Resultaten L.E.I, akkerbouwbedrijven
in West Brabant
De teelt
van stamslabonen
9
Ing. P. A. DEN HOLLANDER,
C.A.R. - Zevenbergen
ELK jaar komen een aantal gegevens beschikbaar uit
L.E.I. boekhoudingen die, naar verschillende kenge
tallen gerangschikt, weergeven hoe de opbrengsten, kosten,
netto-overschot, arbeidsinkomen, enz. in het betreffende
jaar zijn geweest. (Daardoor geven de L.E.L bedrijven een
goed inzicht in de bedrijfsekonomische resultaten van het
bedrijfstype dat zij in het gebied vertegenwoordigen. Be
halve aan de overheid en de landbouworganisaties geven
de cijfers ook veel inzicht aan de deelnemende boer.
DE BEDRIJFSKEUZE
IYE L.E.I. bedrijven worden steekproefsgewijs gekozen uit het totaal van het
aantal bedrijven boven 5 ha in een bepaald gebied. Voor wat betreft de
akkerbouwbedrijven geldt het Zuidwestelijk Zeekleigebied daarbij als één ge
heel. De keuze van de bedrijven staat in relatie met het bedrijfstype dat in
het betreffende gebied voorkomt. Dit houdt in dat er in West-Brabant betrek
kelijk weinig akker bouwbedrijven in de steekproef vallen, omdat er in het totaal
van het aantal bedrijven betrekkelijk weinig akker bouwbedrijven zijn. In 1971
waren ongeveer 20 bedrijven uit West-Brabant met uitsluitend of overwegend
akkerbouw in L.E.I.-administratie.
De volgens steekproef gekozen bedrijven worden gevraagd te willen deel
nemen. De deelname duurt 5 jaar, waarna het bedrijf afvalt. Op deze wijze
is er regelmatig wisseling in de deelnemende bedrijven.
VERWERKING VAN DE GEGEVENS
IVE deelnemer zendt regelmatig de gegevens die betrekking hebben op uit-
gaven voor kunstmest, zaaizaad, pootgoed, loonwerk, enz. naar de betref
fende L.E.I. medewerker. Ook met de ontvangsten voor de verschillende ge
teelde igewassen en de verkregen kg-opbrengst is dat het geval. Daar zeer veel
posten via rekeningen en de bank lopen, valt het daaraan verbonden werk erg
mee. De gegevens worden per bedrijf verwerkt in een deelnemersverslag dat
elke deelnemer krijgt toegezonden. De gegevens van alle deelnemers in een
bepaald bedrijfstype worden samengevat in een zogenaamd standaardover
zicht. Daarbij houdt men rekening met de bedrijfsgrootte. Voor het Zuidweste
lijk akkerbouwgebied verschijnen meestal 3 overzichten. In het boekjaar 1970/
'71 was de indeling: bedrijven kleiner dan 20 ha, 2040 ha en groter dan 40 ha.
Sinds kort zijn bij de verwerking enkele belangrijke wijzigingen aangebracht,
waardoor een beter inzicht wordt verkregen. Zo is er in de post werk door der
den een scheiding gekomen tussen datgene wat de deelnemer aan de loonwer
ker betaald voor verricht werk en de uitgave voor bestrijdingsmiddelen. Het
blijkt nu dat er op de W.-Brabantse akkerbouwbedrijven gemiddeld 120,
per ha wordt uitgegeven aan gewasbeschermingsmiddelen.
RESULTATEN ZOWEL OP EIGENAARS- ALS PACHTBASIS
EEN andere belangrijke wijziging is de weergave van het ondememersover-
u schot. Dit wordt verkregen door van de totale opbrengsten de totale kos
ten af te trekken. Tot nu toe werden de resultaten uitsluitend weergegeven
op pachtbasis. Dat is nu anders en worden de resultaten vermeld op eigenaars-
basis en op pachtbasis. In de totale kosten worden bij eigendom of gedeeltelijke
eigendom de kosten als eigenaar begrepen, bestaande uit afschrijving en rente
gebouwen, grondrente en eigenaarslasten.
De eigenaarskosten worden echter berekend volgens norm. Zo heeft de be
rekende grondrente niets te maken met het bedrag dat in werkelijkheid moet
Op de L.EJ.-akkerbouwbedrijven bedroegen de be werkingskosten 50% van
de totale kosten.
worden betaald als gevolg van het hebben van grond in eigendom. Toch worden
de werkelijke kosten beter bencderd en is het vermelden van het ondernemers-
overschot een verbetering.
Is het bedrijf geheel pacht, dan is het ondernemersoverschot gelijk aan het
netto-overschot op pachtbasis. Voor de bedrijven met eigendom wordt het on
dernemingsoverschot gekorrigeerd naar het netto-verschot op pachtbasis. Het
ondernemersoverschot is niet zondermeer te vergelijken met dat van andere
deelnemende bedrijven, het netto-overschot op pachtbasis is dat wel. Niettemin
is bij de genoemde weergave van de resultaten voldaan aan een reeds lang be
staande wens. Op het deelnemersverslag is het percentage va'n de rond in eigen
dom vermeld.
(Zie verder pag. 17)
C.A.R. Zevenbergen
Bedr ij fs voorlichter
B. BOOT.
De teelt van stamslabonen op contrakt is de laatste
jaren met meer dan de helft toegenomen. Als hoofd
gewas wordt vanaf half mei gezaaid. Veel stamsla
bonen worden echter gezaaid als nagewas na de
teelt van spinazie en erwten.
Vooral de teelt na erwten geeft nogal eens een wis
selend resultaat. De tijd tussen de oogst van cons,
erwten en het zaaien van de stamslabonen is als regel
zeer kort. Te kort om de grond weer in een goede
struktuurtoestand te krijgen na het ploegen van de
erwtenstoppel. In de loop van de jaren hebben vele
percelen stamslabonen als nagewas maar nauwelijks
de kostprijs opgebracht. Na de oogst van spinazie is
er als regel voldoende tijd (2 3 weken) om stamsla
bonen te zaaien. De opbrengst.is dan niet zo veel min
der dan van een hoofdgewas stamslabonen. Evenals
b.v. spinazie stellen ook bonen hoge eisen aan de
grond zeker wanneer als nagewas wordt gezaaid.
GRONDSOORT
PROND van 2030 afslibbaar met een goede
u ontwatering en kuituurtoestand leent zich hier
het beste voor. Als hoofdgewas past dit gewas ook wel
op de wat zwaardere grond tot 40 afslibbaar.
Een goede ontwatering is belangrijk daar bonen be
slist niet tegen natte voeten kunnen. Voor „oude
kracht" zijn ze zeer dankbaar wat zich demonstreert
in een zwaardere ontwikkeling en meer kg peulen.
Voor een te royale ontwikkeling behoeft men niet zo
bang te zijn. Als nagewas moet zoals reeds is vermeld
de grond niet te zwaar zijn. Bij begin juli zaai is deze
teelt alleen nog verantwoord op grond waar een vlot
te groei verwacht mag worden.
VRUCHTWISSELING
INIG eisen stelt dit gewas verder aan de vrucht
wisseling. Bonen na bonen is zelfs geen be
zwaar. Wel is het zo dat bij aantasting door de ratten-
keutelziekte, dit komt speciaal voor bij zware gewas
sen, beter enkele jaren gewacht kan worden om weer
bonen te zaaien. Het spreekt vanzelf dat kapot gere
den bietenland in verband met de struktuur niet ge
schikt is. Ook aardappelland leent zich minder goed
door het veelvuldig voorkomen van aardappelopslag.
BEMESTING
UET is beslist niet zo dat stamslabonen t.a.v. de
stikstofbemesting op dezelfde wijze reageren
als granen. Een zware N bemesting wil nog niet zeg
gen een flink ontwikkeld gewas bonen. Al naar de
groeiomstandigheden beter zijn, kan ook meer stik
stof rendabel worden gemaakt en niet omgekeerd.
Volgens de proeven is een bemesting tot 120 kg z. N
per ha voldoende. Dankbaar zijn de bonen voor een
fosfaatbemesting; vooral in het jeugdstadium is dit
belangrijk. Hoe lichter de grond des te ruimer de fos
faatbemesting. De kalibemesting is minder belangrijk.
Wel moet deze chloorarmN zijn. Als mengmeststof
wordt veel gebruik gemaakt van de 14-14-14 en wel
tegen 800 a 1.000 kg per ha. Ds 23-23 0 wordt veel ge
bruikt voor de bonen als nagewas. Daarbij is aange
nomen dat op het hoofdgewas ruim kali is gestrooid.
GRONDBEWERKING
DONEN houden van lucht in de grond. Daarom
moet ook het zaaibed voldoende diep worden
klaargemaakt. Zo fijn als een bloementuin is beslist
niet wenselijk wat grove kluitjes zijn noodzakelijk
in verband met het dichtslaan van de grond. Is de
grond na opkomst van de bonen n.l. erg dichtgesla
gen dan verdient het aanbeveling om er met een
wiedmachine door te gaan met b.v. ganzevoet om
de gewenste lucht in de grond te brengen. In een
later stadium moet men met deze bewerking wel
voorzichtig zijn daar de boon een erg oppervlakkige
beworteling heeft. Om plukverliezen zoveel mogelijk
te beperken, is een vlakke ligging van de grond on
misbaar. Speciaal bij de nateelt moet men wel over
de nodige werktuigen beschikken om dit te bereiken.
RASSEN EN KG ZAAIZAAD
AVER het te kiezen ras heeft men bij kontrakt-
v teelt niet veel in te brengen daar dit vanaf de
fabriek wordt geregeld. Wel moet er op worden toe
gezien dat bepaalde rassen als Centrum e.d. vroeg
moeten worden gezaaid in verband met aantasting
door rolmozaïek.
Algemeen wordt met de pree. zaaimachine gezaaid
op een rijafstand van 44 en 50 cm, waarbij 44 cm ze
ker als nateelt de voorkeur verdient. Deze rijafstan
den, gebonden aan de plukmachine, kan in de toe
komst wellicht wat nauwer worden wanneer de
nieuwe frontplukker meer algemeen ingang vindt. Er
moet worden gestreefd naar 30—35 planten per m2.
Dit betekent bij een rijafstand van 44 cm 1416 plan
ten en bij 50 cm rijafstand 1518 planten per strek
kende meter. Vooral als nagewas na cons, erwten is
een voldoende aantal planten belangrijk.
Aardappelopslag in stamslabonen na machinaal
wieden
ONKRUIDBESTRUDING
MOG steeds is Ivorin het aangewezen middel in
een hoeveelheid van 4.57.5 kg per ha, al naar
de zwaarte van de grond en het humusgehalte. Het
spuiten zelf moet wel nauwgezet gebeuren: daarom
oppassen, voor overlapping. Onder normale omstan
digheden is Ivorin een veilig middel, ofschoon bij
nagewassen wel eens schade kan voorkomen. Bij
veel neerslag komt het middel n.l. te diep in de grond.
Wanneer het middel tegen bepaalde onkruiden niet
voldoende heeft gewerkt, kan met sukses nog een
rijenbespuiting worden toegepast.
OOGSTEN EN OPBRENGST
HET oogst met een een- of meerrijige plukmachine
levert bij de meeste rassen, die voldoende ont
wikkeld zijn, weinig moeilijkheden op. Wel moet op
een zeker percentage plukverlies worden gerekend.
tHpe egaler het land echter, hoe minder verliezen. Als
gemiddelde opbrengst van het hoofdgewas kan 11 ton
peul per ha worden aangehouden. Bij de huidige
kontraktprijzen komt men dan wel iets verder dan
het saldo van granen. Het teeltrisiko is echter veel
groter dan van w.tarwe. Afhankelijk van de zaai-
datum loopt de opbrengst als nagewas uiteen van 6
10 ton peul per ha.