De pluimveehouders en het Landbouwschap Phoma-schimmel meest gevaarlijk voor konsumptieaardappel Agrarische bebouwing in bestemmingsplannen 8 HET OPLOSSEN VAN GESCHILLEN MAAR ER IS MEER GEHEIMZINNIGHEID BIJ CONTRACTTEELT NIET NODIG „JE, krijgt wel eens de indruk dat pluimveehouders over hun contracten met voerleverancier en slachterij liever niet praten. Zij tekenen en bergen het contract dan gauw op. Het geheel zit een beetje in de taboe-sfeer". Dit zegt ir. J. A. A. Bokx, secretaris van de afdeling Pluimveehouderij van het Landbouwschap. Wij vroegen hem naar de bemoeienissen van het Land bouwschap met de pluimveehouderij. De contractteelt is een van de zaken waar de afdeling Pluimveehouderij zich mee bezig houdt. In de slachtkuikensector wordt bijna uitsluitend op contract gewerkt. De eierproduktie gaat voor 20 op contract. Omdat bij de contractteelt de producent in wezen de zwakste partij is, heeft het Landbouwschap geprobeerd de contracten te stroomlijnen. Er werd naar gestreefd om tot „model-contracten" te komen, waarmee iedere pluim, veehouder zou kunnen werken. De situaties in de praktijk bleken echter te verschillend te zijn, waardoor er geen gebruik van gemaakt zou worden. Toen hebben de par tijen het Landbouwschap als vertegenwoordiger van de pluimveehouders overeenstemming bereikt over de algemene voorwaarden waaraan een contract moet vol doen. 0°K werd tussen partijen overeenstemming be reikt over een arbitragereglement. Bij geschillen tussen de pluimveehouder en zijn leverancier of afnemer behoeft men zich niet tot de rechter te wenden, maar kan een beroep gedaan worden op onpartijdige arbiters. Mengvoederfabrikanten, eierhandelaren, slachters en pro ducenten hebben ieder een lijst van arbiters samenge steld. Voorzitter van de arbitragecommissie is een oud directeur van de Algemene Inspectie Dienst. Producen ten die moeilijkheden met hun contractpartij hebben, kun nen zich wenden tot het Landbouwschap, dat als hun ver tegenwoordiger optreedt. In de broedeiersector is de situatie wat anders, omdat kuikenbroeders en vermeerderaars beiden in het Land bouwschap zitten. Hier heeft het Landbouwschap zelf de Algemene koop. en verkoopvoorwaarden broedeieren vastgesteld. Een belangrijke zaak is het toetsen van een contract. De pluimveehouder kan advies vragen bij de Nederlandse Organisatie van Pluimveehouders (NOP) over het con tract dat hij wil afsluiten. Hem staan dan een jurist, een bedrijfstechnicus en een econoom ter beschikking die hij kan vragen wat de inhoud van het contract voor o.a. zijn arbeidsinkomen betekent. In de praktijk blijkt hiervan echter maar weinig gebruik te worden gemaakt. De heer Bokx, die ook secretaris van de NOP is, betreurt dat ten zeerste. Hij heeft ervaren, dat de aanbieders van een con tract soms expres de transactie met een waas van ge heimzinnigheid omhullen. Iedereen zou dan zo'n gunstig contract willen en het moet toch de begrijpen zijn, dat de aanbieder daar niet aan kan beginnen... Ondertussen blijkt een dergelijk contract er een uit een blok van vijf honderd te zijn. De heer Bokx voegt er meteen aan toe, dat een dergelijk contract helemaal niet slecht hoeft te zijn. Voor de pluimveehouders zou het gunstig zijn, als er wat meer openheid zou komen. Natuurlijk mag er con currentie zijn, maar de boeren zouden hun positie kunnen versterken. En tenslotte is het ook op lange termijn een belang van mengvoederfabrikanten en afnemers van de pluimveehouderijprodukten, dat de pluimveehouderij ge zond is. ■pERUGKEREND naar ons uitgangspunt wat de be moeienissen van het Landbouwschap met de pluim veehouderij zijn, wijst ir. Bokx er op, dat deze sector produceert voor een markt waar in wezen vraag en aan bod prijsbepalend zijn. De pluimveehouderij moet het zonder prijsondersteunende maatregelen van de overheid doen. „Dit betekent, dat je nooit voor betere prijzen kunt gaan pleiten. Onze taak is dan ook voor de pluimveehou ders een zo gunstig mogelijke uitgangspositie te zoeken. Daarbij til ik zwaar aan een goed georganiseerde gezond heidszorg. Nederland heeft hiermee een voorsprong. Met het groter worden van de eenheden, neemt het belang van hygiëne en gezondheidszorg toe", aldus de heer Bokx. Veel tijd en moeite besteedt de afdeling Pluimveehou derij ook aan de ontwikkelingen in de EEG, zoals nu met de toetreding van Engeland, Ierland en Denemarken tot de gemeenschap. Daarbij wordt ook nauw samengewerkt met andere afdelingen van het Landbouwschap, zoals de sociaal-economische afdeling. De afdeling juridische za ken van het schap staat de pluimveehouders vooral bij wanneer het gaat om de contractteelt. De hoge voerprijzen vormen op het ogenblik voor de pluimveehouderij een moeilijke zaak. Het Landbouwschap kan daar niets tegen doen, omdat de stijging vooral ver oorzaakt wordt door de niet-graanprodukten. Het pro bleem voor de pluimveehouders is nu een hoge prijs voor hun produkten te krijgen. „Als Europese pluimveehouders hebben wij daarover kortgeleden, in Brussel vergaderd en er zullen voorstellen gedaan worden om de afzet te sti muleren", zegt de heer Bokx. Verder houdt de afdeling Pluimveehouderij zich bezig met de milieuproblemen en de invloed van dierenbescher mers. Er is een bereidheid om mee te werken. De pluim veehouderij heeft er bezwaar tegen met andere sectoren van de intensieve veehouderij over één kam geschoren te worden. De hinder die de pluimveehouderij veroorzaakt is slechts gering. Afdeling Voorlichting Landbouwschap B. A. BOKMA. Uit een intensief kontakt met de praktijk blijkt dat er nog vele misverstanden zijn be treffende de phoma. Het zal stellig niet ge lukken om alle misverstanden en vragen weg te nemen. Wel een poging om op een aantal vragen een antwoord te geven. Gewoon om dat het oplossen van het phoma-probleem de grootste mogelijke medewerking vereist van het gehele aardappelbedrijfsleven. Maar ook omdat velen in de „vertikale kolom" van het produkt aardappelen er mee te ma ken kunnen krijgen. A. VERMEER. Swifterbant. HET LEVEN VAN DE SCHIMMEL WE moeten ons voorstellen dat de schimmel op en in de schil van de aardappel kan voorko men. De schimmel wordt aktief bij lage temperatuur. Dit in tegenstelling tot vele andere „parasieten" waar we in de praktijk mee te maken hebben. Om de aard appel te kunnen binnendringen is een wond nodig; de phoma-schimmel is dan ook een echte wondparasiet. Om z'n vernietigende werk te kunnen doen, moeten verwondingen, beschadigingen gepaard gaan met een lage temperatuur (beneden 9° C.). Heel duidelijk moet aan beide voorwaarden worden voldaan! Nu zullen we samen eens nagaan wat er in de Neder landse praktijk gebeurt. De pootaardappel wordt in het algemeen onder de Nederlandse omstandigheden gerooid bij een tempe ratuur aanmerkelijk hoger dan 9C C. Ook al treden wat beschadigingen op, dan nog heeft de schimmel geen kans in eerste instantie, omdat hij door die ho gere temperatuur niet tot ontwikkeling komt. De schimmel blijft dan latent aanwezig. Terwijl de tem peratuur omlaag gebracht wordt in de koelhuizen na de oogst, hebben de wondjes kans om te verkurken. En in de meeste gevallen zijn de wondjes, wanneer ze tenmiste niet te groot zijn, allang weer „dicht" voordat de schimmel aktief wordt. De volgende bewerking Van de pootaardappel is het sorteren! Dat kan een gevaarlijke situatie wor den, daar op de meeste bedrijven in verband met kieming de temperatuur onvoldoende wordt opge voerd. Het hangt dan dus in sterke mate van de sorteerbeschadiging af of de schimmel zijn invals poorten kan vinden om de aardappel binnen te drin gen. Krijgt de schimmel ook hier zijn kans niet, dan blijft hij latent aanwezig. De volgende fase is dan het poten, waarbij weer met lage temperaturen ge werkt wordt. Vroeg poten in een koude grond le vert weer een infektiekans op, temeer wanneer er be schadiging optreedt tijdens het poten. LATENT GEVAAR IN het algemeen kunnen we stellen, dat onder de Nederlandse omstandigheden de schimmel bij de pootaardappel niet zo veel kansen krijgt. We zien dan ook in de partijen pootdardappelen waar de schimmel via onderzoek is aangetoond, in het alge- (Zie verder pagina 10) (Vervolg van pag 6) Al vrij spoedig nadat de woning is betrokken blijkt het buiten wonen ook ongerief met zich mee te brengen. Aan sluiting op openbare nutsvoorzieningen, verbetering van de weg, worden dan als een noodzaak bepleit. De stank van een nabij gelegen boerderij met rundvee, varkens of kippen wordt al spoedig als hindërlijk ervaren. Infiltratie van burgerwoningbouw in het agrarisch gebied kan daar om een gevaar betekenen voor de verdere ontwikkeling in de landbouwsector. Woningbouw door hen, die funktioneel niet in het agrarisch gebied thuis horen, dient dan ook uitgesloten te worden. Er zullen alleen agrarische bedrijfsgebouwen gesticht mogen worden, zulks met toestemming van bur gemeester en wethouders en een verklaring van geen be zwaar van het College van G.S. Deze verklaring van geen bezwaar behoeft niet te worden gevraagd, wanneer be drijfsgebouwen met een inhoud van tenminste 1000 m:5, dan wel glasopstanden met een oppervlakte van tenmin ste 2000 m- aanwezig of in aanbouw zijn. Wanneer een verklaring van geen bezwaar vereist is, zal daarbij een agrarische adviesinstantie worden ingeschakeld (Land bouwschap, H.I.D. voor de Landinrichting). TWEEDE WONING BIJ HET AGRARISCH BEDRIJF gIJ de overdracht van het bedrijf van vader aan zoon doet zich de vraag voor, waar de ouders zullen gaan wonen. Vaak wil vader nog in het bedrijf mee blij ven helpen en is er op of bij het erf nog plaats om een woning voor de ouders te bouwen, hetgeen goedkope bouwgrond betekent. Na enkele jaren vertrekken de ouders naar een bejaardenwoning in het dorp en betrekt een niet-agrariër de tweede woning bij de boerderij. Wan neer deze na enige tijd bezwaren gaat maken tegen de van het bedrijf afkomstige stank blijkt achteraf, dat men met de tweede woning het paard van Troje heeft binnen gehaald! De oprichting van een tweede woning bij het bedrijf zal dan ook goed gemotiveerd moeten worden, als zijnde uit een oogpunt van economische bedrijfsvoering noodzakelijk. Ook hierbij zal een agrarische adviesinstan tie gehoord worden. INDELING VAN HET AGRARISCH GEBIED Bij de indeling van de gebieden wordt uitgegaan van zuiver agrarische gebieden, gebieden waarin naast agra rische ook landschappelijke, natuurwetenschappelijke en/of rekreatiebelangen van betekenis zijn en gebieden waarin laatstgenoemde belangen overwegen boven de agrarische belangen. Bovendien zijn er nog gebieden, die binnen afzienbare tijd een niet-agrarische bestemming zullen krijgen. Bij het ontwerpen van bestemmingsplan nen voor gebieden met een agrarische funktie kan een keuze worden gemaakt uit de volgende systemen: a. vrije vestiging b. bouwstroken, geprojecteerd langs daarvoor in aan merking komende wegen c. bouwpercelen, waarbinnen de gehele bebouwing moet worden geconcentreerd. Voor de zuiver agrarische gebieden verdient het systeem van vrije vestiging de voorkeur. Voor de gebie den waarin ook landschappelijke, natuurwetenschappe lijke en/of recreatieve belangen een rol spelen wordt allereerste gedacht aan het systeem van bouwstroken. In bepaalde gevallen kan met toepassing van artikel 11 van de wet op de R.O. de bouw van agrarische bedrijven ook buiten de aangegeven bouwstroken mogelijk gemaakt worden. Bestaande agrarische bedrijven, die verspreid in het gebied liggen en niet in bouwstroken opgenomen kunnen worden zullen in bouwpercelen worden opgeno men. In de natuurschoon- en recreatiegebieden zullen de bouwpercelen beperkt dienen te blijven tot de bestaande bedrijven. Stichting van nieuwe vestigingen zal worden tegengegaan. Aan de bestaande bedrijven zal zoveel mo gelijk vrijheid van bedrijfsvoering binnen het aangegeven bouwperceel dienen te worden geboden. Wanneer het bedrijfsbelang dit vereist, zal hiervan in bepaalde geval len kunnen worden afgeweken. Voor de gebieden, die binnen afzienbare tijd in aan merking komen voor een niet-agrarische bestemming wordt onderscheid gemaakt tussen de gronden, die bin nen een tijdsbestek van plm. 10 jaar aan het agrarisch gebruik zullen worden onttrokken en die welk eerst na 10 jaar een andere bestemming zullen krijgen. Eerstge noemde gronden zullen niet in het bestemmingsplan van het buitengebied kunnen worden opgenomen. De uitbreidingsmogelijkheden voor agrarische bedrij ven in deze gebieden zullen slechts zeer beperkt kunnen zijn, dan wel in het algeheel niet toegestaan kunnen wor. den. Voor de gronden, die na 10 of 15 jaar een andere bestemming zullen krijgen, kan wat soepeler worden op getreden, doch ook hier zal stichting van nieuwe agra risch bedrijven uitgesloten worden. Het lijkt ons een goede zaak dat G.S. van Noord-Bra bant door het aangeven van deze richtlijnen uniformiteit in het beleid van de gemeentebesturen op het terrein van de ruimtelijke ordening trachten te bevorderen. Het is bovenal een goede zaak dat de georganiseerde landbouw i.e. het Landbouwschap bij de agrarische problematiek aan de buitengebieden nauw wordt betrokken. Ook het beleid van de gemeentebesturen bij de voorbereiding van bestemmingsplannen zullen wij van nabij dienen te blij ven volgen. KORTEWEG.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1973 | | pagina 8