LANDBOUWSCHAP
Landbouwschap wil naam „Veredelingslandbouw" kwijt
VAN HET
Inscharingsvoorwaarden
rundvee 1973
Noord-Brabant
21
wordt in de brochure bruikbaar genoemd ter correc
tie van de maatschappelijke ontwikkeling, maar toch
zal dit beginsel niet altijd ongenuanceerd gehand
haafd kunnen worden. Aan financiering van col
lectieve milieuverbeterende activiteiten door middel
van milieuheffingen zijn ook nadelen verbonden door
dat sommige sectoren die heffingen wel kunnen
doorberekenen, andere niet. De landbouw kan het
door de internationale concurrentie niet.
UEEL aandacht besteedt de brochure aan de mest-
overschotten. Uitgangspunt moet zijn dat de
lokale of op de bedrijven aanwezige overschotten aan
organische mest zoveel mogelijk worden aangewend
voor bemestingsdoeleinden. De functie die mestban
ken hierbij kunnen vervullen wordt uiteengezet. De
Wet Verontreiniging Oppervlaktewater verbiedt on
gezuiverd lozen van mest en gier op het oppervlakte
water en het landbouwbedrijfsleven is wegens milieu
hygiënische bezwaren volgens de brochure unaniem
van mening dat dit niet moet worden teruggedraaid.
Wie dit eventueel wel zou mogen zou trouwens hef
fingen moeten betalen die bedrijfseconomisch vol
strekt onverantwoord zijn. Mest naar zee transporte
ren zou gezien de kosten wel aantrekkelijk zijn, maar
betekent een verplaatsing van het probleem.
Stankhinder die de intensieve veehouderij veroor
zaakt, kan nu nog niet afdoende worden bestreden,
maar een goede situering van bedrijfsgebouwen en
een juiste plaatsing van ventilatoren kan toch al in
veel gevallen overlast voorkomen of beperken. Be
luchten van mest en uitwassen van stallucht, nu nog
in het experimentele stadium, zullen zeer waarschijn
lijk effectief blijken te zijn.
In kleinschalige en mede daardoor landschappelijk
waardevolle gebieden moet men volgens de brochure
van het Landbouwschap toch kunnen blijven bouwen
ten behoeve van de intensieve veehouderij. Zou men
het daar alleen maar in de bodemproduktie willen
zoeken dan zou men om doelmatige bedrijven te vor
men ernstig in het landschap moeten ingrijpen. De
in omvang toenemende pluimvee- en varkenshokken
daarentegen kunnen door vormgeving en materiaal
en vooral door goede erfbeplanting dikwijls op aan
vaarde wijze in het landschap worden ingepast. Be
perking van de ontwikkeling van de intensieve vee
houderij in de bedoelde gebieden zou tot zeer ernstige
economische en sociale gevolgen leiden.
AVER de ethische aspecten van de intensieve vee-
houderij merkt de brochure op dat niet bewust
dierenmishandeling wordt nagestreefd, r.iaar dat het
niet uitgesloten is dat onder druk var de economi
sche omstandigheden in bepaalde gevallen de nor
men, die een moderne welvaartsstaat ook aan de be
handeling van dieren stelt, worden overschreden.
Bij het zo goed mogelijk maken van het leefmilieu
van het dier stelt de economische haalbaarheid een
grens; is een bepaalde produktiemethode economisch
niet verantwoord, dan kan men niet van de agrari
sche producent verlangen dat hij ermee doorgaat.
TIET Landbouwschap geeft ook aan wat bepaalde
milieumaatregëlen de consument zouden kunnen
kosten, uitgaande van de „irreële veronderstelling"
dat de kosten helemaal aan die consument worden
doorberekend. Een verbod om legkippen op batterijen
te houden zou 0,4 cent per ei schelen. Voor de con
sument zou dat een prijsverhoging van drie procent
betekenen, voor de pluimveehouder een nadelig ef
fect van vijftig procent op zijn arbeidsinkomen. Voor
varkensvlees moet de consument drie procent meer
betalen als de varkensmest via ©en mestbank wordt
afgezet, vier procent meer als hij cp -ret oppervlakte
water wordt geloost, vijf procent meer als hij in zee
wordt gestort en acht procent meer als hij wordt ge
droogd. Het nadelig effect op .het inkomen van de
varkenshouder is in alle gevallen het tienvoud van
die percentages.
Behalve aan de brochure gaf het bestuur van het
Landbouwschap ook zijn fiat aan een brief aan de
minister van volksgezondheid en milieuhygiëne,
waarin commentaar wordt gegeven op de door deze
bewindsman opgestelde „urgentienota milieuhygiëne".
In dat commentaar wordt o.m. gesteld dat een mi
lieubeleid zijn doel voorbijschiet als het primair ge
richt is op de instandhouding van een ecologsch
evenwicht in de nastuur, maar voorbij gaat aan de
zorg voor de eerste levensbehoeften van de groeien
de wereldbevolking: voedsel, kleding en huisvesting.
Als een wezenlijk en met het oog op de welvaart
niet onbelangrijk deel van het milieubeheer ziet het
Landbouwschap de activiteiten die zijn gercht op
het >elen van cultuurgewassen om de voedselvoorzie
ning en andere essentiële levensbehoeften te waar
borgen.
Het Landbouwschap vraagt om een duidelijke om
schrijving van het begrip milieuhygiëne met het oog
op de activiteiten in land- en tuinbouw. De minister
verstaat namelijk onder milieuhygiëne de activitei
ten die erop gericht zijn stoornissen in de wisselwer
king tussen levende organismen onderling en hun om
geving op te heffen, te voorkomen, te beperken of on
der controle te houden. Maar volgens het Landbouw
schap is het bedrijven van landbouw per definitie in
grijpen in de wisselwerking tussen levende organis
men onderling en hun omgeving. Men kan dit toch
moeilijk als milieubederf aanmerken.
SUIKERMENGPRIJSSYSTEEM
1IET Landbouwschap wil dat de EEG- suiker gar an-
11 tieregeling in ons land in 1973/74 en 1974/75
wordt toegepast volgens het mengprijssysteem, zoals
dat in voorgaande jaren gebeurd is. Het zal de mi
nister van landbouw en visserij vragen dit te bewerk
stelligen.
Toepassing van het mengprijssysteem beteken^ dat
bij overschrijding van de aan ons land toegestane
produktiehoeveelheid een prijskorting over alle sui
kerbietentelers wordt omgeslagen. Het alternatief is
het contractenstelsel, waarbij iedere teler afzonderlijk
een produktiecontigent krijgt toegewezen.
PACHTERS BETREKKEN BIJ BESLUITVORMING
RUILVERKAVELNGEN
IIET bestuur van het Landbouwschap stelt zich in
principe positief op bij de vraag of de pachters
in de toekomst moe'en deelnemen aan de stemming
over ruilverkaveling. Over de wijze hoe deze stem
ming dan plaats zou moeten vinden, heeft het Land
bouwschap een brief gericht aan de Vaste Commissie
voor de Landbouw van de Tweede Kamer. Aan de
leden van de commissie wordt verzocht het punt van
'het pachtersstemrecht Ie betrekken bij de behande
ling van het wetsontwerp inzake de herziening van
de Ruilverkavelingswet. Als echter zou blijken, dat
de onderbroken voortgang van het ruilverkavelings-
beleid in gevaar komt, acht het Landbouwschap het
wenselijker het punt niet naar voren te schuiven
bij he' thans voorliggend wetsontwerp maar bij de
studie over de Landinrichtingswet.
Volgens het Landbouwschap is het duidelijk, dat
de gebruiker van landbouwgrond zeker even groot
belang heeft bij de uitvoering van een ruilverka
veling als de grondeigenaar, die het gebruiks
recht van zijn grond verpacht heeft. Ruilverkave-
lingswerken zijn immers niet alleen gericht op collec
tieve voorzieningen maar ook, een zelfs in belang
rijke ma'e, op de verbetering van het grondgebruik
bij de individuele bedrijfsvoering. De pachters, die
aan de stemming wensen deel te nemen, zouden zich
voor een bepaalde datum moeten opgeven bij Gede
puteerde Staten, die de stemming voorbereiden. De
betrokkene dient aannemelijk te maken, dat hij een
rechtsgeldige pachtovereenkomst bezit voor een be
paalde oppervlak e grond in het ruilverkavelings-
blok. Dat is' mogelijk door het tonen van een schrif
telijke pachtovereenkomst, die door de Grondkamer
is goedgekeurd en tenminste nog één jaar na de stem
ming doorloopt. Pachters, die een mondelinge pacht
overeenkomst aangegaan zijn, zullen tijdig een
schriftelijke vastlegging daarvan moeten vragen om
in aanmerking 'e komen voor stemrecht.
Het Landbouwschap schrijft aan de Vaste' Commis
sie van de Landbouw, dat het billijk is wanneer de
stem van de pachter en de verpachter, wat betreft
de grondoppervlakte, elk voor de helft meetelt in
dien het pachterss emrecht ingevoerd wordt. Daar
de pachter niet rechtstreeks belast kan worden voor
een deel van de ruilverkavelingslasten dienen deze
lasten naar de mening van het Landbouwschap voor
een deel doorberekend te worden in de pachtsom. In
verband hiermede moet het Pachtnormenbesluit zo
danig gewijzigd worden dat de helft van de ruilver
kavelingsrente die de verpachter verschuldigd is
doorberekend kan worden in de pachtsom.
UET Landbouwschap wil wel van de naam „ver
edelingslandbouw" voor varkens- en pluimvee
houderij af en spreekt voortaan ,in navolging van de
dierenbescherming, liever over „intensieve veehou
derij". Een brochure, die in de woensdag 7 maart ge
houden vergadering de goedkeuring van het bestuur
kreeg en die binnenkort zal worden uitgegeven, kreeg
dan ook de naam: „intensieve veehouderij en milieu".
De nieuwe naam, zo legde voorzitter ir. C. S. Knott-
nerus uit, is gekozen omdat de naam „veredelings
landbouw" alleen voor ingewijden een begrip is, voor
niet-ingewijden niet. De brochure zelf is een poging
van het Landbouwschap om over de intensieve vee
houderij .gewone realistische taal" aan te bieden. Er
wordt niet in beweerd dat het allemaal niet waar is
wat milieu- en dierenbeschermers aan kritiek op deze
agrarische bedrijfstak spuien, wel wordt erin getracht
aan te geven hoe men verbetering kan verkrijgen.
Bestuurslid J. van Noord voelde er maar heel wei
nig voor het geschrift aan het publiek aan te bieden.
Hij vond het negatief, geschreven van de erkenning
van de kritiek op de „veredelingslandbouw" uit. Hij
had liever een objectieve benadering gezien. Voor
zitter Knottnerus had moeite met de door de heer
Van Noord gehanteerde begrippen „objectief" en
„negatief". Het leek hem toe dat de heer Van Noord
de dingen zoals hij ze zelf ziet als „objectief" be
schouwt, de opvattingen die anders zijn dan de zijne
als „negatief". De bedoeling van de brochure is ech
ter volgens alle argumenten, ook die van het Land
bouwschap zelf, te wegen naar hun betekenis voor
de hele Nederlandse gemeenschap, zowel de „bur
gers die toevallig boer zijn", zoals de heer Van Noord
het uitdrukte, als de burgers die geen boer zijn.
Prof. dr. F. W. J. Kriellaars sprak van een „goede,
eerlijke nota", vroeg zich echter wel af wie men er
mee bereikt en kreeg te horen dat de brochure niet
bedoeld is al populaire uiteenzetting voor het grote
publiek, maar meer gericht is tot hen die zich in en
buiten de georganiseerde landbouw over dit onder
werp „druk maken"!
JVE brochure bevat o.m. de volgende passage: „Het
Landbouwschap kan en wil ook niet voorbij
gaan aan het feit dat zich in de maatschappij nieuwe
denkbeelden en normen ten aanzien van de wijze
waarop en de mate waarin het landschap, het leef
milieu van het dier en de leefomstandigheden op
het platteland worden beïnvloed door de activiteiten
van de moderne land- en tuinbouw.
Anderzijds is het zich er ook van bewust dat een
verdere integratie van land- en tuinbouw in de
maatschappij de noodzakelijke ruimte vergt om be
drijfseconomisch verantwoorde activiteiten te kun
nen realiseren. Een goede belangenafweging zal hier
noodzakelijk zijn".
In de 'brochure wordt de intensieve veehouderij
een van de weinige groeisectoren in de Nederlandse
economie genoemd. Samen met aanverwante activi
teiten geeft ze een netto-bijdrage van ongeveer an
derhalf miljard gulden per jaar aan de betalings
balans. Omdat vrijwel alle milieuregelingen gevolgen
hebben voor de internationale concurrentie dient een
gecoördineerde internationale aanpak, in de eerste
plaats in EEG-verband, te worden nagestreefd. Maar
zelfs bij een internationale regeling lijkt het nauwe
lijks ontkoombaar dat in een dichtbevolkt land als
het onze relatief dieper, ingrijpende maatregelen wor
den genomen. Dit kan een aanzienlijke lastenverzwa
ring betekenen voor de sector.
Toepassing van het beginsel „de vervuiler betaalt"
Gezondheidsdienst voor Dieren
in Noord-Brabant
Boxtel.
yOOR het inschaarseizoen 1973 zijn dezelfde voor
waarden van toepassing als die, welke in 1972 van
kracht waren, met dien verstande dat in de bepaling, dat
in een inschaarweide voor drachtig rundvee ten hoogste
30 runderen afkomstig van maximaal 6 bedrijven
mogen worden geweid, het maximum 30 vervalt. Het
aantal bedrijven blijft wel normaal 6.
Voor inscharingen van uitsluitend niet drachtig jong
vee wordt alleen vereist, dat de ingeschaarde runderen
met inschaarformulieren worden ingeschaard. Deze in-
schaarformulieren kunnen door de bedrijfsvoorlichters
worden afgegeven voor rundieren, welke afkomstig zijn
uit abortus Bang-vrije, TBC-vrije en tegen mond- en
klauwzeer geënte rundveebeslagen. De in te scharen run
deren behoeven derhalve voor de inscharing niet persé
aan een bloedonderzoek te zijn onderworpen.
yOOR het inschaarseizoen 1973 gelden de navolgende
bepalingen:
1. Inscharing van drachtig jongvee is verboden.
2. Inscharing van rundvee zonder inschaarformulieren
is eveneens verboden.
3. Runderen, verblijvende in een inscharing van uitslui
tend gust jongvee, mogen na 1 juli 1973 gedekt of ge-
insemineerd worden.
4. Inscharingen van runderen, afkomstig van maximaal
6 bedrijven, kunnen voor ontheffing van het onder 1
gestelde verbod in aanmerking komen. De houder van
een dergelijk inschaarbedrijf dient bedoelde onthef
fing schriftelijk aan te vragen bij de Gezondheids
dienst voor Dieren in Noord-Brabant, Molenwijkse-
weg 48, Boxtel.
5. Voor de bij inscharing benodigde inschaarformulieren
dienen betrokkenen zich tijdig tot de bedrijfsvoorlich-
ter te wenden. Deze formulieren dus niet bij de Ge
zondheidsdienst te Boxtel aanvragen.
6. Na inscharing moeten de inschaarformulieren bij de
houder van het inschaarbedrijf ter inzage liggen.
7. Bij inscharing buiten de provincie Noord-Brabant