HET maisgewas was over het algemeen gezond. Er deden zich, wat dit punt be
treft, aanvankelijk ook weinig moeilijkheden voor. Eind augustus kwamen de
^bladluizen massaal opzetten. Van perceel tot perceel en van plant tot plant liep de
bezetting sterk uiteen. Het is niet bekend of dit schadelijk is voor de maisplant, res
pektievelijk korrelopbrengst. Doch daar de luizen goed op de mais gedijen, o.a. sterk
vermenigvuldigen, geeft dit toch te denken. Na half oktober openbaarde zich de ge
vreesde fusarium schimmel. Dit had onder meer tot gevolg dat het gewas |in meer of
mindere mate tegen de grond ging.
VOGELSCHADE
^"ER voorkoming van vogelschade is een belangrijk deel van het zaaizaad met
„mesurol" behandeld. In hoeverre „mesurol" vogelschade afdoende bestrijdt is
moeilijk te zeggen. Op percelen waar schade optrad was deze veelal beperkt tot de
kopakkers, (morsen van zaad), beschutte kanten etc.
Gekonstateerd is dat o.m. fazanten zich weinig van een behandeling aantrekken.
Wanneer echter op één en hetzelfde perceel of op twee dicht bij elkaar gelegen per
celen „keuze" is tussen behandeld en onbehandeld zaad dan kiest ook deze „vogel"
het onbehandelde zaad.
BEMESTING
pOSFAAT: In 17 van de 19 maiskernen lis vrijwel op alle percelen tegelijk met het
zaaien van de maiskorrels een rijenbemesting met „super" gegeven. In hoeverre
de rijenbemesting dit jaar de opkomst, eerste ontwikkeling, resp. afrijping in gunstige
zin heeft beïnvloed is niet exact vastgesteld kunnen worden. Er zijn echter wel enkele
waarnemingen gedaan op percelen zonder rijenbemesting waar de opkomst en eerste
ontwikkeling achterbleef bij de ontwikkeling op percelen die wel een rijenbemesting
hadden gekregen. Het advies voor 1973 blijft derhalve ongewijzigd. „Met rijenbemes
ting doorgaan".
Zowel de kali- als de stikstofgift varieerde van perceel tot perceel. In een aantal
gevallen werd naast de rijenbemesting met „super" een mengmeststof (N.P.K.) gege
ven. In eerdere publikaties is over de hoeveelheid, etc. voldoende geschreven. Wij
willen dan ook volstaan met een advies:
Kali: al naar gelang grondsoort en kalitoestand 20100 kg K2/ha.
Stikstof 120140 kg N/ha of globaal 40 kg en meer dan voor wintertarwe op het
zelfde perceel gegeven zou worden.
CHEMISCHE ONKRUIDBESTRIJDING
QP het merendeel van de percelen is de onkruidbestrijding wederom uitgevoerd
door een bespuiting met „atrazin" voor opkomst. Het resultaat voor wat betreft
de zaadonkruiden was overwegend goed tot zeer goed.
Grote problemen deden zich voor op de percelen met aardappelopslag en wortel-
onkruiden klein hoefblad, akkermunt, kweek, paardestaart, distels, e.d. Vooral
van de aardappelopslag heeft de mais in voorkomende gevallen sterk te lijden gehad.
Onder andere paardestaart, distels etc. werden op een aantal percelen bestreden door
een bespuiting met 3 4 liter M.C.P.A. De gewaslengte varieerde van 1525 cm. Kort
na de bespuiting groeide dq mais schots en scheef met abnormale bladstand- en blad
ontwikkeling. De stengel was bros en brak na aanraking gemakkelijk af. Deze ver
schijnselen traden sterker op naarmate de bespuiting was uitgevoerd in een later
stadium van ontwikkeling.
In een aantal gevallen is na opkomst van de mais, het wortelonkruid, respektievelijk
aardappelopslag bestreden door een tweede bespuiting met een oplossing van 2 3
kg „atrazin". Ook is aardappelopslag bestredep met een mengsel van atrazin Sche
ring E 11 olie of Citowett. Zowel een bespuiting met enkel atrazin als met een meng
sel gaven een bevredigend resultaat. Het gewas werd daardoor vrijwel zeker van de
ondergang gered. De maisplant werd in alle gevallen na de bespuiting duidelijk in
groei geremd.
Volgens mededeling van het proefstation voor de Akkerbouw te Wageningen zou
zowel wortelonkruid als aardappelopslag beter te bestrijden zijn door atrazin te spui
ten vóór het zaaien en dan inwerken. De dodende werking op zaadonkruiden zou
hieronder weinig te lijden hebben.
Zowel aan het bestrijden van „wortelonkruid" als van „aardappelopslag" in mais-
percelen zal in de komende tijd extra aandacht besteed dienen te worden.
ZIEKTEN EN PLAGEN
De onregelmatige opkomst De koude groeiperiode. De hevige bezetting door luizen.
De sterke fusariumaantasting. De nachtvorsten van 4 op 5 en van 18 op 19 oktober.
De fatale storm van 13 november, zij alle hadden tot gevolg dat de opbrengst gemid
deld slechts 50 van normaal bedroeg.
RASSEN
IJE uitgezaaide rassen waren Pioneer 131, LG 11, Anjou 210, Caldera 433 en Ona
36. Hierbij zij opgemerkt dat in de meeste gebieden het rassensortiment voor
bijna 100 uit Pioneer bestond, alleen Zeeuws-Vlaanderen had enkele procenten
LG 11 en Anjou 210.
Over de rassen Pioneer 131, LG 11 en Anjou 210 kan worden opgemerkt dat op het
oog LG 11 en Anjou 210 wat minder te lijden hebbed gehad van de ongunstige zomer.
ONTWIKKELING
^E beginontwikkeling was tengevolge van de lage temperatuur zeer traag. Dit was
vooral het geval op percelen met een matige struktuurtoestand. Pas na half
juli kwam daar verbetering in. Op dat moment was de achterstand in ontwikkeling
ten opzichte van voorgaande jaren naar schatting 3 k 4 weken. De achterstand in de
ontwikkeling is wel wat ingelopen doch niet ingehaald.
Begin september was men nog optimistisch gestemd wat betreft tijdstip van afrij
ping en kg-opbrengst. De voorlopige oogstraming van 6 oktober was circa 5 ton per
ha.
Hiervoor is reeds gezegd dat de temperatuur de beginontwikkeling heeft vertraagd.
Het volgende overzicht geeft weer dat niet alleen tijdens de kieming en de eerste
ontwikkeling de temperatuur laag is geweest.
(Gegevens van het K.N.M.I., overgenomen uit het „Van der Have Zaaizaadnieuws"
no. 15)
Het weer in 1972 in vergelijking met het weer in voorgaande jaren.
mei juni juli aug. sept. okt.
gem. dagtemperatuur van 19311960
gem. dagtemperatuur in 1972
12.4
11.8
15.5
13.4
17.0
17.2
16.8
15.5
143
113
10.0
9.0
^LS maatstaf voor de klimatologische omstandigheden in een .groeiseizoen wordt
voor (korrel)-mais het begrip warmtesom gehanteerd: „de som van de gemid
delde dagtemperatuur over 1 mei tot 31 oktober". Deze warmtesom zou in Nederland
volgens onze kwekers ca. 2550 moeten zijn. In 1972 was de warmtesom volgens de ge-
gegevens van het K.N.M.I. te Vlissingen in Zeeland: 2512.
Ter vergelijking de warmtesom van 1972 en het gemiddelde in Nederland:
Warmtesom 1972
Normale warmtesom
mei
31
X
11.8
365.8
mei
31 x
12.4
384.4
juni
30
X
13.4
402.0
juni
30 x
15.5
465.0
juli
31
X
17.2
533.2
juli
31 x
17.0
527.0
augustus
31
X
15.5
480.5
augustus
31 x
16.8
520.8
september
30
X
11.9
357.0
september
30 x
14.3
429.0
oktober
31
X
9.0
279.0
oktober
31 x
10.0
310.0
warmtesom
2417.5
warmtesom
2636.2
Uit bovenstaande gegevens blijkt duidelijk dat 1972 geen normaal jaar was in klima
tologisch opzicht en de korrelmais kreeg hiervan de nadelige gevolgen.
Tot zover Van der Have Zaaizaadnieuws.
AFRIJPING
QNDER het „hoofdje" ontwikkeling is onder andere vermeld dat van de achter
stand wel iets goedgemaakt doch begin september niet volledig was weg
gewerkt. Naar aanleiding hiervan werd aangenomen dat kort na 15 oktober met de
oogst op de vroegste percelen een begin gemaakt zou kunnen worden. Tengevolge van
een zware nachtvorst in de nacht van 4 op 5 oktober en plaatselijk ook nog van 5 op
6 oktober werd het afrijpingsproces ernstig verstoord. Het assimilatieproces verliep
daardoor onvoldoende. Als klap op de vuurpijl vroor het in de nacht van 18 op 19
oktober weer flink. Van een nog enigszins normaal afrijpingsproces kon toen geen
sprake meer zijn. Zowel het blad als de stengel waren ernstig door de vorst bescha
digd. Dit betekende verder dat de kg-opbrengst niet of nauwelijks zou toenemen.
DE OOGST
yOORZOVER bekend, is het eerste perceel geoogst op 26 oktober. Het betrof een
perceel Ona 36.
Begin november is op bescheiden schaal met de oogst van de latere rassen gestart.
Ruim een maand later dan in 1971. Pas na de fatale storm van 13 november is de
oogst goed op gang gekomen. De top lag in de laatste week van november en de eer
ste week van december. De laatste percelen zijn na de jaarwisseling, begin januari,
geoogst.
Naar schatting is circa 5 als snijmais geoogst en enkele percelen zijn omgeploegd.
SAMENVATTING
In 1972 nam de oppervlakte mais in kernverband met 522 ha toe.
Het aantal maiskernen groeide met 5 en het aantal telers nam toe
met 118.
De mais werd gezaaid in de periode van 10 april tot 6 mei.
De opkomst verliep traag als gevolg van:
a. te diep zaaien
b. te lage grondtemperatuur.
Het plantenaantal per ha was gemiddeld hoog.
De onkruidbestrijding met atrazin vóór opkomst was goed tot zeer
goed.
De bestrijding van wortelonkruiden en aardappelopslag gaf reden
tot bezorgdheid.
■5^ Het gewas) was aanvankelijk zeer gezond. Eind augustus, begin
september trad een massale luizeninvasie op. Na half oktober open
baarde de fusariumschimmel zich in hevige mate.
•jjé De ontwikkeling verliep traag en kwam pas na half juli goed op
gang.
De afrijping verliep uitermate langzaam en kwam na de 2e nacht
vorst vrijwel geheel tot stilstand.
Met de oogst werd begin november een aanvang genomen. Het
merendeel van de mais, is geoogst in de periode van 13 november
tot 9 december.
Het vochtgehalte van de gedorste korrel was gemiddeld zeer hoog;
t.w. 47.5 of 12.5 hoger dan in 1971.
De opbrengst aan droge korrel was uitzonderlijk laag. Bijna 50
van de gecontroleerde oppervlakte gaf een opbrengst tuisen de 2
en 3 ton per ha.
VOCHTGEHALTE
■JET gemiddeld vochtgehalte lag rond de 47.5 met 56.5 als hoogste en 38.2 als
laagste percentage. Voor 1971 was dit respektievelijk 35 41 en 30
Een verschil ten opzichte van het gemiddelde van 12.5
In tabel 4 wordt het verloop van het vochtgehalte per week en per gebied weer
gegeven.
Tabel IV: Vochtgehalte per gebied en per week.
dorsweek
le
2e
3e
4e
5e
6e
7e
Schouwen-
Duiveland 46.2(2) 47.7(21) 47.5(10) 47.1 (15) 46.7(21) 45.5(12)
Zuid-Beveland 46.5(1) 50.0(1) 50.3 5) 49.0 8) 46.0(15) 45.4(15)
O Zeeuws-
Vlaanderen 42.9(3) 46.8(12) 46.5 5) 47.3(23) 48.2(16) 48.2 4)
De tussen haakjes geplaatste cijfers hebben betrekking op het aantal percelen.
(Zie verder pag. 15)
IS