30 of 75 veldopkomst von suikerbieten li J. J. KLOOSTER en E. N. C. MEIJER I.R.R. Wageningen Hoe dunner de suikerbieten worden gezaaid de gemiddelde zaaiaf stand in Nederland is nu al 8 cm! des te meer komt het aan op een goede opkomst. Dat geldt natuurlijk hele maal voor eindafstandzaai. In het hier versla gen onderzoek liep de veldopkomst uiteen van 40 tot 70 alleen omdat er bij de grondbewer king en het zaaien fouten werden gemaakt. Fou ten, die er op neer kwamen dat het zaaibed diep werd losgemaakt terwijl er daarna diep werd gezaaid. Het klinkt de bietenteler natuurlijk al lemaal erg bekend in de oren, maar hoevelen zijn er niet die bewust of onbewust dezelfde vergissing maken? Door dit artikel te lezen kan men in ieder geval van andermans „fouten" le ren! Wij ontlenen e.e.a. aan „Landbouwmecha nisatie van februari j.l. Goed ploegwerk gevolgd door4 een ondiepe voorjaarbewerking die de ver weerde grond (stabiele aggregaten) in één keer egaliseert zonder de onbekwame ondergrond te beroeren, en een hierbij passende zaaidiepte die liefst de 3 cm niet moet overschrijden zijn be langrijke zaken die gekoppeld aan nauwkeurig zaaiwerk tot goede opkomsten kunnen leiden. In beide jaren van de proef bleek diep zaaien minder gunstig terwijl ondiep en op wisselen de diepte zaaien, waarbij de eerste vooral goed aangepast aan de grondbewerkingsdiepte moet zijn, opkomsten van zelfs boven de 75 te zien gaven. Grondsoort I Grondsoort II afslibbaar humus kalk 35 4.4 8.5 34 2,7 4,9 Met een eg gecombineerd met een cambridgerol en een 4-balks schudeg werd in het voorjaar een zaai- bed gemaakt. Vier grondbewerkingscombinaties werden zo ver kregen. In tabel 2 zijn deze nogmaals weergegeven. Tabel II Overzicht van de grondbewerkingen Winterbewerking Voor j aarsbewerking Afkorting vorstbewerking schudeg V.S. vorstbewerking eg cambridgerol V.G. geen vorstbewerking schudeg N.S. geen vorstbewerking eg cambridgerol N.G. ZAAD EN ZAAIMACHINE Zowel de rij enfrees als de zaaimachine werden door de aftakas van de trekker aangedreven. De rij en- frezen konden" door middel van een kettingophanging op eenvoudige wijze wel en niét werken. Met behulp van dieptebegrenzingsringen kon op 3 en op 6 cm diepte worden gefreesd. Twee van de zes zaaielerrtenten moesten op wisselende diepte zaaien en waren daartoe uitgerust met een V-vormige rol om de vaste ondergrond te kunnen volgen, daarmee de taak van het zaaikouter overnemend. Alle gewenste combinaties van freeesdiepte en zaaidiepte konden op alle plaatsen aan de machine worden gerealiseerd. Dit betekende veel sleutelwerk tijdens de aanleg van de proef, maar daar stond te genover dat zeer kleine verschillen in plantaantallen statistisch konden worden onderscheiden. Afb. 1 Opkomst in planten per 10 m bij de verschillende grondbewerkingscombinaties en zaaidieptes in 1971. plantplaatsen/10m Het antwoord op deze vraag is duidelijk. Hoe ho ger de opkomst hoe beter! Vooral met het oog op eindafstandzaai waar we zonder al te veel twijfel naar toe gaan is de opkomst niet gauw te goed. Vanwaar nu echter de titel van dit verhaal? Het ILR doet reeds enige jaren onderzoek met be trekking tot de opkomst van bietenzaad waarbij de plaatsing van het zaad zo nauwkeurig mogelijk ge schiedt. Bij deze proeven nu bleken door verschillen de combinaties van grondbewerking en zaaimethoden deze verschillen in opkomst voor te komen. LABORATORIUMONDERZOEK Als basis voor dit onderzoek diende het laborato riumonderzoek, waarbij bietenzaad met de hand zeer nauwkeurig onder geconditioneerde omstandigheden werd geplaatst. Het zaad werd hier geplaatst 0, 1, 2 of 3 cm van de vaste vochtige grond, met droge losse grond tussen het zaadje en de vochtige ondergrond. H^et zaadje werd afgedekt met 2, 4 of 6 cm losse grond. Onder deze omstandigheden, waar geen regen ge geven werd en het zaadje dus geheel afhankelijk was van cappilair water, bleek de zaaidiepte van wei nig invloed op de opkomst. Alhoewel hierbij aange tekend dient te worden dit onder praktijkomstandig heden het 6 cm diep gezaaide zaadje veel energie zal moeten aanwenden om boven te komen en niet meer tot de sterkste planten zal behoren. Veel belang rijker in dit verband is echter de plaats van het zaad je ten opzichte van de „vaste" ondergrond. Gebleken is n.l. dat meer dan 1 cm losse grond tussen zaad en vochtige ondergrond de opkomst met 60 vermin dert terwijl een losse laag van 3 cm of meer vrij wel in het geheel geen opkomst meer te zien geeft. Als we er vanuit gaan dat ook in het voorjaar re gen erg lang op zich kan laten wachten dan is de conclusie uit deze proeven: zaaien op een diepte van 24 cm, waarbij het zaad op of zeer dicht bij de vochtige ondergrond geplaatst moet worden. In een meerjarig onderzoek zijn met deze labora toriumproeven als basis veldproeven uitgevoerd met het doel te komen tot een methode die het ons mo gelijk maakt tenslotte in het voorjaar met zeer wei nig energie een zaaibed te maken. Hierin kan op de omschreven omstandigheden worden gezaaid zo dat ieder zaadje, voor zover het zaaibed hierop van invloed is, zoveel mogelijk gelijke kiemkansen krijgt. GROND EN GRONDBEWERKING In 1971 werden op twee grondsoorten van ca. 35 afslibbaar maar met een duidelijk verschil in kalkge- halte, proeven aangelegd. In tabel I is een beknopte analyse van deze twee gronden weergegeven. Beide grondsoorten werden in het najaar van 1970 zo vlak mogelijk geploegd. De diepte van ploegen bedroeg 25 cm. Gedurende de winter werd 50 van de grond na een stevige nachtvorst vlak getrokken met een cultivator. Tabel I Analyse van de in 1971 beschikbare grondsoorten. 100 95 90 85 80 75 70 65 60 55 50 45 4 N.G grondbewerkingscombinatie zaaidiepte rijenfrezen 3c m 3cm - 6 cm - Bern wisselend wisselend L'laag kalkgehalte fonder) H-hoog kalkgehalte(boven) By 10 herhalingen waren op deze manier verschil len in veldopkomst van18 tussen grondbewerkin gen, van 7 tussen zaaidiepten en van 6 tussen wel en niet frezen te onderscheiden. Gezaaid werd op 7,5 cm onderlinge afstand van de zaden 13 za- den/m). PLANTENTELLINGEN Na opkomst werden plantentellingen verricht. In alle in de proef betrokken zaairijen werden van 10 m alle planten geteld. Dit werd gedaan drie weken na het zaaier, en weer twee weken later. Dubbelen (afstanden 14 cm) werden voor één plantplaats gerekend. In tabel III zijn de gemiddelde planten- aantallen op de 10 en 2 teldatum weergegeven. In 'één geval kon slechts over negen herhalingen wor den beschikt. De veldtellingen van tabel III werden statistisch verwerkt. Op beide grondsoorten bleek 6 cm diep zaaien nadelig voor de opkomst. Een zaaidiepte van drie centimeter en een wisselende zaaidiepte gaven de beste opkomstresultaten te zien, echter van aan toonbare verschillen tussen deze twee zaaimethoden was geen sprake. Rijenfrezen in deze proef, altyd voorafgegaan door een of andere bewerking, bleek vrijwel altijd minder goed dan niet frezen. De standaardafwijking (en) voor de lichte grond was 4,60 die voer de zware grond 5,15. Een verschil van 2 x de standaardafwijking tussen grondbewer kingen en 1,5 x de standaardafwijking tussen zaai dieptes was met 95 betrouwbaarheid aantoonbaar. Dit alles op het niveau van aantal planten per 10 m. Hieruit volgt dat verschillen van ca. één plant per Afb. 2 Opkomst (planten! 10 m) bij verschillende grond- bewerkingscombimaties en zaaidieptes in 1972 op zware %rond. plantplaatsen/10m zaaidiepte bij extra grondbewerking aandrukrol t 2 3 i 2j0 2fi 15 2p ifl $5 IS ifl ploegen diep - rotorkopegge i, grondbewerkings - meter in^ sommige gevallen konden worden aange toond. Eén plant per meter lijkt niet veel maar als we over zaaien op eindafstand praten zijn 20.000 planten 1 plant meer per meter) per ha meer, vaak uitermate welkom. De opkomst varieerde ge middeld over alle herhalingen van 3070 In 1972 werd de proef op zware grond in een enigs zins gewijzigde vorm, voortbouwend op de ervarin gen van 1971 voortgezet. Er werd nu naast de normale ploeg ook met een freesploeg gewerkt (Raussendorf) waarbij de grond in één bewerking reeds een vlakke weinig grove lig ging verkreeg. Het gewone ploegwerk moest nog een winterbewerking ondergaan om in een enigszins te vergelijken toestand te komen. Tabel 3 Opkomstzekerheid bij suikerbieten 1971 (planten per 10 m) (Zie verder pag. 19) Grondbewerking voor het zaaien Vorstbe werking schudeg kromtandeg 4- cambridgerol 1 2 Geen vorstbewerking schudeg kromtandeg -+• cambridgerol 3 4 Rijenfrezen frezen 3 cm frezen 6 cm frezen 3 cm niet frezen niet frezen niet frezen frezen 3 cm frezen 6 cm frezen 3 cm niet frezen niet frezen niet frezen Grond A Grond B le 2e le 2e le 2e le 2e Zaaidiepte telling telling telling telling telling telling telling telling 3 cm 70 81 818 93 83 95 75 87 6 cm 50 52 350 52 36 46 36 46 wisselend 73 86 787 91 71 85 68 82 3 cm 82 99 803 95 84 98 77 94 6 cm 54 66 377 57 54 66 52 64 wisselend 75 91 821 98 83 96 74 86 3 cm 67* 86* 74 85 79 94 72 88 6 cm 39* 53* 44 57 33 54 28 40 wisselend 60* 78* 69 90 71 88 64 80 3 cm 72* 87* 83 94 75 87 80 92 6 cm 42* 57* 46 61 52 70 46 56 wisselend 72* 85* 78 94 81 93 79 93 gemiddelde 9 - 10 m

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1973 | | pagina 11