15
teelt van resistente rassen.
behandeling van grond en/of gewas met chemi
sche middelen.
H.et kweken van resistente rassen is veelal een tijd
rovende zaak, waarbij ingekruiste resistentie in de
praktijk soms snel onwerkzaam wordt door het op
treden van fysio's van de parasiet. Desondanks kan
de resistentie veredeling een belangrijke rol spelen
bij de bestrijding van parasitaire ziekten, bijvoor
beeld de aardappelmoeheid - resistente rassen.
Voor de chemische bestrijding worden in de prak
tijk twee typen middelen gebruikt, namelijk op basis
van dichloorpropeen-dichloorprcpaan (DD) en van
metam-natrium.
Beide middelen worden als vloeistof in de grond
gebracht, gaan over in dampvorm en doden de aaltjes.
Beide typen middel doden alle aaltjessoorten in on
geveer gelijke mate. De doding is echter onvolledig
onder andere doordat de concentratie in de boven
laag van de bouwvoor te laag blijft om alle daar aan
wezige aaltjes te doden. Door de bovenlaag enige tijd
na de ontsmetting onder in de bouwvoor te brengen
(terugploegen) kan het effect van de grondontsmet-
ting met gemiddeld 10 en soms veel meer, worden
verbeterd.
De aanwezigheid van kluiten (18 cm) in de bouw
voor is nadelig voor een goede ontsmetting. Als de
kluit boven in de bouwvoor ligt, dringt het gas on
voldoende binnen. Bij dieper liggende kluiten dringt
het gas misschien wel binnen, maar dan treedt bo
ven deze kluit het zogenaamde „schaduweffect" op.
De gasconcentratie boven de kluit blijft laag, zodat
daar weinig of geen aaltjes worden gedood. Volgens
metingen die door Ir. J. Leistra (L.I.O.) werden ver
richt op gronden die niet waren voorbewerkt, traden
ook hier schaduweffecten op. Ook hier was het resul
taat een onvoldoende aaltjesdoding.
Het ziet er naar uit dat voor het verkrijgen van
een goed ontsmettingsresultaat dus niet kan worden
toegegeven op de voorbewerking van de grond. Het
tijdstip van injekteren is vooral op de zwaardere
gronden een belangrijke zaak. Om zo weinig moge
lijk risico's te lopen dient men de eerste goede ge
legenheid te benutten, dat wil zeggen zodra de grond
het middel niet tijdig uit de grond kan verdwijnen.
In het algemeen is het gewenst om de grondontsmet-
ting uitgevoerd te hebben vóór begin oktober.
C. GEVOLGEN VAN GRONDONTSMETTING
1. Door het I.B. is in de jaren 1969 t/m 1972 in Gro
ningen, Friesland en de Noord-Oost Polder onder
zoek verricht naar onder andere de invloed van
de grondontsmetting op de verslemping, de be
werkbaarheid en de structuur van de grond. In
Groningen, Friesland en de Noord-Oost Polder
werden per jaar 30—50 percelen in het onderzoek
betrokken. De oppervlakkige verslemping (boven
ste cm van de bouwvoor) bleek toe te nemen als
gevolg van de ontsmetting. De interne verslem
ping was echter op behandelde percelen niet gro
ter dan op onbehandelde. Er bleek een klein ver
schil in bewerkbaarheid van de grond in het voor
jaar te zijn. Niet ontsmette percelen bleken ge
middeld 2 dagen eerder bewerkbaar te zijn dan
ontsmette. Verschil in actuele structuur als ge
volg van grondontsmetting werd niet geconsta
teerd.
De conclusie kan zijn dat het effect van de met
de verslemping gepaard gaande grondontsmetting
op de structuur van de grond geringer is dan veel
al wordt aangenomen.
2. Door grondontsmetting worden mineraliserende
en nitrificerende organismen gedeeltelijk gedood.
Het nitrificatieproces wordt langer geremd dan de
mineralisatie. Daardoor hoopt zich in de grond
NH4 op, die niet uitspoelt. Op deze N kan in het
voorjaar bespaard worden, hetgeen voor zand- en
dalgrond betekent dat 2040 kg N/ha minder kan
worden gegeven. Voor kleigrond komt waarschijn
lijk nog dit jaar een N-advies beschikbaar. Overi
gens geeft een eenmaal per 3 a 4 jaar uitgevoerde
grondontsmetting met relatief geringe hoeveel
heden middel per ha geen aanleiding om te ver
onderstellen dat blijvende veranderingen optre
den in de bodemflora/-fauna.
3. Een onkruiddodend effect is na een grondontsmet-
Door de toenemende beperking van het aan
tal gewassen in de vruchtwisseling zullen diver
se aaltjessoorten een obstakel vormen naast de
overige ziekien en plager.. De economie dwingt
tot intensieve teelt van gewassen met zo hoog
mogelijk saldo. Om de maximale opbrengst van
deze gewassen te blijven verkrijgen is grondont
smetting in veel gevallen onmisbaar. Als deze
volgens de regels worden uitgevoerd is hieraan
geen uitzonderlijk r.sico verbonden en kan ze
bijdragen aan een verantwoorde ziektenbestrij-
ding. Om grondontsmetting zo doelmatig moge
lijk te gebruiken is inzicht in de mate van optre
den van planteparasitaire organismen noodza
kelijk. Regelmatig uitgevoerd grondmonsteron-
derzoek is daarbij een onmisbaar hulpmiddel!
is echter te laag om met zekerheid een onkruidbe-
strijdingseffect te mogen verwachten.
4. De gebruikte middelen zijn van nature sterk gif
tig voor planten. Als geplant of gezaaid wordt
voordat het middel uit de grond verdwenen is
moet rekening worden gehouden met schade in het
gewas. Daarom geldt voor deze middelen een
wachttermijn waarin resten van het middel uit de
grond kunnen verdwijnen. Het relatief zeer ge
ringe aantal gevallen van fytotoxiteit is vrij zeker
terug te voeren tot het zich niet houden aan de
regels die gelden voor het uitvoeren van de ont
smetting of voor de wachttermijn.
5. Op zavel- en kleigrond veroorzaaken zowel DD als
metam-natrium regelmatig lichte en soms matige
smaakafwijking in aardappelen, die na de ont
smetting werden geteeld. De oorzaak van de af
wijking is niet met zekerheid aan te geven. Residu
van het middel werd niet gevonden. Wel is geble
ken dat het eiwitgehalte van de knol na een grond,
ontsmetting met DD soms hoger is, en wordt de
in optimale vochtconditie is om de voorbewerking
en de ontsmetting uit te voeren. Het vochtgehalte
van de grond speelt een zeer belangrijke rol bij de
ontsmetting. Is het vochtgehalte te hoog, dan wordt
de verspreiding van het middel door de grond ver
hinderd en worden de aaltjes niet gedood. Daarbij
neemt de kans op schade in het volggewas toe, omdat
ting soms zeer duidelijk aanwezig, soms praktisch
niet. Wortelonkruiden en niet-oliehoudende zaden
zijn in het algemeen gevoelig. Soms treedt mas
sale herfstkieming op van voorjaarsonkruiden
(wilde haver).
Metam-natrium heeft meestal een sterker onkruid-
dodende werking dan DD. De gebruikte dosering
chloorhuishouding in de knol beïnvloed. Bij bieten
kan de sapzuiverheid ongunstig worden beïnvloed
door een grondontsmetting met DD, wellicht als
gevolg van een hoger N-niveau na de ontsmetting.
Deze nadelige effecten kunnen worden omzeild
door de ontsmetting bijvoorbeeld uit te voeren voor
de teelt van b.v. graan.
Voor de ontsmetting moet de gehele bouwvoor goed los gemaakt worden en goed
verkruimeld zijn. Van de omstandigheden hangt het af welk werktuig daar het best
voor te gebruiken is. Vooral grove kluiten hebben een ongunstige invloed.
Direct na de grondontsmetting moet de bovenlaag dicht gedrukt worden, om het
ontsnappen van het gas te belemmeren.
ZOMERGRANEN
Tarwe, gerst en haver
In de meeste partijen zomertarwe komt vrij veel Fusa-
rium voor, zodat ontsmetting noodzakelijk is. De besmet
ting van zomertarwe met Septoria blijkt daarentegen
ook dit jaar niet ernstig te zijn. De meeste partijen zomer-
gerst zijn slechts in geringe mate met kiemschimmels
besmet. In enkele gevallen is de aantasting door Hel-
minthosporium (vlekkenziekte) vrij erg. Strepenziekte
komt bij zomergerst incidenteel meer voor. Haver is weer
besmet met strepenziekte. Deze schimmels kunnen een
ongunstige invloed op de opkomst en de ontwikkeling
van het gewas uitoefenen. Om dit te voorkomen dient het
zaaizaad bestemd voor de zaaizaadteelt met het kwikbe-
vattende middel, te worden ontsmet. Het kwikbevattende
middel heeft een goede werkzaamheid tegen steenbrand
bij tarwe, stuifbrand bij haver en strepenziekte bij gerst.
Strepenziekte bij haver wordt door het kwikbevattende
middel echter slecht bestreden als gevolg van opgetreden
resistentie van de schimmel. De dosering bedraagt voor
tarwe en gerst 2 ml en voor haver 3 ml per kg zaad. Zaai
zaad bestemd voor de consumptieteelt kan als volgt wor
den ontsmet:
Tarwe: AAgerman, Duphar Dithane M45 spuitpoeder
en Neo-Voronit; Ter beatrijding van steenbrand, kiem- en
bodemschimmeis.
Quinolate V-4-X; ter bestrijding van steenbrand, stuif
brand en kiem- en bodemschimmels.
Gerst: AAgerman, Neo-Voronit; ter bestrijding van
strepenziekte, kiem- en bodemschimmels.
Quinolate V-4-X; ter bestrijding va nstrepenziekte,
stuifbrand en kiem- en bodemschimmels.
N.B. De bestrijding van strepenziekte door genoemde
middelen is vaak minder goed.
Haven Quinolate V-4-X; ter bestrijding van stuifbrand,
kiem- en bodemschimmels en strepenziekte.
N.B. De bestrijding van strepenziekte is meestal niet
afdoende.
Gaat het bij haver uitsluitend om de bestrijding van
Fusarium- en bodemschimmels dan kan ook gebruik wor
den gemaakt van AAgerman, Neo-Voronit of Duphar
Dithane M45 spuitpoeder. De dosering van de kwikvrije
middelen is 2 g/kg zaad. Van Neo-Voronit bedraagt de
dosering 3 ml/kg zaad.
De ontsmetting kan geruime tijd vóór het zaaien plaats
hebben, indien de partij een goede kwaliteit en een niet
te hoog vochtgehalte heeft. Partijen met „blind" schot
dienen bij voorkeur niet te lange tijd voor het zaaien te
worden ontsmet. Na het ontsmetten moet het zaad op een
droge plaats worden bewaard om kiembeschadiging door
het ontsmettingsmiddel te voorkomen. Als ontsmettings
middel voor zaaizaad van gerst en tarwe kan ter bestrij
ding van stuifbrand het systemisch fungicide Vitavax
WP 50 (carboxin) worden toegepast (dosering 2 g per kg
zaad). Deze toepassing is eenvoudig en heeft derhalve
voordelen boven de ontsmetting met Ustilgan Zaadont-
smetter (methanol: zie gebruiksaanwijzing) of een warm
waterbehandeling. Om een aantasting door meeldauw bij
zomergerst tegen te gaan kan het zaaizaad worden be
handeld met Milstem (ethirimol). Dosering 12 ml per kg
zaad. Het ontsmetten dient te geschieden met aangepaste
apparatuur. Omdat met Milstem behandeld zaad trager
door de zaaimachine loopt, moet de machine opnieuw
worden afgedraaid.
(Zie verder pagina 21)