Provinciale studiedag melkveehouders 1973 te Middelburg III Bedrijfsaanpassing in de Zeeuwse melkveehouderij s> WÊÊÊÊÊÊÊmÊKÊÊÊÊÊÊm 13 Samenvatting van de inleiding van Ir. G. J. WISSELINK door R. C. C. DE BRUYCKERE C.A.R. - Goes. Er zijn op het ogenblik een aantal werkelijk nieuwe punten die belangrijk zijn voor de opzet van een efficiënte melkvee houderij met redelijke arbeidsomstandigheden voor de boer. Deze punten zijn: De gebouwenontwikkeling met de zeer belangrijke voordelen van de doorloopmelkstaL De mogelijkheden van voeraankopea De mogelijkheden om aan te passen aan een slechte verka veling door 's nachts opstallen of zomerstalvoedering. Centrale jongvee-opfok. Niet iedere boer zal overgaan tot belangrijke bedrijfsuitbrei- ding of aanpassing. We weten allemaal dat er een aantal boe renzoons niet in de landbouw zullen blijven en een ander vak zullen kiezen. Hi erdoor i komt er te zijner tijd wat grond vrij. Tenslotte meent de heer Wisselink dat ervoor jonge boeren die met hart en ziel boer zijn en voor de melkveehouderij ge kozen hebben, kansen liggen en dat er ook in de toekomst een mogelijkheid zal zijn om met een moderne melkveehouderij een goede boterham te verdienen en ook nog plezier in het werk te hebben! - I *- AAv I v - „W Voor een doelmatige opzet zijn grotere eenheden vee gewenst. gEDRIJFSAANPASSING is voor onze bedrijven steeds noodzakelijk. We weten allemaal dat door de voortdurende loonstijgingen, als voortvloeisel uit een toenemende welvaart, het noodzakelijk is steeds meer menselijke arbeid door mecha nische arbeid te vervangen. Dat betekent dat naar verhouding er steeds meer geld in de bedrijven moet worden geïnvesteerd. Deze investeringen brengen vaste kosten van rente en afschrijving met zich mee, die per koe te zwaar drukken als de veestapels te klein zijn. We kunnen deze investeringen alleen rendabel maken als de veestapel een voldoende omvang heeft. Voor een doelmatige opzet in de naaste toekomst zullen we moeten denken aan veestapels van 40 50 koeien of groter. Als dit cijfer genoemd wordt dan is het dui delijk dat we in oms land met ongeveer 13 kooien per bedrijf gemiddeld hier nog ver vanaf zijn. Voor Zeeland geldt dat de melkveestapels mede alg gevolg van de gemeng de bedrijfsopzet, gemiddeld nog kleiner zijn. Thans zal dit gemiddeld ongeveer negen zijn. In Zeeland waren in 1970 42 bedrijven met meer dan 30 koeien. Nadien zijn er nog een aantal bedrijven met 50 en meer koeien bijgekomen. Hieruit moeten we niet concluderen dat de Zeeuwse melkveehouders minder vooruitstrevend zouden zijn dan hun gemiddelde Nederlandse collega. De oorzaak ligt duidelijk in het feit dat Zeeland gemengde bedrijven heeft en dat de weerstandskracht van de akkerbouw groter is dan in veel gebieden elders in ons land. De akkerbouw geeft hier betere mogelijkheden dan bijvoorbeeld in de zand-, veen- en de rivierkleigebieden. Toch komt men ook hier vroeger of later voor de noodzaak van een ontmenging te staan omdat het bij de oppervlakte zoals die op veel bedrijven voorkomt (15 tot 20 ha) op den duur een onmogelijke zaak wordt om in beide richtingen, veehouderij en akkerbouw, te blijven investeren. De inleider volstaat met de constatering dat men op bedrijven van 15 tot 25 ha definitief zal moeten kiezen tussen melkveehouderij en akkerbouw. De heer Wisselink neemt aan dat voor sommigen de keuze zal vallen op melkvee, voornamelijk indien de grond minder geschikt is voor een ruime gewassenkeuze in de akkerbouw. Het is zeer nuttig om samen eens te kijken wat zich in die melkveehouderij afspeelt en welke mogelijkheden zich daarbij voordoen. Sinds de oorlog zijn er reeds grote veranderingen in de melkveehouderij gaande. Onder invloed van de verhoging van de verhoging van de stikstofbemesting, overgang van handmelken naar machinemelken, meer gemechaniseerde voederwinning, stallen met drijfmestsysteem of mechanische mestafvoer, was het aantal koeien per man op de zuivere weidebedrijven gestegen van 10 naar circa 25 op het ogenblik. De laatste jaren zijn er weer nieuwe mogelijkheden in de melkveehouderij bijgekomen (ligboxenstallen, moderne melkwinning en -koeling, nieuwe inkuilmethoden) die de ontwikkeling aanmerkelijk gaan versnellen. De aanpassingen in de melkveehouderij verlopen minder snel dan bij de varkens en kippen. Als voornaamste belemmeringen kunnen genoemd worden: a) Gebouwen Te klein en ondoelmatig, nieuwbouw zeer duur. b) Grond Oppervlakte grond etklein, niet te koop. Indien wel te koop dan te duur of niet op een geschikte plaats. c) Verkaveling: Op veel bedrijven slecht. Heen en weer trekken van het ene per ceel naar het andere kost veel tijd. Onderzoek en voorlichting samen met de praktijk hebben getracht om op al deze punten een antwoord te geven. De llgboxenstal verdient de voorkeur, niet alleen uit oogpunt van arbeid, maar ook uit oogpunt van de koe. a) Gebouwen De bouw van de ligboxenstallen ondergaat een stormachtige uitbreiding. In com binatie met de doorloopmelkstal kunnen er veel koeien per man verzorgd en ge molken worden. Deze stal verdient de voorkeur, niet alleen uit oogpunt va narbeid, maar ook uit oogpunt van de koe. De ervaringen zijn zeer goed. Op de "studiebedrijven was de melkproduktie hoger dan voorheen. Proeven in Zeist gaven 34 produktieverhoging, met zoveel meer voerkosten als nodig was voor de meerdere melkproduktie. Speenbetrappen kwam slechts nog sporadisch voor. De ligboxenstal is beweeglijker in gebruik, zodat men gemakkelijker 's nachts kan opstallen en bijvoedering op de stal kan toepassen. Bij zeer slechte verkaveling kan zomerstalvoedering toegepast worden. Bij buitenvoedering kunnen wel 300,— tot 400,op bouwkosten bespaard worden. De klauwverzorging vraagt extra aandacht. De voordelen van een ligboxenstal zijn zo groot dat men nu bouwt zon der dat men afgebrand is! b) Grond De grond is nog steeds weinig beweeglijk en schaars. De ene ondiernemer kan slechts uitbreiden indien! een ander ermee stopt. Als de grond niet te verkrijgen is, dan misschien wel het voer dat hierop kan groeien. In Noord-Brabant wordt veel ruwvoer, voornamelijk snijmais aangekocht van andere bedrijven. In Zeeland zijn er mogelijkheden van aankoop van voeraardappelen, bietenkoppen en -blad en eventueel ook snijmais. De invloed van een zwaardere veebezetting op het arbeids inkomen blijkt duidelijk uit het volgende overzicht van een aantal L.E.I.-bedirijven. LEI-bedrijven met normale en hoge veebezetting (2x8 bedrijven, boekjaar 1971/'72, loopstallen met ligboxen) Normale Hoge veebezetting veebezetting 1. Oppervlakte grasland voedergewassen 19.6 19.1 2. Aantal melkkoeien 38.5 47.6 3. Aantal grootvee-eenheden 48.3 64.8 4. Grootvee-eenheden per ha 2.30 3.30 5. Grootvee-eenheden per melkkoe 1.26 1.36 6. Volwaardige arbeidskrachten 1.2 1.3 7. Melkkoeien per volwaardige arbeidskracht 32.1 37.0 8. Uren ondernemer 2843 3045 9. Kg N/ha 339 359 10. Gemaaide oppervlakte/GVE (hooi kuil) 56 37 11. Melkproduktie per koe 5214 5257 12. Vetgehalte 3.96 3.84 13. Percentage wintermeik 48 52 14. Weken 1ste klasse 43 48 15. Melkprijs 44.41 42.92 Bedrijfsresultaat: koe bedrijf koe bedrijf per per per per 16. Melkgeld 2315 89148 2256 107400 17. Omzet en aanwas 514 19789 669 31844 18. Overige opbrengsten 90 3451 86 4077 19. Totale opbrengsten 2919 112388 3011 143321 20. Bijkomende voerkosten 672 25872 879 41840 21. Meststoffen 174 6694 145 6898 22. Arbeidskosten 631 24309 564 26832 23. Werk door derden 86 3301 62 2959 24. Werktuigen 226 8684 256 12183 25. Grond gebouwen (eigendomsbasis) 354 13639 320 15239 26. Overige kosteni 411 15823 357 16988 27. Totale kosten 2554 98322 2583 122939 28. Ondernemersoverschot 365 14066 428 20382 29. Arbeidsinkomen ondernemer 893 34397 886 42154 30. Grond gebouwen per ha 696 798 c) Verkaveling Bij matige verkaveling kunnen de koeien „thuis" geweid worden, bijvoorbeeld 45 koeien per ha en 's nachts opgestald worden, 's Nachts bijvoeren van minstens 1000 gr. ZW per koe is nodig. Op de percelen die verder van het bedrijf zijn gelegen kan het jongvee geweid worden en kan de voederwinning (gras - snijmais) plaatsvinden. Bij zeer slechte verkaveling zal zomerstalvoedering uitkomst kunnen geven. Er zijn verschillende voorbeelden bekend van bedrijven van 20 ha met zeer slechte verkaveling waar met succes 50 koeien gehouden worden met zomerstalvoedering. De voeding luistert nauw. Men dient te zorgen dat het gras steeds smakelijk is. Bijvoeding met minstens 2 kg krachtvoer is gewenst. De benodigde arbeid is hoger dan bij beweiden. Bij goede verkaveling verdient beweiding de voorkeur.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1973 | | pagina 13