V/el of geen
verzekeringsplicht voor de
meewerkende zoon
Provinciale studiedag melkveehouderij te Middelburg 1973
ia
(Vervolg van pag. 6)
VERZEKERING EN MAATSCHAP
In veel gevallen wordt de bedrijfsoverdracht geregeld
via een maatschap of firma. Deze vorm van geleidelijke
bedrijfsoverdracht heeft vele aantrekkelijke kanten met
name omdat de beloning van de zoon goed geregeld
(aandeel in de stille reserves) en de bedrijfsoverdracht
zelf definitief geregeld kan worden. Voor de zoon biedt
deze regeling daarom bijzonder veel zekerheden.
A.S.F.-REGELING IN MAATSCHAP ONMOGELIJK
Bij een maatschap zijn de partijen juridisch aan elkaar
gelijk. Een dienstbetrekking is daardoor uitgesloten. Be
tekent dat nu dat we geen gebruik kunnen maken van
de A.S.F.-regeling, die alleen voor een dienstbetrekking
geldt?
Dat is inderdaad niet mogelijk. Toch is er een gedrags
lijn te volgen, die het mogelijk maakt de voordelen van
beide te combineren. Het voordeel van de A.S.F.-regeling
bestaat voornamelijk uit het feit dat de Wet op de Ar
beidsongeschiktheid (W.A.O.) een minimum dagloonbe-
sluit kent en geen medische keuringen vereist, ook niet
bij verhoging van de daguitkering. Maar de W.A.O. kent
ook de bepaling dat wanneer men 3 jaar verplicht ver
voortzetting van de W.A.O. is dan zelfs circa 30 duur
der dan de particuliere arbeidsongeschiktheidsverzeke
ring met 3 klimming, uitgaande van de premies per
1 januari 1973 (W.A.O. 7,8 premie).
Alhoewel de W.A.O. dus duurder is zijn er echter twee
belangrijke voordelen te noemen, namelijk de uitkeringen
Bovendien ben ik van mening dat de consumptie van
melkeiwit ook technisch beperkt is, wat vooral ook blijkt
uit het feit dat we vandaag de dag nog altijd rond 60
van de melkeiwit-produktie tegen sterk verlaagde prijzen
in de veevoedersector moeten afzetten of moeten expor
teren. En hiermee kom ik aan het grootste bezwaar dat
aan het sleutelen aan de waardeverhouding vet-eiwit
kleeft. Wanneer ik uitga van een melkproduktie in de
Gemeenschap van 72 miljoen ton de berekeningen heb
ik als gevolg van gebrek aan voldoende gegevens alleen
voor de Zes kunnen maken dan is de totale melkeiwit-
produktie bij een eiwitgehalte van 3 ruim 2,1 miljoen
ton. In de vorm van melkpoeder aan de veevoederindus
trie, teruglevering van ondermelk en export wordt hier
van 1,3 miljoen ton tegen sterk verlaagde prijs afgezet,
waarmee rond 1 miljard gulden aan subsidies gemoeid
zijn.
Het wegwerken van een boteroverschot van jaarlijks
200.000 ton dit is ruim 13 van de totale produktie
kost eveneens 1 miljard gulden!
|TEN zodanige verandering van de vet-eiwitwaarde-
verhouding die de prijs voor melkpoeder met 50
cent per kg zou doen stijgen, zou tot gevolg hebben bij
ongewijzigde afzet van melkeiwit voor menselijke con
sumptie dat de kosten van overheidssubsidies zouden
stijgen tot minstens 1,5 miljard gulden, waarbij er dan
nog van uit is gegaan dat de veevoederindustrie een
dubbeltje van deze prijsstijging voor zijn rekening neemt.
Bij de huidige waardeverhouding (63 37) bedroegen deze
kosten 1 miljard gulden. Zou de waardeverhouding op
zodanige wijze veranderd worden dat de prijs voor mager
melkpoeder met 1 gulden per kg zou moeten stijgen dan
bedragen de afzetkosten bij dezelfde veronderstellin
gen als in het eerste geval ruim 2,2 miljard gulden.
Daartegenover staan dan de besparingen die verkre
gen worden door de grotere boterafzet die uit de prijs
verlaging zou voortvloeien waardoor enerzijds de over
schotten dalen en anderzijds een besparing verkregen
wordt op subsidie bij de afzet van het resterende boter-
overschot. De besparingen die zouden voortvloeien uit
de grotere boterafzet tengevolge van prijsverlaging
welke in het eerste geval per kg rond 1 gulden en ih het
tweede geval 2 gulden bedraagt zullen minimaal zijn.
De ervaringen die we met koelhuisboterakties hebben
opgedaan tonen aan dat prijsverlagingen maar tot zeer
minimale afzetstijgingen leiden.
Rekening houdend met deze besparingen zouden de
extra-kosten verbonden aan de afzet van melkoverschot
ten in het eerste geval circa 300 miljoen gulden bedragen
en in het tweede geval bijna 1 miljard gulden. Deze be
dragen zijn gebaseerd op de huidige melkprijs en betref
fen enkel de melkproduktie in de Zes. Het is duidelijk
dat de extra-kosten aanmerkelijk zullen toenemen wan
neer rekening wordt gehouden met de eventuele prijs
verhoging voor het nieuwe melkprijsjaar en de melkpro
duktie in drie nieuwe lidstaten (mager m.p. 50 boter
4- 1,00; m.m.p. 1,00 boter 4- 2,00) (vet-eiwitverh.
63 37—50 50 32 68).
zijn welvaartsvast en bij normale verhoging van de dag
uitkering is geen medische keuring noodzakelijk.
Uit het voorgaande is het duidelijk dat het ten zeerste
aan te raden is om in ieder geval 3 jaar van de A.S.F.-
regeling gebruik te maken. Omdat ook de tijd doorge
bracht in militaire dienst meetelt is het van belang ver
zekeringsplicht reeds voor die tijd tot stand te brengen.
Begint men reeds op 18-jarige leeftijd, dan kan reeds op
21-jarige leeftijd, wanneer de zoon volgens de wet „han-
delingsbekwaam" is, een maatschap opgericht worden.
Het premie voordeel is voor een minderjarige zeer aan
zienlijk.
Daarbij komt dat naar verwachting er binnen 3 jaren
een volksverzekering tegen arbeidsongeschiktheid (de
V.A.O.) zal zijn. Die basisvoorziening zal medebepalend
zijn voor het antwoord op de vraag of en zo ja, op welke
wijze een aanvullende verzekering gesloten moet worden.
SAMENGEVAT
1. Zodra de zoon op het bedrijf mee gaat werken
moet minstens een arbeidsbeloning ter hoogte
van het CA.O.-loon worden gegeven. Voor een
18-jarige is dit bruto ongeveer 180,per
week, oplopend tot ongeveer 280,per week
voor een 22-jarige en ouder.
2. Pas de A.S.F.-regeling minstens 3 jaren toe bij
voorkeur nog tijdens de minderjarige leeftijd.
3. Dat betekent dat er een vastovereengekomen
loon van 30,per week aan de zoon moet
worden uitbetaald. De rest van de beloning
dient in het bedrijf te blijven, als een schuld
aan de zoon. Daardoor worden over dit gedeel
te geen premies voor het verplichte pakket be
rekend. Inkomstenbelasting en premies voor de
Volksverzekeringen moeten uiteraard altijd be
taald worden over de totale beloning.
4. Na 3 jaren of meer van de A.S.F.-regeling ge
bruik te hebben gemaakt kan besloten worden
de W.A.O. vrijwillig voort te zetten.
|TEN verandering van de vet-eiwitwaardeverhouding
kan dus voor Nederland, met zijn uitzonderlijk
lage boterconsumptie een aantrekkelijke zaak zijn, maar
voor de Gemeenschap als geheel en zeker wanneer
we uitgaan van de vergrote Gemeenschap betekent
het aanzienlijk hogere kosten.
Ik zou de Nederlandse eiwit-fanatici en eigenlijk de
hele EEG-zuivelsector willen adviseren de problemen
niet te omzeilen door een verandering in de waardever
houdingen te bepleiten naar het probleem in de wortel
aan te pakken. Ik zou hieraan de vraag willen toevoegen
waarom de zuivel de hele hart- en vaatziektegeschiedenis
zonder meer over zich heen laat gaan; en waarom de
zuivel niet terugslaat op grond van de onderzoekingen
die onomstotelijk aantoonden dat overmatig gebruik van
onverzadigde vetzuren een groter gevaar voor kanker
inhouden, dan het overmatig gebruik van verzadigde vet
zuren voor hart- en vaatziekten! Ik veroorloof mij deze
zijsprong, waar ik van mening ben dat het belang van
de melkveehouderij niet met een wijziging van de vet-
eiwitwaardeverhouding gediend is.
PRIJSPOLITIEK OP LANGE TERMIJN
|K kom nu nog even op het prijsbeleid, en wil dan
met n^me ingaan op de vraag welke vooruitzich
ten er op langere termijn op dit gebied zijn. Ik dacht dat
deze gunstiger zijn dan die op korte termijn. In de
eerste plaats zien we de ontwikkeling dat de belangstel
ling bij jongere boeren voor die dierlijke produktie, met
name voor de melkveehouderij, sterk vermindert. Zolang
melkveehouderij verbonden is met de voorwaarde van
permanente bedrijfsgebondenheid, en zolang de mogelijk
heden tot prijsverhogingen onvoldoende zijn om de kos
ten van regelmatig vervangende arbeid voor weekenden
en vakanties uit de melkveehouderij terug te verdienen,
zal deze ontwikkeling zich doorzetten.
De kans te zeer groot dat bij een krappe melkprijs-
politiek de grote melkveebedrijven met vreemde arbeids
krachten naar meer arbeidsextensieve produktierichtin-
gen als vleesproduktie en akkerbouw zullen overschake
len. Deze bedrijven zijn over het algemeen sterk geme
chaniseerd, waardoor het arbeidsaandeel in de totale kos
ten en dus ook in de totale opbrengsten relatief klein is.
Dit maakt deze bedrijven veel gevoeliger voor prijs-
schommelingen.
I
|TEN eenvoudig voorbeeld zal u dit duidelijk maken.
Veronderstellen we daartoe twee bedrijven, A en
B. Bedrijf A heeft een melkbestand van 120 melkkoeien
met een arbeidsbezetting van 3 AK; bedrijf B heeft een
melkveestapel van 25 melkkoeien en een arbeidsbezetting
van 1 AK. Als gevolg van de verschillen in mechanisatie-
graad is het arbeidsaandeel op bedrijf A 30 en bedrijf
B 45
De totale bedrijfsopbrengst bedraagt voor bedrijf A
300.000 en bedrijf B 65.000. Op grond van genoemde
percentages levert dit per VAK een arbeidsinkomen op
van 30.000,op bedrijf A en 29.250,op bedrijf B.
Door de A.S.F.-regeling voor de meewerkende zoon toe
te passen is deze reeds op dit moment als ook het ware
verzekerd in de VA.O.
zekerd is geweest, deze verzekering vrijwillig kan wor-
den voortgezet, zonder dat medische keuring vereist is.
EERST 3 JAREN DE A.S.F.-REGELING,
DAARNA DE MAATSCHAP
We hebben in het voorgaande de sleutel voor het com
bineren van beide zaken te pakken. Zodra de zoon op
het bedrijf gaat meewerken wordt met de A.S.F.-regeling
gestart. Na 3 jaren wordt de maatschap opgericht en kan
de W.A.O. vrijwillig voortgezet worden. De voordelige
A.S.F.-regeling is dan niet meer mogelijk, terwijl ook het
minimum dagloon-besluit niet meer geldt. De vrijwillige
5. De W.A.O. keert uit na één jaar arbeidsonge
schiktheid. Bij gebruikmaking van de A.S.F.-
regeling wordt door de Ziektewet in het eerste
jaar van de arbeidsongeschiktheid een (geringe)
uitkering gedaan. Eventueel kan er een aan
vullende verzekering worden gesloten. Bij vrij
willige voortzetting van de WA.O. wordt het
eerste jaar van arbeidsongeschiktheid geen uit
kering gedaan. Dit moet dan nog apart worden
verzekerd. Dit kan ofwel particulier, ofwel de
Ziektewet kan vrijwillig worden voortgezet.
Voor een zelfstandige zal een particuliere ver
zekering echter goedkoper zijn, omdat hij de
risico's van een korte tijd (wachttijd) zelf kan
dragen, waardoor de verzekering goedkoper
wordt.
6. Het ziektekostenrisico kan bij het aangaan van,
de maatschap bij het vrijwillige ziekenfonds
worden ondergebracht wanneer de zoon onder
de weistandsgrens zit. Bij een inkomen boven
de weistandsgrens is zowel een werknemer als
een zelfstandige aangewezen op de particuliere
ziektekostenverzekering.
Treedt nü een prijsdaling op van 2 dan daalt de tota
le bedrijfsopbrengst voor bedrijf B met 1300,— doch
voor bedrijf A met 6000,Veronderstellen we nu dat
de overige kosten gelijk blijven, dan daalt het arbeidsin
komen per AK op bedrijf B met 1300 gulden dit is
4 doch op bedrijf A met 2.000,dit is een daling
van 6% Bij een krappe prijspolitiek komen dus de
grotere sterk gemechaniseerde bedrijven eerder in moei
lijkheden, vooral als zij met vreemde arbeidskrachten
werken. Immers de zelfstandige boer kan desnoods zijn
buikriem wat strakker aantrekken maar loon moet be
taald worden.
Dit cijfervoorbeeld leidt tevens tot de conclusie dat de
voortgaande modernisering van de landbouw, die een
dalend arbeidsaandeel tot gevolg heeft, grote voorzich
tigheid t.a.v. prijsveranderingen vereist. Ook stelt het
feit, dat bij verdergaande modernisering het vaste kosten-
aandeel in de totale kosten toeneemt, steeds engere
grenzen aan de mogelijkheid om via de prijspolitiek in
vloed op de produktie uit te oefëhen.
Daarbij moet wel bedacht worden dat de mechanisa-
tiemogelijkheden in de melkveehouderij beperkter zijn
dan b.v. in de akkerbouw, zodat het arbeidsaandeel in
de melkveehouderij groter zal blijven, wat inhoudt dat
de noodzakelijke prijsverhogingen om het arbeidsinkomen
in gelijke mate te doen stijgen groter zijn dan voor de
akkerbouw. Hierin ligt ook een belangrijke oorzaak van
het eerdergenoemde verschil in het effect van het ge
voerde markt- en prijsbeleid op het inkomen van de boer
in de dierlijke en plantaardige sector.
Tot slot een laatste positieve factor t.a.v. de vooruit
zichten op langere termijn voor het prijsbeleid voor die
melkveehouderij. Deze is gelegen in het feit dat de prijs
gevoeligheid voor dierlijke produkten over het algemeen
kleiner is dan die voor plantaardige produkten, waardoor
prijsverhogingen voor eerstgenoemde produkten geringe
re afzetverminderingen tot gevolg hebben en derhalve
grotere prijsstijgingen mogelijk zijn.
OP KORTE TERMIJN INGRIJPENDE
STRUKTUURVERANDERINGEN NOODZAAK
lK ben mij ervan bewust dat ik U geen concrete
perspectieven heb gegeven, doch alleen en
kele richtingen heb aangegeven waarin de ontwik
kelingen hoogstwaarschijnlijk zullen gaan. Boven
dien was het beeld dat ik U heb geschetst weinig
opwekkend met de nadruk op vele en grote on
zekerheden, zeker op korte termijn. Op langere
termijn zie ik echter de mogelijkheden voor de
melkveehouderij bepaald gunstiger.
Toch zou ik met een meer concrete conclusie
willen besluiten. De Nederlandse melkveehouderij
zal, zoals uit de cijfers is gebleken, een ingrijpende
structuurverandering moeten ondergaan. En dit zal
op zeer korte termijn moeten gebeuren. Het prijs
beleid zal immers zodanig zijn dat voor vele be
drijven de prijsverhogingen onvoldoende zullen
zijn waardoor verdere intering zal optreden, die
uiteindelijk tot gevolg heeft dat de inkomensach
terstand zo groot wordt dat de aansluiting gemist
wordt.