Bouwplanaanpassing op kleine akkerbouwbedrijven in het Zuid-Westen 14,22 ha 41,53 ha 17,69 ha 26 39 37 27 19 16 17 20 23 8 9 10 5 3 f 24 7 10 J. VAN DER PLOEG Ing., LEI-detachement bij het Proefstation voor de Akkerbouw te Wageningen. Vele landbouwbedrijven in ons land zijn klei ner dan 20 ha. Ook in de meeste akkerbouwge bieden is dit het geval. Zo had 70 van het aantal grondgebruikers in Zeeland in 1970 min der dan 20 ha ter beschikking. Op verschillende kleine akkerbouwbedrijven wordt getracht een effectieve arbeidsbesteding en daarmee een voldoende inkomen te verkrij gen door intensivering van het grondgebruik o.a. door teelten afkomstig uit de tuinbouwsec tor in het bouwplan op te nemen. In het Zuid westelijk kleigebied zijn van zes dergelijke ak kerbouwbedrijven tussen de 10 en 20 ha enkele jaren bedrijfseconomische en technische gege vens verzameld. Het doel was het verkrijgen van meer inzicht in de mogelijkheden en pro blemen die zich op deze bedrijven voordoen. In dit artikel worden enkele voorlopige resul taten van het onderzoek op deze bedrijven op genomen. Een uitvoeriger analyse zal in een L.EJ.-rapport worden gepubliceerd. Ter oriën tatie worden ook enkele gegevens opgenomen van twee groepen „normale" LJZ.I.-akkerbouw bedrijven in het zuidwesten, die in dezelfde ja ren bij het L.E.I. in administratie waren n.l. van 18 bedrijven boven de 30 ha (gem. 42 ha) en van 10 tussen de 10 en 22 ha (gem. 18 ha). Uit deze voorlopige resultaten blijkt dat - door'k'óuwplanaanpassing een aantal boeren op kleine akkerbouwbedrijven een goed in komen kan verkrijgenmaar dat een ge slaagde bouwplanaanpassing niet voor elke boer is weggelegd; t - alleen bedrijven op de beste (zavelgron den in aanmerking komen; - de mogelijkheden ten aanzien van samenwer king en loonwerk, ook bij voorbeeld op het terrein van drogen en sorteren van bollen, afzet o.a. via een veiling, contracten voor be paalde produkten, enz., van belang zijn; - de vakkennis en de bekwaamheid van de boer op het gebied van de aek07en teelten in combinatie met een goed aanpassings vermogen daarbij beslissend is of tegen een concurrerende prijs voor een markt met open concurrentie geproduceerd kan wor den. QE zes studiebedrijven liggen op gronden die, op een enkel perceel na, uitstekend geschikt zijn voor de verbouw van vrijwel alle akkerbouwgewassen: goed ont waterd, ruim voldoende kalk, meest 1025 slib, prima aardappelgronden dus. De ligging en verkaveling is meest gunstig: rechthoekige percelen, langs verharde wegen be reikbaar. Slechts één van de zes bedrijven had zijn per celen verspreid liggen. De meeste grond is eigendom. Slechts twee bedrijven hebben iets meer dan de helft in pacht. De gebouwen zijn alle eigendom. BEDRIJF SOPZET yooR akkerbouwbedrijven is de arbeidsbezetting zeer zwaar: drie van de zes zijn tweemansbedrijven; de overige eenmansbedrijven. De man/grondverhouding is de helft van die bij de 42 ha-bedrijven n.l. respectieve lijk 1 man per 9,4 ha en 1 man per 18,9 ha. Vreemde arbeid speelt op deze kleine akkerbouwbedrijven een zeer geringe rol. Bij dit arbeidsaanbod is de werktuigen inventaris beperkt. De investering per ha is nauwelijks groter dan op de grotere bedrijven. Per man omgerekend is de investering de helft van die od de 42 ha-bedrijven n.l. respectievelijk 20.450 en 40.900 per man. Het aandeel van de loonwerker in de werkuitvoering is op deze bedrijven niet veel groter dan op de grotere bedrijven. Grondbewerking, zaaien en de verzorging van de gewassen gebeurt vrijwel geheel door eigen mensen. Het spuiten en de oogst van granen, aardappelen en bie ten is uiteraard overwegend loonwerk. Daarnaast worden gewassen verbouwd, waarbij veel werk niet of moeilijk mechaniseerbaar is, waarbij extra zorg en moeite veelal nog worden beloond en waarbij ook vrij veel arbeid in overigens slappe perioden valt. Op de studiebedrijven wordt aanmerkelijk minder graan verbouwd en ook wat minder suikerbieten (tabel 1). Tabel 1. Het bouwplan in van het bouwland (gem. 1967 t/m 1970) Gewassen granen aardappelen suikerbieten peulvruchten uien bloembollen diversen Studie LEI- LEI- bedrijven bedrijven bedirijven gem. gem. gem. Daar tegenover staan belangrijk meer aardappelen en uien. Bloembollen (5 en 7 diverse gewassen (hier: tuinbouwteelten) staan tegenover de 10 diversen (meest: handelsgewassen en zaderijen) op de grotere be drijven. De groep „normale" kleine akkejbouwbedrijven komt in bouwplan sterk overeen met de grotere bedrij ven. Hoe intensief het grondgebruik is, blijkt o.a. uit de „rooivruchten", die 62 van de cultuurgrond op de stu diebedrijven in beslag nemen tegenover ca. 42 bij an dere groepen. GEWASSEN, OPBRENGST EN SALDI ^pABEL 2 geeft een overzicht van gewassen die ver bouwd werden op de zesv studiebedrijven in de jaren 1967 t/m 1970 met de gemiddelde geldopbrengst en het saldo. Tabel 2. Gemiddelde geldopbrengsten en saldi per ha gewas (1967 t/m 1970) op de zes studiebe drijven Gewas Aantal Geld Saldo malen opbrengst per ha verbouwd per ha tarwe 24 2118 1481 groene erwten 3 2172 1421 schokkers 8 2543 1935 doperwten (zaai) 4 2156 1610 witte bonen 6 2653 2309 graszaad 2 2661 1886 cons.aardappelen 16 4626 2882 vroege cons.aardappelen 4 5845 4558 pootaardappelen 4 6161 2998 suikerbieten 24 3509 2394 uien 21 6838 5229 spruitkool 5 8905 7333 bloemkool N 1 3890 3463 knolselderij 5 5306 3732 gladiolen 14 15544 6848 iris 3 36412 21684 crocus 1 7380 3180 witlof (trekken deelbouw) 4 5790 2963 witlof (incl. trekken) 1 2993 2733 augurken 1 3480 2870 Er zijn geen aanwijzingen dat het opbrengstniveau van akkerbouwgewassen als granen en bieten op de kleine bedrijven van betekenis afwijkt van dat op de 42 ha- bedrijven. De opbrengsten van aardappelen en uien laten zien dat er naar gestreefd wordt bij produkten die zich hiervoor lenen, de geldopbrengst zo mogelijk te vergro ten door specialisatie, extra zorg en moeite. Het streven naar hoge geldopbrengsten uit zich nog sterker in het opnemen van een aantal tuinbouwgewassen in het bouw plan. Deze gewassen kunnen op een kleine oppervlakte nog een hoge geldopbrengst leveren. Ook het saldo ligt daarbij vaak hoog, doordat in deze verbouw veel eigen arbeidsuren produktief gemaakt worden. Deze gewassen blijken een belangrijke bijdrage tot het arbeidsinkomen te leveren. BEDRIJFSRESULTATEN EN ARBEIDSINKOMEN De studiebedrijven hebben een zeer hoge opbrengst per ha, die ruim 2000 hoger is dan op de andere bedrij ven (tabel 3). Tabel 3. Bedrijfsresultaten en arbeidsinkomen in guldens berekend op pachtbasis (gem. 1967 t/m 1970) Bedrijven Per ha cultuurgrond Arbeids- inkomen op- kosten netto- van de brengst over- boer schot De opbrengsten van wintertarwe blijken op de studie bedrijven op hetzelfde niveau te liggen als bij de 42 ha- bedrijven; van suikerbieten liggen ze iets lager. De od- brengst van consumptieaardappelen is aanmerkelijk hoger met respectievelijk 43.312 kg, en 37.157 kg en 4.626 en 4.142 per ha (gemiddelde jaaropbrengst over vier jaar). Ook uien hebben op de kleine gespecialiseerde bedrijven aanzienlijk meer geld opgebracht dan op de grotere bedrijven n.l. ƒ6.914 tegenover ƒ5 103 per ha (gemiddelde jaaropbrengst over vier jaar). Hierbij speelt een rol dat op de meeste stud'ebedrijven uien worden bewaard, gedeeltelijk ook worden gesorteerd en dat ook wel via de veiling wordt afgezet. 6 studiebedr. (14,22 ha) 4995 4217 778 22615 LEI-bedr. (41,53 ha) 2990 2534 456 30141 LEI-bedr. (17,69 ha) 3002 2803 199 15566 Deze hogere opbrengst overtreft de hogere kosten ruimschoots, zodat ook het netto-overschot per ha be langrijk groter is. De kleine niet-aangepaste bedrijven blijven met het netto-overschot ver achter. Door de klei ne bedrijfsoppervlakte blijft het totaal berekende netto overschot en het arbeidsinkomen van de boer ook op de kleine studiebedrijven onder dat van de grotere bedrijven. Het arbeidsinkomen van de boer lag op deze kleine gespecialiseerde akkerbouwbedrijven van gemiddeld 14 ha over de periode mei 1967mei 1971 gemiddeld ca. 10.000 per jaar boven dat van een landarbeider. Om over een zelfde verteerbaar inkomen te kunnen beschik ken moet dit arbeidsinkomen van een zelfstandige onder nemer ook hoger liggen dan het arbeidsloon van een loontrekkende. De verschillen in inkomen tussen de jaren zijn groot. Op akkerbouwbedrijven worden de grote verschillen in inkomen in de verschillende jaren voornamelijk veroor zaakt door a. verschillen in kilogramopbrengsten; b. verschillen in prijzen van de „vrije markf'-produkten. Op de studiebedrijven nemen granen en suikerbieten resp. 26 en 17 samen 43 van het bouwland in be slag. Op de 42 ha-bedrijven is dit 39 en 20 59 Op de kleine gespecialiseerde bedrijven is het aandeel in het bouwplan van produkten met een prijsgarantie door de overheid dus belangrijk kleiner dan op de grotere bedrij ven. Bij de totale geldopbrengst spreekt dit echter nog veel sterker. De financiële opbrengst op de 42 ha-bedrijven is voor bijna 50 gebaseerd op granen en suikerbieten, op de kleine gespecialiseerde bedrijven is dit minder dan 25 De kleine gespecialiseerde bedrijven zijn daardoor veel sterker afhankelijk van de vrije markt dan de gro tere akkerbouwbedrijven. Relatief waren in deze jaren de verschillen in inkomen tusen de jaren bij de groep kleine studiebedrijven echter toch niet groter dan bij de groep 42 ha-bedrijven. Ook tussen de bedrijven onderling zijn de verschillen groot. Het arbeidsinkomen van de boer gemiddeld over vier jaar liep op deze zes bedrijven uiteen van 15.307 tot 32.812 per jaar. Daarbij valt op dat de drie twee mansbedrijven de beste resultaten hadden. Bij specialisa tie in de richting van intensieve akkerbouw- en tuin bouwteelten blijkt in het traject van 1020 ha de be drijfsoppervlakte niet direct de beperkende factor te zijn. i (Zie verder pagina 19)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1973 | | pagina 9