Rundvleesproduktie
op het
akkerbouwbedrijf
van 24 HA
J. W. OORTGIESSEN
A. R. RIDDER
Onlangs verscheen „Aspecten van de landbouw in de IJssel-
meerpolders", een gezamenlijke jaarlijks terugkerende uitgave
van de Ver. v. Bedrijfsvoorlichting en het CAR. in de IJssel-
meerpokiers. Verschillende artikelen die daarin zijn opgenomen
zijn ook voor het Z.W. kleigebied interessant om kennis van te
nemen. Heeft u belangstelling voor deze uitgave, de kosten
zijn 5,en bestelling kan plaatsvinden bij het C.A.R. te
Emmeloord. Een van de in deze publikatie opgenomen bijdra
gen behandelt de Rundvleesproduktie op een akkerbouwbedrijf
van 24 ha, dat wij onderstaand overnemen, waarin de schrijvers
tot de volgende conclusies komen:
Door de betere prijzen en verbeterde technieken van mesten
is de belangstelling voor het mesten van vleesstieren toe
genomen.
Ook in de toekomst zal er een tekort aan rundvlees zijn. In
de nieuwe E.E.G. kan in de behoefte aan vlees voor 95
door eigen produktie worden voorzien.
Door een grote vraag naar kalveren voor de kalvermesterij
ontstaan hoge prijzen voor de nuchtere kalveren. Dit bete
kent een rem op de uitbreiding van meststieren. Een andere
niet onbelangrijke rem is de grote vermogensbehoefte.
Het akkerbouwbedrijf van 24 ha kan door het mesten van
stieren het arbeidsinkomen met ƒ6.600,verhogen. Uiter
aard geldt dat alleen voor de benadering zoals die in dit
artikel is aangehouden. Hierbij is uitgegaan van een prijs
voor het kalf van ƒ450,en een prijs per kg eindprodukt
van 5,50. Aangenomen mag worden dat het laatste aan de
lage kant is. Een prijsverschil van 0,10 geeft een verschil
in eindresultaat van 3.050,
De opbrengst van de snijmais is gesteld op 7000 kg ZW. In
1971 zijn in de IJsselmeerpolders aanzienlijk hogere op
brengsten verkregen. In 1972 zullen weer opbrengstbepalin
gen worden verricht om hierin meer inzicht te krijgen. Wan
neer de opbrengst 7500 kg ZW zou bedragen, betekent dit
dat met dezelfde oppervlakte snijmais 1 stieren meer ge
mest kunnen worden. Het arbeidsinkomen stijgt dan met
ƒ2.500,—.
QE belangstelling voor het mesten van vleesstieren is de laatste tijd sterk toegeno
men. Een belangrijke oorzaak hiervan is de gunstige prijsontwikkeling. Zo
bedroeg de prijs voor eerste kwaliteit vlees in mei 1970 4,84 per kg geslacht gewicht,
in mei 1971 5,09 en in mei 1972 6,20 (prijsstatistieken van het L.E.I.).
Door de welvaartsstijging en de bevolkingsgroei wordt de vraag naar vlees groter.
Onder invloed van de stijgende welvaart neemt de vraag naar duurdere delen, zoals
biefstuk, rosbief en mals mager vlees toe. In de zes E.E.G.-landen kan op het ogen
blik de behoefte aan vlees voor ongeveer 85 worden gedekt door eigen produktie.
In Nederland is dit percentage 80
In de nieuwe E.E.G. kan in de behoefte van 95 door eigen produktie worden
voorzien. Er blijft dus een tekort aan vlees in het E.E.G.-gebied. Door de stijging van
de vraag naar kwaliteitsvlees zal de uitbreiding van de vleesproduktie vooral plaats
moeten vinden bij de jonge dieren.
Met name het mesten van jonge stieren komt hiervoor in aanmerking. In West-
Duitsland is bijna 50 van de totale vleesproduktie afkomstig van stieren of ossen.
In Nederland is dit nauwelijks 20 In ons land wordt een mogelijke uitbreiding onder
andere afgeremd door de grote omvang van de kalvermesterij. Hierdoor ontstaan
hoge prijzen voor de nuchtere kalveren.
TECHNISCHE ASPEKTEN VAN HET MESTEN VAN VLEESSTIEREN
In het voorgaande is de gunstige prijsontwikkeling genoemd die de belangstelling
voor het mesten van vleesstieren doet toenemen. Voedertechnisch zijn echter ook
verbeteringen mogelijk gebleken, waardoor de kansen op een goed ekonomisch resul
taat zijn toegenomen. Zo is de opkomst van de snijmaisteelt voor de rundvleesproduk
tie van grote betekenis. In het volgende zullen enkele belangrijke technische facetten
van het mesten van vleesstieren worden besproken.
OPFOK VAN KALVEREN
QP de meer gespecialiseerde bedrijven worden de dieren van ongeveer één week
oud in grotere aantallen tegelijk aangevoerd. Omdat de kans op besmettelijke
ziekten vrij groot is vraagt de kalveropfok speciale aandacht. De voeding kan in het
begin ongeveer gelijk zijn aan die van mestkalveren. In de regel wordt dus eerst kunst
melk verstrekt met een antibioticum. Uiteraard wordt er naar gestreefd dat de dieren
zo spoedig mogelijk een goede pensontwikkeling krijgen. Dit kan worden bereikt door
hooi, snijmaiskuil en krachtvoer te verstrekken.
WEIDEN OF STALVOEDERING
O de gespecialiseerde bedrijven worden de dieren doorgaans niet meer geweid.
Het blijkt bijzonder moeilijk te zijn om de dieren bij weidegang te vrijwaren
tegen een aantasting door maagdarm- en longparasieten. De schade die door deze
parasieten wordt aangericht is dermate groot dat de rentabiliteit er ernstig door wordt
geschaad. Zo is bij een matige aantasting de opbrengst over een mestperiode van 15
16 maanden 30 tot 40 kg geslacht gewicht lager. Een andere belangrijke factor in
dit Verband is de opname van het gras. Om een goede en ook goedkope groei te krij
gen zullen de stieren tijdens de weideperiode over prima gras moeten kunnen beschik
ken. In de praktijk blijkt dat het vooral bij grotere aantallen moeilijk is om aan deze
voorwaarden te voldoen.
Door het toepassen van zomerstalvoedering met gras van een kunstweide kan echter
gemakkelijker aan deze eisen worden voldaan. Bovendien heeft men hierbij het voor
deel dat geen groeivertraging optreedt bij de overgang van stal naar weide en omge
keerd. Ook is het mogelijk om in de zomerperiode snijmaiskuil, graskuil of bietekop-
penkuil stro of hooi te verstrekken aangevuld met krachtvoer.
SNIJMAIS BIEDT GOEDE MOGELIJKHEDEN
VOOR RENDABELE RUNDVLEESPRODUKTIE
U ET ekonomische resultaat van de rundvleesproduktie is afhankelijk van enkele
zeer belangrijke faktoren, zoals het afleveringsgewicht, de prijs per kg en de
kosten per kg groei. Daarnaast is echter ook de tijdsduur van het mesten van belang.
Door het dier produkten met veel voederwaarde te laten opnemen, kan de mestperiode
korter worden. Dit is te bereiken door het verstrekken van veel krachtvoer en/of zeer
goed ruwvoer. Voor het verkrijgen van een gunstig financieel resultaat is het gewenst
om via het ruwvoer zo veel mogelijk voederwaarde te verstrekken. De opname van
het aantal kg droge stof is echter aan beperkingen onderhevig. Daarom is het belang
rijk dat de voederwaarde (Z.W.) per kg droge stof zo hoog mogelijk is. Daarnaast
dient het produkt smakelijk te zijn. Snijmais voldoet aan deze voorwaarden.
In het volgende staatje worden gemiddelde analysecijfers vermeld. Deze cijfers
geven een inzicht in de voederwaarde per kg droge stof van verschillende oro'Hikt.en
Produkt
ruwe celstof
Z.W. pér kg droge stof
Goed hooi
Suikerbietekoppenkuil
Voordroogkuil
Snijmaiskuil
Aardappelen
26
5
24
20
450—500
480—500
500—550
600—700
750
Uit bovenstaand overzicht kan worden afgeleid dat met snijmaiskuil 2535 meer
Z.W. kan worden opgenomen dan via hooi en suikerbietekoppenkuil. Snijmaiskuil is
daarnaast een gezond voer voor mestvee en de dieren kunnen hiermee tot verzadiging
worden gevoed. Het geeft een goede struktuur aan de pensinhoud en door het vrij
lage ruwe celstofgehalte kunnen de dieren er meer van opnemen dan van grasland-
produkten.
Door het lage ruwe celstof-gehalte van suikerbietekoppenkuil en aardappelen kun
nen van deze produkten ook behoorlijke hoeveelheden worden opgenomen. Behalve
deze produkten dient echter ook hooi of stro te worden verstrekt om een goede struk
tuur van de pensinhoud te waarborgen. Het gehalte aan ruwe celstof in het rantsoen
dient 15 te zijn (ruwvoer krachtvoer). Wanneer het ruwe celstof-gehalte lager
is dan 15 is er een grote kans op trommelzucht of ingewandstoornissen.
BOUWPLAN- EN VOEDERPLAN OP HET 24 HA-BEDRIJF
In het voorgaande is reeds duidelijk gemaakt dat produkten als hooi en voordroog
kuil niet de meest geschikte produkten zijn voor het mesten van vleesstieren in een
korte periode. Wanneer grasland in het bouwplan wordt opgenomen zal tijdens de top
van de groei in het voorjaar toch gemaaid moeten worden om in te kuilen.
Daar op het akkerbouwbedrijf bietekoppen aanwezig zijn die in de zomerperiode
opgevoerd kunnen worden, is het in feite niet nodig om grasland in het bouwplan op
te nemen. Wel moet dan voor da opfokperiode (eerste vier maanden) en voor de
periode dat bietekoppen worden gevoerd hooi worden aangekocht.
BOUWPLAN
yoOR een 24 ha-bedrijf waar 110 meststieren gehouden worden kan het bouwplan
er als volgt uitzien:
Konsumptieaardappelen 6 ha
Suikerbieten 6 ha
Snijmais 12 ha
Wanneer dit bouwplan wordt aangehouden kan om het jaar snijmais worden ge
teeld. Hoewel in een dergelijk bouwplan voor groenbemesting geen plaats is, mag
worden aangenomen dat de grote hoeveelheid drijfmest die geproduceerd wordt dit
kan kompenseren.
De totale mestproduktie (drijfmest) van 110 stieren is ongeveer 1.000 ms. Wanneer
in plaats van konsumptie-aardappelen pootaardappelen worden geteeld, kan wel een
groenbemester worden geteeld.
RANTSOENEN
yOOR de berekeningen in dit artikel is aangenomen dat de stiertjes 1 februari
worden opgelet.
De eerste vier maanden is dan het volgende voer nodig:
40 kg kunstmelk
60 kg hooi
360 kg snijmais
160 kg krachtvoer
De maanden juni tot en met september kan het rantsoen bestaan uit bietekoppen,
hooi en krachtvoer. Het gemiddelde rantsoen over deze periode is dan als volgt:
10 kg bietekoppenkuil, 1 y2 kg hooi en 3 kg krachtvoer.
In de praktijk is gebleken dat tot juli ook nog snijmais gevoerd kan worden. Het
verdient aanbeveling dat veranderingen in de voeding zo geleidelijk mogelijk gebeu
ren. Daarom zal aan het begin en aan het eind van bovenstaande periode ook nog mais
worden gevoerd. De opname van hooi zal dan lager worden. Aangenomen is dat ook
in deze maanden ongeveer 360 kg maiskuil nodig is. Om de hele zomer mais te kun
nen voeren biedt inkuilen met toevoeging van propionzuur goede mogelijkheden. Dit
middel bestrijdt de broei waar anders moeilijkheden door ontstaan. Hoeveel moet
worden toegevoegd is nog niet bekend, maar dit kan wellicht lager zijn dan 0,7
Het is echter nog vrij duur 450,per ha).
Anderzijds kan evenwel op hooi bespaard worden en hoeft slechts een beperkt ge
deelte van de mais met propionzuur worden ingekuild.
Rantsoen oktober t/m april
Vanaf oktober wordt volop snijmais gevoerd met daarnaast 2 kg eiwitrijk kracht
voer. In de praktijk komt het er op neer dat ongeveer 20 kg snijmais per dier per dag
wordt opgenomen. In de eigenlijke afmestperiode is de opname iets lager omdat dan
meer krachtvoer wordt verstrekt. Het gehalte aan voedernorm ruw eiwit van het
krachtvoer dient 3335 te zijn. Het is gewenst om 5 mineralenmengsel I toe te
voegen. Met de 2 kg eiwitrijk krachtvoer krijgen de dieren dan 100 gram mineralen.
AFMESTPERIODE
Ongeveer drie maanden voordat de dieren zullen worden afgeleverd begint het
eigenlijke afmesten. Naast de reeds genoemde 2 kg eiwitrijke krachtvoer moeten de
dieren dan eiwitarme krachtvoer ontvangen. Dit mag een energierijk mengsel zijn dat
bestaat uit goedkope grondstoffen, waarbij geen verdere aanvulling van mineralen
nodig is.