Samenwerking tussen 6 akkerbouwbednjven in de Haarlemmermeer Mogelijkheden van aardappelteelt zonder voorjaarsgrondbewerking SAMENWERKINGSVORMEN zijn er velerlei zowel van opzet als van aard. Volgens een overzicht van de Zeeuwse Prov. Raad voor de Bedrijfsontwikkeling in de landbouw zijn er in het kader van de O.- en S.-Fonds bijdrage-regeling „Samenwerkingsvormen" per 1-1-1973. 33 aanvragen ingediend om voor subsidie in aanmerking te mogen komen. Daarvan zijn er een 9-tal goedgekeurd, hetgeen een subsidiebedrag van bijna 334.000 oplever de. Een 9-tal aanvragen werd ingetrokken dan wel af gewezen terwijl er nog 15 aanvragen in behandeling zijn. In „Bedrijfsontwikkeling" van december 1972 geeft J. C. Suidgeest van het Consulentschap Akkerbouw te Scha- gen in een artikel bijzonderheden over een samenwer kingsvorm, waarbij de deelnemers nog een grote mate van zelfstandigheid hebben behouden. Bij deze samen werkingsvorm worden de uurlonen voor arbeid, trek kracht en gebruik van wagens vrijwel geheel buiten de berekening gehouden en onderling verrekend. De tarie ven hiervoor worden in onderling overleg vastgesteld. Ieder deelnemend bedrijf heeft een gedeelte van de ge zamenlijke machines, overeenkomend met de ingekochte oppervlakte land of gewas gefinancierd. Bij grote veran deringen vindt een verrekening plaats. Eik bedrijf kan beschikken over de arbeidskrachten in de samenwerking. Of men het graag doet is een andere kwestie. De tra ditionele bedrijfsvoering is in deze tijd van grote veran deringen uitgesloten. In deze combinatie is het op deze wijze, gelet op het exploitatie-overzicht, voorlopig ver antwoord grote en dure machines aan te schaffen. Indi vidueel is dat voor de kleinere bedrijven niet meer moge lijk. Niet vermeld is of deze samenwerking subsidiabel is. Binnenkort hopen wij aan enkele samenwerkingsvormen in Zeeland aandacht te besteden ^OOR enkele jonge ondernemers die er behoefte aan hadden regelmatig hun gedachten en ervaringen uit te wisselen werd in 1961 in samenwerking met de landbouwvoorlichting een studiegroep gevormd van ze ven deelnemers. Ze zijn toen ook begonnen met een be drijfseconomische boekhouding. Deze studiegroep heeft verder meegewerkt aan een arbeidsrationalisatieonder- zoek in kernverband. In die tijd werd begonnen elkaar wat te helpen bij de oogst. Deze ontwikkeling is de basis geweest voor een verdere samenwerking in 1966. Na het oprichten van de studiegroep in 1961 werdi in 1966 door vier landbouwers een maatschap gesticht. Het aan tal werknemers bedroeg acht. De oppervlakte was toen 195 ha. In 1969 trad een vijfde en in 1971 de zesde deel nemer tot de samenwerking toe. Het aantal werknemers was nu zes en de oppervlakte land 285 ha. Deze samenwerking had voornamelijk betrekking op de oogstwerkzaamheden en het ploegen van land op wintervoor en voor wintertarwe zaaien. Voor dit werk werd een rupstrekker met toebehoren en een vierschari- ge ploeg gekocht voor ƒ42.193; hiermee werd begonnen. Het bouwplan bestond uit 50 graan, 25 suikerbieten, 22 diverse gewassen en 3 aardappelen; het is nu 50 graan, 25 suikerbieten, 15 aardappelen en 10 diverse gewassen. De onderhouds- en verplegingswerktuigen bleven voor eigen rekening. Doordat één bedrijf over een zeer goede ploeger beschikte en bovendien ruim in het personeel zat, heeft deze kracht zoveel mogelijk het ploegwerk ver zorgd. In de oogstperioden werken de arbeidskrachten over alle bedrijven; in andere tijden alleen indien dit noodzakelijk is. Nadat het begin met het ploegen uitstekend bevallen was, werd in 1967 overgegaan op maaidorsen in groter verband. Daarvoor werden twee maaidorsers aangeschaft en twee stropersen voor een waarde van 82.000. Tevens werd in 1967 een twee-rijige Amac C2 aardappelrooier gekocht, met boxenvuller; later werd de Amac C2 omge ruild voor een Amac D2. In 1971 werd een zesrijige bie- tenrooicombinatie gekocht. Het sproeien van de gewas sen werd) uitbesteed. FINANCIERING |EDERE deelnemer financiert een gedeelte van de aan gekochte werktuigen. Dit gedeelte komt in zijn eigen fiscale boekhouding. Bij de ruppstrekker en de ploeg gaat dit in verhouding tot de bedrijfsoppervlakte. Bij b.v. de aardappelrooier is dit naar de oppervlakte aardappelen op elk bedrijf. Dit noemt men de „ingekoch te oppervlakte". Bij verschuivingen in oppervlakte kan imen het financieringsaandeel wijzigen. Er vindt dus per jaar alleen een verrekening van de variabele kosten plaats. TAAKVERDELING Om de samenwerking goed te laten functioneren werd besloten een voorzitter, een secretaris en een penning meester te benoemen. Eén persoon heeft het beheer over de machines; deze houdt toezicht op het machinepark, regelt de reparaties, het onderhoud en de stalling. De aankopen worden in gezamenlijk overleg gedaan. Ook de aankopen van verplegings- en onderhoudswerktuigen, die iedere deelnemer voor zijn eigen bedrijf wil doen, worden besproken om onnodige aankopen te vermijden. Bekeken wordt ook of dit materiaal gezamenlijk gebruikt kan worden. Belangrijk bij deze samenwerking is de openheid die men voor elkaar heeft. Bij een samenwer king is het noodzakelijk dat men zijn mening tijdig ken baar maakt om te voorkomen dat er ernstige moeilijk heden ontstaan. Dat er in een samenwerkingsverband wel eens conflictstof is, is begrijpelijk als men bedenkt dat het mensen zijn met verschillende karakters, die daarbij altijd nog de drang naar eigen zelfstandigheid hebben. Het is tot heden gebleken dat men goed samen kan werken als men maar begrip heeft voor elkaar en voor de belangen die men nastreeft, zonder dat men zijn zelfstandigheid verliest. Om deze samenwerking goed te laten functioneren heeft men een contract opgesteld, waarin de rechten en plichten zijn omschreven. Dit is zonder meer noodzakelijk. Verder is een huishoudelijk reglement opgesteld door de samenwerkende landbou wers. Uit dit reglement is punt 7 overgenomen. Hierin staan regelingen aangaande de werkzaamheden. Het luidt: A Ploegen. Hierbij wordt met het volgende rekening gehouden: Zaaivoorploegen heeft voorrang boven win- tervoorploegen. Ieder der ondergetekenden heeft maxi maal recht om per keer van zijn bedrijfsoppervlakte te laten ploegen. Extra uren van 22 uur tot 6 uur vallen buiten de bepaling. De normale volgorde wordt zo nodig door loting vastgesteld, per ronde. En wendakkers ploe gen geschiedt in overleg met de voorzitter. De loonkos ten worden vastgesteld door de administrateur, na over leg met zijn mede-ondergetekenden. Proefstation voor dë Akkerbouw K. KOOY in „Bedrijfsvoorl. Z.-Holland". Na drie jaar gericht onderzoek naar de gevolgen van direkt poten in de ploegsneden worden hier de resultaten besproken. Het onderzoek is uitgevoerd in nauwe samen werking tussen CERBE en Proefboerderij Westmaas. Rechtstreeks poten in geploegde grond, zonder deze te bewerken, is mogelijk, mits: de grond goed verweerd is; er goed geploegd kan worden, dat is redelijk vlak en de groenbemester er goed onder zit; het kunstmest strooien vroeg of na het poten wordt uitgevoerd (geldt ook voor bewerkte grond); de diepgang van die pootelementen goed wordt ingesteld (men poot gemakkelijk ondieper dan in bewerkte grond); i er op zware grond (boven 35) 10 meer knol len dan normaal gepoot worden, omdat som mige pootmachines meer slip vertonen dan in bewerkte grond en vanwege het feit dat er min der stengels gevormd worden in onbewerkte grond; Een bijkomstigheid is de bestuurbaarheid van die trekker. Als er in de lengterichting van de ploegsneden gepoot wordt kan het moeilijk zijn om recht te rijden. Als de perceelsafmetingen het toelaten kan er ook overdwars over de ploegsneden gepoot worden; hierdoor wordt de berijdbaarheid iets minder, maar men kan beter sturen. HET direct poten van aardappelen in de ploegsneden of gespitte grond is niet nieuw, het werd vroeger al gedaan op kleine bedrijven met lichte grond en in tui nen. Het gebeurde hoofdzakelijk om vroeg te zijn met het gewas; bovendien zou de grondbewerking op dat poottijdstip meer schade dan goed gedaan hebben. Het poten werd in handwerk uitgevoerd en later werden de ruggen opgebouwd. Op sommige bedrijven gebeurt het nu nog op deze manier, maar dan met machines. Dit was voor de vroege consumptieteelt, het is daarom niet zo vreemd dat er ook pogingen gedaan werden om dit systeem voor de latere consumptieteelt toe te passen. Hierbij komt dan ook de zwaardere grond in het spel, die vaak anders aan gepakt moet worden terwille van de rooibaarheid van de aardappel. Het doel is nu niet meer het vervroegen van het ge was, maar veel meer het besparen op bewerkingskosten en het bewaren van een goede structuur van de grond. Dit lijkt tegenstrijdig met de uitspraken die gedaan zijn aan het begin van de periode van volledig gemecha niseerde aardappelteelt. Steeds is verkondigd: de grond moet diep los en fijnkruimelig zijn, zonder kluiten, want anders komen ze weer met het rooien op de wagen. Maaf wanneer deze kluiten aan de oppervlakte van die rug blij ven, dan verweren ze wel en erg fijngemaakte grond kan onder natte omstandigheden in de herfst maar slecht uit- gezeefd worden. Het te intensief bewerken met aangedre ven eggen is mede hierdoor al enkele jaren veroordeeld als een grondmishandeling. Ook de groei van het gewas en de eisen die het stelt aan de structuur van de grond zijn aan de critische teler niet voorbijgegaan. Als de grondbewerking in het voor jaar gewijzigd wordt van intensief naar minder, of zelfs helemaal achterwege wordt gelaten, dan gaat er wat ver anderen. Hierdoor verandert niet alleen de groei van het gewas met alles wat daarbij hoort van sortering van de knollen tot afsterving, maar ook de rooibaarheid. GENOMEN PROEVEN QM over deze veranderingen meer informatie te krij gen zijn op de Proefboerderij Westmaas en ook daarbuiten al geruime tijdi proeven genomen waarbij de grondbewerking vóór het poten gevarieerd werd van géén tot intensieve grondbewerking. De bewerkingen werden steeds met een aangedreven eg uitgevoerd. Bovendien is steeds gewerkt onder gun stige bodemomstandigheden. Er is gepoot met een vier- rijige pootmachine, waarbij de losse grond voor de trek ker werd weggeschoven (ook bij het poten in de ploeg sneden). Alle objecten konden in één werkgang gepoot en ongeveer voor 75 aangeaard worden. Na het poten werd nog één keer aangeaard. Bij het rooien zijn er naast de opbrengstbepalingen ook waarnemingen gedaan naar de hoeveelheid grond die op de wagen terecht kwam. RESULTATEN VAN DE PROEFNEMINGEN |N 4e tabellen vindt u de opbrengstresultaten met de deling in de verschillende sorteringen. Zowel de opbrengstgegevens als de hoeveelheden niet uitgezeefde grond zijn ook in verhoudingsgetallen weergegeven om ze per jaar te kunnen vergelijken. De objectaanduiding betekent: A-Intensieve grondbewerking met aangedreven eg, be- weikingsdiepte ca. 10 cm (langzaam rijden); B - Extensieve grondbewerking met aangedreven eg (snel ler rijden met lager toerental van de eg), bewerkings diepte ca. 10 an; C - Geen grondbewerking, direct poten. De proeven zijn genomen op grond van 3540 af- slibbaar. Voor het feit dat de opbrengsten in 1970 en '71 dezelfde tendens vertonen (hoger worden bij minder grondbewerking), maar in 1972 net tegenovergesteld zijn, is moeilijk een verklaring te geven. Er zijn wel enkele aanwijzingen. In 1970 en '71 waren tijdens droge perioden en ook bij de afsterving van het gewas de objecten B en C in het voordeel ten opzichte van A (intensieve grondbewerking). Waarschijnlijk is een betere beworteling hiervan de oor zaak geweest. Het jaar 1972 gaf een groeiseizoen waar in het gewas regelmatig kon groeien. Alleen in het begin zijn verschillen waargenomen in ontwikkeling, maar deze zijn stellig te wijten aan het tijdstip van de stikstofbemes ting. Deze werd in 1972 even vóór het poten gegeven en het bleek dat dit voor het poten in onbewerkte grond niet alleen ongunstig is met betrekking tot het aanwezig zijn van sparen, maar ook tot het in de hand werken van zoutschadie aan het gewas door een te hoge concentratie van meststoffen in de rug.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1973 | | pagina 12