Waarom
veredelingslandbouw
op beklaagdenbank?
Vaststelling loon minder valide werknemers
3
/"^P spectaculaire wijze heeft de storm die enkele
weken geleden over ons land raasde bouw en
natuur niet of nauwelijks te scheiden zijn. De boeren
en tuinders staan of vallen bij de natuur. Het is mij
opgevallen, dat in de discussies over natuur en land
schap dikwijls een wat magisch begrip geïntrodu
ceerd wordt, namelijk ,,het natuurlijk milieu". Dat
begrip wordt niet nader uitgewerkt en zelfs niet om
schreven. Het natuurlijk milieu lijkt wel een waarde
aan te geven die volkomen op zichzelf staat met
andere woorden zelfstandig en daarbij ook nog
onaantastbaar. In deze visie moeten alle concrete
menselijke handelingen getoetst worden aan het mi
lieufenomeen. Beschouwingen over biologische even
wichten, ecologische systemen (dat zijn de samenhan
gen tussen enerzijds plant en dier en anderzijds de
omgeving waarin zij voorkomen) en natuurlijk milieu
gaan vrijwel automatisch zóver, dat alles wat men doet
schadelijk is voor het natuurlijk milieu. Ik proef een
logica, waarin eigenlijk alle menselijke ingrepen in
dit milieu op zijn minst genomen gevaarlijk kunnen
zijn. Wanneer men consequent doorredeneert over de
absolute waarde van natuurlijk milieu, hoeft men zelfs
geen bewijs meer te leveren dat menselijk ingrijpen
het milieu schadelijk aantast. Zo zei ir. C. S. Knott-
nerus, voorzitter van het Landbouwschap het in zijn
openingswoord bij de aanvang van de openbare be
stuursvergadering van het Landbouwschap op woens
dag 6 december 1972.
|\E zojuist genoemde benaderingswijze roept bij
mij grote bezwaren op zo benadrukte Ir. Knott-
nerus. Bij het inrichten van de ruimte in ons land,
zal de mens toch centraal moeten staan. Het welzijn
van de mens kan inderdaad bedreigd worden door
milieu-aantasting. De vervuilings- en afvalvraagstuk-
ken hébben, daarbij ook gevolgen voor de planten- en
dierenwereld. Maar naar mijn mening gaat het pri
mair om een maatschappelijk probleem, dat in onze
'geïndustrialiseerde maatschappij is ontstaan. Het mi
lieuvraagstuk zal dan ook allereerst met afweging
aan sociale en economische normen opgelost moeten
worden. Ik ontken niet, dat het beleid geen rekening
zal moeten houden met biologische en ecologische
waarden. Het valt daarbij op, dat de betekenis van
biologische eveniwichten vaak zo vaag aangegeven
wbrdt. Men doelt kennelijk op een evenwichtige si-
tutie in de natuur die gehandhaafd moet blijven. Ik
wil er op wijzen, dat nu juist de natuur zélf nooit
stilstaat. Het biologisch evenwicht blijft een be
trekkelijk begrip en leent zich niet voor het abso
luut stellen van natuurlijke milieuwaarden.
TVE vage benadering van het natuurlijk milieu sluit
in Sterke mate aan bij een gevoel van onbehagen
in de openbare mening. Degenen die de natuur willen
•handhaven zoals zij hem (vaak vroeger) ervaren heb
ben, dienen zich goed te realiseren dat die natuur
zich niet laat conserveren. De natuur blijft een levend
proces en gaat dioor. Er zijn zelfs mensen die het
merkwaardig vinden dat oude bomen het eerst om
waaien. Natuurlijk moét men zeer voorzichtig zijn
als men in de natuur ingrijpt; dat wordt door ons
beaamd. Bij degenen die de natuur willen conserve
ren, wordt nogal eens de conclusie gehoord, dat de
toepassing van „niet natuurlijke" technieken en hulp
middelen als zodanig uit dien boze is. Dat geldt in het
bijzonder ten aanzien van de landbouw als beheer
der van het landschap, maar ook als voedselproducent
en als gebruiker van kunstmest, bestrijdingsmidde
len, mechanische grondbewerking, enz. Juist omdat
deze conclusie door de algemene associatie van land
bouw en natuur zo voor de hand ligt, meen ik be
zwaar te moeten maken tegen het voeren van een
beleid, dat op dit soort argumenten gebaseerd is.
ONLANGS is door Z.KJI. prins Claus ide Stichting
Natuur en Milieu ten doop (gehouden. Deze stich
ting wordt in haar |aiktiviteiten ruimschoots finan
cieel ondersteuind door het ministerie van Volksge
zondheid en Milieuhygiëne. iEnkele dagen geleden
heeft de Stichting Natuur en Milieu een teerste bro
chure uitgegeven onder de provocerende titel ,/Bio-
industrie, Augiasstal in (milieu (en landschap".
Ik zou geen, directe aanleiding hebben om op deze
publikatie in te gaan, als de titel én de presentatie
Van de brochure mij daartoe niet gedwongen had. De
Stichting Natuur en Milieu heeft geproibeerd de mi
lieu-hygiënische en landschappelijke gevolgen van
ibio-industrie aan te geven. Zowel de argumentatie als
het woordgebruik worden zwaar in de emotionele
sfeer getrokken. Wij erkennen volledig de ernst en
het belang van een zaak, die opnieuw gevoelsmatig
overtrokken wordt! Ook wij werken aan een juiste
aanpassing van de veredelingslandbouw aan de eisen
die het landschap stelt! Met iedereen die serieus naar
een oplossing streeft, willen wij heel graag praten.
Niemand is immers gediend met stemmingmakerij
tegen een groot deel van het agrarisch bedrijfsleven.
IK kan mij voorstellen, dat de snelle ontwikkelingen
in de varkens- en pluimveehouderij nu niet di
rect met vreugde begroet worden in kringen die zich
achter de Stichting Natuur en Milieu stellen. Ook het
Landbouwschap en het agrarisch bedrijfsleven hebben
er nooit een geheim van gemaakt, dat de ontwikke
lingen in de veredelingslandbouw tot een aantal ne
veneffecten leiden-. Deze gevolgen vragen niet al
leen grote aandacht, maar krijgen deze in de praktijk
ook. In dit verband zJou ik willen wijzen op ,de mede
werking van de zijlde van het bedrijfsleven om de
moderne, rationele bedrijfsgebouwen zo goed moge
lijk in het landschap in te passen. Met erfbeplantin-
gen kan hierbij bijvoorbeeld veel bereikt worden. Het
Landbouwschap heeft al eerder het standpunt inge
nomen, dat het lozen van mest en gier op het opper
vlaktewater ontoelaatbaar is. Voorts wijs ik op de
inspanningen van overheid en bedrijfsleven om het
stankprobleem tot een goede oplossing te brenlgen.
Daarbij streeft men er naar om, de plaatselijke over
tollige mest opnieuw op doelmatige en functionele
wijze voor bemestingsdoel'einden te benutten; een
ontwikkeling die ook de Stichting Natuur en Milieu
wenselijk acht.
IIET ontgaat mij echter waarom de auteurs van de
brochure „Bio-dndu'strie" door titel en presenta
tie een belangrijk deel van de agrarische producenten
in de beklaagdenbank menen te moeten zetten. Deze
ondernemers hebben hun bedrijven op volkomen le
gale wijze met grote inzet en toewijding ontwikkeld
en dwingen daarmee respect af in de gehele Westerse
wereld. Slechts zijdelings wordt in de brochure ge
rept over de bijdrage, die deze sector levert aan het
nationaal inkomen en het algemeen welzijn van het
Nederlandse volk. Toch stellen de schrijvers dat al
leen al uit landschappelijk oogpunt sanering van de
bestaande bedrijven met kracht bevorderd' dient te
worden. In hun ogen zullen uitbreidingen en nieuwe
vestigingen aan banden gelegid moeten worden. De
gëvollgen van een en ander zijn voor hen blijkbaar
niet interessant! aldus Ir. Knottnerus, die met deze
kritische opmerkingen over enkele vraagstukken, die
ieders belangstelling hebben, de bestuursvergadering
opende.
In resp. artkiel 25 en 21 van de C.A.O. voor de
Landbouw en de Tuinbouw is een bepaling opgeno
men, welke wij speciaal onder Uw aandacht willen
brengen, omdat het niet nakomen ervan tot onge
wenste gevolgen zowel voor de werkgever als de
werknemer kan leiden. De volledige tekst luidt:
„Indien ten aanzien van een werknemer, die door
„ziekte of gebreken niet ten volle geschikt is voor
„de door hem te verrichten arbeid, toekenning van het
„krachtens deze C.A.O. geldende loon in verband met
„zijn arbeidsprestatie redelijkerwijs niet kan worden
„gevergd, stelt de Gewestelijke Sociale Commissie
„van het Landbouwschap met inachtneming van even
tueel door de Hoofdafdeling Sociale Zaken vast te
„stellen richtlijnen op verzoek van de betrokken werk
gever of werknemer, dan wel ambtshalve een lager
„bedrag vast".
Met nadruk willen wij erop wijzen dat, in een voor
komend geval, de werkgever gehouden is zich vóóraf
terzake van de vaststelling van dit lagere loon in ver
binding te stellen met de Gewestelijke Raad van het
Landbouwschap, welke te Goes gehuisvest is Grote
Mark? 28 en te Tilburg - Spoorlaan 350.
Indien dit wordt nagelaten, kan dit betekenen, dat
bij de uitvoering van de diverse Sociale Wetten
b.v. bij arbeidsongeschiktheid de Ziektewet com
plicaties kunnen ontstaan, welke zowel voor de werk
nemer als de werkgever nadelige financiële gevolgen
me? zich kunnen brengen.
Ingeval men reeds een minder valide werknemer
in dienst heeft, waarvan het loon niet overeenkomstig
de in art. 25 of 21 van de C.A.O. vastgelegde proce
dure is vastgesteld, is het noodzakelijk, dat men zich
alsnog ten spoedigste met het Landbouwschap in ver
binding stelt!
A.
MEEWERKEND KIND, MAATSCHAP OF
DIENSTBETREKKING, OF BEIDE
^ET arrest van de Hoge Raad van 18 oktober van
dit jaar, dat betrekking heeft op de vraag of
een zoon die in het bedrijf van zijn vader meewerkte
al of niet in dienstbetrekking was, lijkt ons van vol
doende praktisch belang om in deze rubriek te ver
melden.
Eerst een paar opmerkingen over de wettelijke be
palingen. In de Wet op de Loonbelasting 1964 wordt
in artikel 3 het begrip dienstbetrekking omschreven.
Daar zijn nogal wat ivoorden voor nodig want het is
tegenwoordig niet eenvoudig om iets te regelen.
Als men -voor het belastingrecht alleen de definitie
van arbeidsovereenkomst zou opnemen, die wij in art.
1637b van het Burgerlijk Wetboek aantreffen, liet
men teveel onzekerheden bij de uitvoering van de
loonbelastingwet bestaan. In het B.W. staat alleen
maar dat er een arbeidsovereenkomst bestaat als de
werknemer zich verbindt in dienst -van de werkgever
tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten.
Uit de woorden „in dienst" blijkt dat er tussen par
tijen een gezagsverhouding moet bestaan. De werk
nemer moet bij de uitvoering van de arbeid de in
structies van de werkgever opvolgen. Die verplich
ting heeft hij op zich genomen bij het aangaan van de
arbeidsovereenkomst. De uit overeenkomst voort
vloeiende gezagsverhouding is van wezenlijke beteke
nis voor het bestaan van een dienstbetrekking.
A LS kinderen in het bedrijf van de ouder mee-
werken bestaat er tussen de ouder en het kind
ook een gezagsverhouding. Die vloeit voort uit de fa
milierelatie. Ze is afhankelijk van allerlei verhoudin
gen meer of minder omvattend. Het gezag veranderd
als het kind ouder wordt in omvang en kwaliteit.
Het is mogelijk dat tussen ouder en kind uitdruk
kelijk een arbeidsovereenkomst wordt gesloten. Het
komt in de praktijk ook voor. Met inwonende kinde
ren is het, naar wij menen, zowel bij middenstanders
als landbouwers meer uitzondering dan regel als dit
gebeurd.
In de jaren voor 1958 zijn er nogal een aantal pro
cedures gevoerd over de vraag of er tussen ouders en
kinderen al dan niet een dienstbetrekking bestond.
Het belang van de procedure lag hierin dat, als het
kind niet in dienstbetrekking was en een lage ver
goeding voor zijn arbeid genoot, er minder A.O.W.-
premie betaald moest worden. Het was dan te be
schouwen als een zelfstandige voor wie een reductie-
regeling geldt bij lage premie-inkomens.
Die procedures zijn aanleiding geweest deze mate
rie bij de wet te regelen. In de wet Loonbelasting is
in 1964 bepaald dat als dienstbetrekking wordt be
schouwd de arbeidsverhouding van het kind van 15
jaar of ouder, dat werkzaam is in de onderneming
van zijn ouder, TENZIJ DIE ONDERNEMING MEDE
VOOR ZIJN REKENING WORDT GEDREVEN.
Om die met hoofdletters geschreven woorden ging
het nu in het bovengenoemde arrest.
L EN Groningse landbouwer sloot met een zoon
van 33 jaar een maatschap. Zij zouden de hof
stede van 30 ha gezamenlijk exploiteren. De winst-
verdeling werd: 60 voor de vader, 40 voor de
zoon, echter voor deze laatste met een minimum van
10.000,De zoon kon echter voor de uitkering van
het winstaandeel uitsluitend recht doen gelden op
contanten. Alle roerende zaken zoals vee, werktuigen,
voorraden, enz. bleven eigendom van de vader.
De inspecteur meende dat gezien de inhoud van dit
contract er geen sprake van was dat het landbouw
bedrijf mede voor rekening van de zoon werd gedre
ven. De zoon liep namelijk geen specifiek onderne
mersrisico. Er was voor hem een minimum jaarwinst
gegarandeerd n.l. f 10.000,en hij was niet gerech
tigd tot de stille reserves. Die konden voor hem ook
niet teloorgaan. Alleen bij realisatie gedurende het
bestaan van de overeenkomst kwamen ze in de jaar
winst terecht. Het Hof Leeuwarden gaf de inspecteur
gelijk. Cassatieberoep mocht niet baten.
Naar wij menen, zou, als wij de feiten zoals die blij
ken uit de uitspraak op een rijtje zetten in een civiele
procedure wel zijn beslist dat tussen vader en zoon
een maatschap stond.
Fiscaal is de zoon echter bij een zodanige regeling
geen ondernemer maar een arbeider, want hij draagt
niet het risico van vermogensachteruitgang. Dat risi
co moet er voor hem zijn. Daarmee zal men bij het
opstellen van maatschapscontracten rekening moeten
houden.
PA AU WE.