KERSTMIS 1972
Ezeltjes
vertelden
3
rjEZER dagen kwam ik een oude vriend te-
gen, die ik in jaren niet meer gezien had
en na de eerste woorden kwam de vanzelfspre
kende vraag: „Hoe gaat 't met je?" En het ant
woord: „Och, nog een paar jaar en dan ben
ik er af". „Voor mij hoeft het nu al niet meer!"
Dat is een trieste vaststelling, maar je hoort
dit veel meer tegenwoordig: „Mensen, die het
opgeven!" En die geen plezier meer in het werk
hebben. Of omdat ze er niet meer in geloven,
óf omdat het een zo ander karakter heeft ge
kregen óf om welke andere reden ook.
En zo verliezen wij de moed!
70 heb je ook mensen, voor wie kerstmis
niet meer hoeft. Er is een Frans chanson:
„je ne crois plus au Père Noël" (Ik geloof niet
meer in het kerstmannetje), dat de teleurstel
ling uitzingt over zoveel wat verloren ging en
wat vroeger nog zin had. Zo is het misschien
bij velen ook geworden. Er is zoveel traditio
neels verloren gegaan, ook bij het oude kerst
feest, dat de meesten meteen ook de rest maar
overboord hebben gegooid en Kerstfeest alleen
nog kunnen beleven met een duur diner of in
de wintersport.
Op zichzelf zou ik daar nog niet eens kwaad
van willen zeggen, als het dan maar zo was,
dat de mensen echt plezier hadden, echt feest!
Maar ik heb soms het gevoel, dat de bosne
gers in Suriname bij hun feesten meer achte
lol hebben dan wij moderne westerse mensen!
A LS wij echter ter gelegenheid van dit feest
het toch nog eens wagen met het „Oude
Boek" de Bijbel, dan kan het gebeuren, dat je
ineens op een stuk werkelijkheid stoot, waar
je dan verbaasd tegen aan kijkt. En och, U zult
het mij niet kwalijk nemen, dat ik de zin van
dit feest toch maar weer in die oude Bijbel zoek.
Dat oude Boek, dat naar het woord van Van
Selms het boek is van God en de mensen. Het
vertelt ons niet alleen wie God is en wie de
mensen zijn, maar het vertelt ons ook, dat
ondanks alle menselijke zaken God telkens
weer die mens opzoekt en probeert te helpen.
70 is dat oude Boek er heel duidelijk over,
wat ér met dat Kerstkind aan de hand is.
Het vertelt ons, dat God bij de mensen komt.
Een vreemd verhaal. Want die mensen maak
ten het er niet zo erg naar en de meesten had
den er ook eigenlijk geen behoefte aan. Maar
God komt toch. Er staat nergens in de Bijbel,
dat God tegen de mensen zegt: „Voor mij hoeft
het niet meer". Integendeel: God komt!
MU kun je er lang over filosoferen wat dit
allemaal wil zeggen, maar ik zou twee
facetten willen belichten.
Het eerste is, dat Gods komst een soort cor
rectie is op onze menselijke manier van han
delen, of liever gezegd en misschien wat scher
per toegespitst: God protesteert met Zijn komst
tegen de manier waarop wij met elkaar omgaan
en met Zijn gaven omgaan. Hij doet dat op een
vreemde manier.
Als Hij later Zijn werkzaamheden begint, doet
Hij dat op een bruiloft. Het enige wat Hij daar
doet is zorgen dat het feest doorgaat, door
ongeveer 600 liter water in wijn te veranderen.
Maar diezelfde God veegt de geldwisselaars
de tempel uit en wekt zo weerstanden bij de
toenmalige establishment.
Het zou misschien de moeite waard zijn, om
dat oude Boek nog eens te lezen onder dit
licht. Het geeft ons mogelijk ook wat meer
moed!
LI ET tweede, wat dit kerstevangelie ons ver
telt is, dat God onze menselijke relaties
binnenstapt. En hoe?
U vindt God terug bij al onze menselijke men
selijkheden.
Behalve op de bruiloft en in de tempel ko
men wij Hem tegen in een gezin, waar een kind
gestorven is, ontmoeten wij Hem aan een maal
tijd met een mens, die door iedereen met de
nek wordt aangekeken en zien wij Hem praten
met Maria Magdalena, die een tijdje het oudste
beroep van de wereld uitoefende.
Wij zien Hem aan een graf staan met de tra
nen in Zijn ogen en het is de vervulling van
de oude profetie van het geknakte riet en de
rokende vlaspit.
LIET kerstfeest vervangt langzamerhand de
Oudejaarsavond. Vroeger ging men op
die avond naar de kerk. Dat verandert. Men
ziet dat niet meer zo, maar de kerstnachtdienst
is in trek. Dat is op zichzelf een verbetering.
Maar daar gaat het mij nu niet om.
Misschien blikken wij terug op dit Jaar, dat
bijna vergleden is. En velen zullen daar geen
moeite mee hebben, hoewel het er allemaal niet
gemakkelijker op wordt.
Maar voor anderen is daar in die terugblik de
weemoed om wat verloren ging. En als men
ouder wordt dreigt soms ook de eenzaamheid.
IN die stilte zou ik U willen raden, het
oude Boek nog weer eens ter hand te
nemen.
Enige weken geleden ontving ik de nieuwste
uitgave van het Nieuwe Testament, uitgegeven
door het Nederlands Bijbelgenootschap en de
katholieke Bijbelstichting! (ook dèt hoort bij
onze tijd!)
Dat boekje heet: „Groot Nieuws voor U" met
als ondertitel: „Het nieuwe testament in de om
gangstaal".
En al lezende stootte ik ineens op een over
bekend woord, dat zo maar raak trof. Het geeft
de zin van kerstmis aan voor U en voor mij!
Daar staat n.l. in het johannes-evangelie: „God
had de wereld zo lief, dat Hij zijn enige Zoon
er voor over had."
„De wereld", dat is ook de wereld van eind
1972 waar U en ik op wonen!
Goede Kerstdagen wenst U
H. M. STRATING.
De schaduw van de lat, die precies op mijn rug viel, drukte
daar het eerste merkteken op, maar daar had ik toen nog geen
erg in.
TOEN hoorden we mannenstemmen, ze riepen: Jozef, wij zijn
schaapherders uit de velden rondom Betlehem. We hielden
de wacht over onze kudden, en zie, een engel des Heren stond bij
ons, en de heerlijkheid des Heren omscheen ons.
De engel zeide, dat we hier een kindeke zouden vinden, ge
wonden in doeken, en liggende in de kribbe. Dat kind is Christus
de Here. Zo zijn we haastig hierheen gekomen, om te zien wat
is geschied. Een van de herders had een lammetje bij zich. Het
was geboren in dezelfde koude nacht, terwijl anders de lamme
tjes toch pas in het voorjaar geboren worden.
De moeder volgde de herder, die het lammetje droeg, en ik
hoorde Maria zeggen: Laat het bij ons, het is hier heerlijk warm
in de stal.
Intussen begonnen de sterren al wat te verbleken, de dageraad
was in aantocht. Op datzelfde moment viel de schaduw van de
lat, die de ruit in tweeën verdeelde, weer op mijn rug, zodat daar
nu een kruis op staat. Zo is dat teken op mijn rug gekomen, maar
ik wist toen nog niet, wat het betekende.
Ik zag het kindje pas twee dagen later. Toen ging ik met Jozef
's morgens al heel vroeg om vers stro. Het was weer zulk prach
tig goudgeel stro. Maria bleef acht dagen met het kindje in de
stal. Toen had de besnijdenis plaats, maar ik wist al van te vo
ren, dat zijn naam Jezus zou zijn.
Dara zweeg weer even, en toen zei een oudere ezel: Het is
een prachtig verhaal Dara, maar nu moet je even uitrusten, je
hebt ons heel veel verteld. Straks vertel ik jullie nog van de
wijzen uit het oosten, zei Dara.
Toen de ezeltjes wat gegeten en gedronken hadden, ging Dara
verder met haar verhaal. Nu zal ik dan vertellen van de Wijzen
uit het Oosten. Maria zei dat het koningen waren, maar Jozef
noemde hen de drie Wijzen.
We waren weer op weg van Betlehem naar Nazareth, en het
was de tweede nacht dat we onderweg waren. De os ging mee,
en het schaap en het lammetje ook.
We sliepen allemaal, en toen maakte de os me weer wakker.
Wordt eens wakker ezeltje, zei hij. Kijk eens naar buiten, naar
die ster. Ik had nog nooit zo'n mooie ster gezien. Hij beweegt,
de ster beweegt, zei de os.
We gingen naar buiten, en daar zagen we drie kamelen ko
men. Hun berijders waren prachtig gekleed. Hun juwelen schit
terden in het licht van de ster, en hun gewaden waren van ge
borduurde zijde.
Heerlijke geuren omringden hen, van wierook en mirre, terwijl
de kamelen neerknielden, om hun berijders te laten afstijgen. Het
was prachtig.
Dat zijn vast en zeker koningen, zei de os.
Toen kwam Jozef ook naar buiten, en één van de koningen
vroeg: Is hier geboren de Koning der Joden? Wij hebben zijn
ster gezien in het oosten, en zijn gekomen om hem te aanbidden.
Hij en de twee anderen keken op naar de hemel, en toen het
heldere licht van de ster op hun gezichten viel, zag ik drie ern
stige gezichten, vol wijsheid. (Zie verder pag. 4.)