Ezeltjes
vertelden
2
In dit Kerstnummer o.m.: Pag.
Ie KATERN
De verwoesting van Jeruzalem 4
Over krachten die niet meetbaar zijn 5
Kerstverhaal „Het abonnement"6
Aardappelen als weervoorspellers7
Praktijkproeven met synthetisch zeewier 8/9
Oude boerderijen in Zeeland XXX 10/11
Voor de vrouw12/13
Ontwikkelingen in de recreatie-sector 15
De P.T.T.-codering voor plaatsen en stadswijken 17
P.J. Zuid-Geluid19
2e KATERN
Auto-aktualiteiten
24
Akkerbouwnieuws
25
Van 100 naar 3000 fruitbomen per ha
26
Verwerking van mestoverschotten van dierver-
edelingsbedrijven
28/29
Beregening met weinig arbeid op akkerbouw
bedrijven in Noord-Frankrijk
28/29
Een nieuwe stal moet vol
31
Prettige Kerstdagen en een voorspoedig 1973 wordt U toe'
gewenst door ZLM-secretariaat en -redaktie
CR sjokt een ezel door de straten van Jeruzalem.
Zijn huid is grauw en vuil, en de zware waterzakken klot
sen tegen zijn magere ribben. Hij is oud en moe, maar eens was
hij jong en mooi wit. Toen droeg hij het kind en zijn moeder op
hun moeilijke weg naar Egypte.
O, veel weet hij daarvan te vertellen, 's avonds in de stal, als
die nare zakken van zijn moede rug zijn afgenomen, of op de
sabath, wanneer hij met zijn oude vrienden ligt onder de olijf
op de ezelweide. En allen weten ze wat, de ezeltjes, oude, grauwe
en jonge licht gekleurde, de ezeltjes die zo nauw betrokken wa
ren bij het wel en wee van Christus, dat zij nu nog, na vele eeuwen,
een zwart kruis dragen op de huid van hun rug.
r)E winter met zijn vele regens was voorbij en de lente was
gekomen. Kleine Jedidah, het jonge ezeltje dat nog nooit
uit de stal was geweest, ging met haar moeder Dara voor het
eerst naar de bergweide, om daar de sabbath door t£ brengen
en te rusten.
Dara vertelde aan haar kind, dat Nazareth een kleine stad was,
die heel hoog op een heuvel gebouwd was. De straten liepen
steil omhoog, want het huis van Jozef en Maria, van wie de ezel
tjes waren, stond heel laag.
Maar Jozef en zijn zoon leidden hen naar boven en brachten
hen veilig op de bergweide. Jedidah kon niet begrijpen, dat Jozef
en zijn zoon niet op de rug van een ezel reden, maar toen herin
nerde Dara haar eraan, dat het vandaag sabbath was, en er staat
geschreven, dat de mens geen-werk zal doen op de sabbath.
Hijzelf, noch zijn os, noch zijn ezel, noch iets dat het zijne is,
zei Dara wijs.
Jedidah wist niet wat zij zag, toen zij keek naar de kleurige
bloemen die op de bergweide bloeiden, en van waaruit je ook het
meer van Galilea kon zien, dat zo blauw was als de hemel zelf.
Er waren daar nog veel meer ezels, en toen ze genoten had
den van het jonge gras, gingen ze allemaal in de schaduw van
de vijgeboom liggen, en al gauw kwamen de verhalen los. De
één was in Jeruzalem geweest, de ander in Arimathea, en weer
een ander zelfs in Bethlehem. In Bethlehem zei Dara, daar ben
ik ook eens geweest. Was je daar dan soms toen die slechte
koning Herodes daar alle kindertjes liet vermoorden, vroeg de
eerste ezel. Dara schudde haar hoofd. Nee, ik was daar wel ge
weest, maar ik vluchtte zo gauw mijn voeten mij dragen konden,
terwijl Jozef, mijn meester, naast mij voortrende.
vertel ons dat allemaal riepen de andere ezels.
Dara vertelde nu, hoe ze met Jozef en Maria, die op haar
zat, naar het Pascha in Jeruzalem was geweest, en hoe ze daar
na hoorde, dat Maria een kindje verwachtte. De maanden gingen
voorbij, en Maria reed soms een eind op mijn rug in Nazareth,
maar toen de oogst binnen was, en het kouder werd, zag ik haar
niet meer, maar in mijn stal was het lekker warm.
Op een avond waren Jozef en Maria in de stal, en toen hoorde
ik, dat zij.naar Bethlehem moesten.
Jozef zei: Het is een lange reis naar Bethlehem, en het is win
ter, maar we moeten wel gaan.
Natuurlijk gaan we Jozef, zei Maria. Er staat in de Profetiën,
dat hij -in Bethlehem geboren zou worden.
Ik had toch liever gezien, dat keizer Augustus de zomer had
uitgekozen voor zijn volkstelling, zei Jozef.
Maar ik ben helemaal niet bang, en bovendien moeten we ge
hoorzamen, zei Maria. God zal voor ons zorgen.
Toen gingen ze de stal uit, en hoorde ik niets meer.
CEN paar dagen later gingen we op reis, de eerste dag van
L de week, zo gauw het licht werd.
Dara zweeg even, als zag zij alles weer voor zich, en de andere
ezels luisterden gespannen toe.
Het yyeer was koud en guur, maar Maria klaagde nooit.
Vijf tot zes uren per dag zat zij op mijn rug, en dan ging ze
weer rusten. Op de avond van de zesde dag kwamen we aan in
Bethlehem. Maria was erg moe. Het was daar heel druk. ledereen
moest voor keizer Augustus naar de stad waar hij geboren was,
om daar geteld te worden.
Het werd al donker, toen we de heuvel bestegen, waarop Beth
lehem gebouwd was.
In de overvolle binnenhof van de herberg liet Jozef me stilhou
den, en hij ging naar binnen. O Dara, ik ben zo moe, zo ontzet
tend moe, fluisterde Maria mij toe.
naar het
boek van
MARGARE1
MORRISON.
LIOE lang we geslapen hebben, weet ik niet, maar opeens
stootte de os mij aan, en zei met een diepe stem: Word
eens wakker ezeltje, en verheug je, want er gebeuren wonder
lijke dingen.
Terwijl ik mijn hoofd oplichtte, hoorde ik een zacht nieuw ge
luid. Eerst begreep ik niet, wat het kon zijn, maar opeens wist
ik het. Het was Maria's kindje, dat schreide.
Luister! fluisterde de os, ik hoor muziek.
Ik luisterde met gespitste oren. Ik hoorde dichtbij en veraf
stemmen, en ik kon niet precies zeggen, waar ze vandaan kwa
men. Ze klonken vanuit de hemel, en toch waren ze rondom ons.
Die zongen: Ere zij God, ere zij God in de hoogste hemelen,
en vrede op aarde, in de mensen een welbehagen.
Kijk eens naar het raam, ezeltje, fluisterde de os.
Ik keek omhoog, en de hemel scheen vol licht te zijn, hoewel
het toch nog nacht was. Het was nacht en dag, licht en donker
tegelijk, en de houten lat, die de ruit in tweeën verdeelde, stak
heel donker af tegen de lichtende hemel.
(Zie verder pagina 3.)
Jozef kwam terug, en zei: Er is geen plaats voor ons in de her
berg, alle kamers zijn bezet, we moeten gaan zoeken.
Toen rukte ik de teugel los, want ik wist, dat Maria niet meer
verder kon, en voor dat Jozef me weer vast kon pakken, draafde
ik de stal in. Tot mijn grote vreugde brandde er een lampje in
de stal, er lag heerlijk schoon stro, en het was er lekker warm.
Het licht van her lampje viel juist op het stro, dat glansde als
zuiver goud.
Maria hield haar adem in. O, Jozef zei ze, Dara heeft het alle
maal voor ons in orde gemaakt, ze heeft me haar bed gegeven.
De stal was in tweeën gedeeld, aan de andere kant van het schot
stond een os. Hij keek eens naar me, en zei toen: Ezeltje, ik
hoorde, dat jij je bed hebt gegeven, jij kunt nu een deel van het
mijne krijgen. Ik ging dicht naast hem staan, en werd gauw
warm.
Kort daarna hoorden we vrouwenstemmen aan de andere kant
van het schot, en ik zag lichten bewegen. Na een poos kwam
Jozef. Haastig gespte hij de zadeltassen los, en nam die mee.
Maar ook mijn deken nam hij mee met de woorden: Ik heb hem
nodig, Dara. Toen wist ik dat Maria hem zou gebruiken.
Ik ging vlak tegen de os aanliggen, en binnen een paar tellen
sliepen we.