Verschillende
aspecten van het
landbouwbeleid
5
Inleiding ir. H. H. Smeenk
Alg. Secretaris Landbouwschap
op Algemene Vergadering ZLM
P Smeenk, alg. secretaris van het Landbouwschap,
vangt zijn inleiding aan met er op te wijzen, dat
het landbouwbeleid, de landbouwpolitiek, dus de be
moeienis van de Overhéid betreft met de bedrijfstak
landbouw. Ben stukje politiek waarop we allemaal
de vorige week hebben getracht enige invloed op uit
te oefenen. We moeten daarbij rekening houden met
het feit dat er in het Nederlandse volk bepaalde ten
densen leven die betekenen dat men behalve aan de
welvaart met name meer aandacht geschonken wil
zien aan het welzijn. De vraag is dan in hoeverre
men bereid is daarvoor bepaalde offers in de vorm
van belastinggeld dan wel in de vorm van beper
kingen op te brengen. Het gaat om sociale en ge
meenschapsvoorzieningen die uiteindelijk toch be
taald moeten worden en waarmede ook de bedrijfs
tak landbouw rekening zal moeten houden. Want
de land- en tuinbouw wordt daarbij nog geconfron
teerd met allerlei ontwikkelingen welke de maat
schappij struktuur bepalen, zoals schaalvergroting,
technologische ontwikkelingen, wereldwijde verbin
dingen, welvaartsontwikkeling, economische groei en
inflatie. Al deze ontwikkelingen, die als machten en
krachten van buiten op ons afkomen, hebben soms
ingrijpende gevolgen voor bedrijf en gezin.
iDaarbij is het in de eerste plaats de boer en tuin
der zelf, die zich moet aanpassen, die het hoofd boven
water moet houden, die moet meegroeien met de
inkomensontwikkeling. De primaire verantwoorde
lijkheid voor de gang van zaken berust niet bij de
Overheid, maar bij de mensen die in de agrarische
bedrijfstak werkzaam zyn. Zij bepalen in eerste in
stantie de gang van zaken, .zij geven richting aan de
ontwikkeling. De Overheid heeft slechts een globale,
begeleidende taak. De Overheid' stuurt niet in de
eerste plaats, maar stuurt bij en tracht o.a. in de
landbouwpolitiek ook de ruimte te scheppen om het
bedrijfsleven de kans te geven de zich voordoende
ontwikkelingen in goede banen ,te leiden.
Pmeen dit, mijnheer de voorzitter, in het kader
van mijn inleiding nog eens .uitdrukkelijk voor
op te moeten stellen, omdat nog al vaak de neiging
valt te onderkennen, om de verantwoordelijkheid
voor de gang van zaken in onze bedrijfstak naar de
Overheid te schuiven. Met name de negatieve risico's
van het ondernemerschap deponeert men dan maar
al te gauw op het bureau van de Minister.
Het is dus in de eerste plaats de eigen verantwoor
delijkheid en de zelfwerkzaamheid van de boer die
zijn positie in deze maatschappij bepalen. Daarbij
vraagt de aanpassing van de struktuur van zijn be
drijf aan de eisen van de moderne techniek een enor
me inspanning. In de eerste plaats van d'e onderne
mer zelf: aan zijn vakmanschap, zijn organisatie
vermogen en zijn financieringskwaliteiten worden
nu al hoge eisen gesteld en die eisen worden alleen
maar hoger. De zwaarste eis is misschien wel dat
men bereid moet zijn risico's te nemen, zonder ze
kerheid te hebben! Ondernemerschap ook in de
land- en tuinbouw wordt hoe langer hoe meer
een kwestie van mentaliteit! Ondernemers moeten
beschikken over vakmanschap, maa!r ook over durf,
vindingrijkheid en een haast oneindig aanpassings
vermogen.
WANNEER ik dit vooropstel betekent dit niet dat
ook de Overheid een duidelijke taak heeft. Een
(taak die enerzijds een bijsturen is, het scheppen
van een klimaat, het mogelijk maken van bepaalde
aktiviteiten, ook in de agrarische sektor. Daarbij
is op het ogeniblik vooral de inflatie het kernpro
bleem en de vraag op welke wijze de regering deze
inflatie, die gepaard gaat met kostenstijgingen en
geldontwaarding, gaat aanpakken. We zitten in de
spiraal. Meer welvaart betekent meer vraag; be
tekent hogere prijzen, die weer aanleiding geven tot
hogere lonen, komen daardoor in de situatie van
„het haasje overspelen" en maken elkaar wat wijs
met minderwaardige guldens. De 'landbouw kan
daarbij de rekening niet doorschuiven en de kosten
stijgingen niet doorberekenen aan de consument, zo
dat de gevolgen van de inflatie zich dreigt te vol
trekken over de ruggen van de boeren.
WANT de agrarische bedrijfstak heeft een zwakke
marktpositie. In tegenstelling tot andere be
drijfstakken die door meer vraag en grotere omzet
de rekening wel door kunnen schuiven, ondervindt
de agrariër de gevolgen van een maatschappij met
hoge welvaart, waarin de vraag naar eerste levens
behoeften daalt. Werd in 1965 nog 30 van het
besteedbaar inkomen voor voeding gebruikt, nu is dit
reedis tot beneden de 25 gedaald. Bovendien wordt
meer aan verpakking, verzorging en presentatie van
de ptodukten besteed, hetgeen betekent dat de boer
minder van de consumentengulden krijgt.
Ondanks de beperkte opnamecapaciteit van de
markt, moet de boer, om zijn inkomen op peil te hou
den, meer produceren teneinde de kostprijs te druk
ken. Gevolg echter dat het aanbod sneller stijgt dan
da vraag, waardoor druk op de prijs en druk op het
inkomen. Tevens beconcurrenen we elkaar op veler
lei manieren, al zijn er bepaalde tendensen die op
een zekere verbetering wijzen.
Prijsafspraken in de EEG zijn eveneens gebon
den en betekenen geen mogelijkheid om kostenstij
ging af te wentelen. Dat land, dat koploper is in de
inflatie, komt in dat geval in mindere mate mee.
In dit 'geval, Nederland, dat bij de inflatie voorop
heeft gelopen en nog vooroploopt! Uit cijfers over de
laatste zes jaar blijkt dat de geldontwaarding in ons
land 34 heeft bedragen, in Frankrijk 24 België
22 Italië 17 en Duitsland 16 Een inflatieten
dens in ons land die dus duidelijk sterker is dan die
in andere landen. Voorzover een en ander niet op
gevangen kan worden door rationalisatie en pro-
druktiviteitsstijging is het duidelijk dat er zonder'
prijscompensatie in feite een inkomensoverdracht
plaats vindt van de landbouw naar de in het alge
meen reeds veel meer welvarende sektoren van de
samenleving. Bij een verdere bevriezing van het prijs
peil zou de landbouw dan ook tot failissement zijn
gedoemd!
Vandaar de eisen van agrarische zijde om de no
dige maatregelen van Overheidszijde op landbouw-
politiek-terrein inzake het sociaal-economisch en fis
caal beleid voor de agrarische sektor. Gevraagd wordt
niet om een prijsbeleid maar een beleid waarbij de
prestaties van de land- en tuinbouw, evenals dit voor
de overige bevolkingsgroepen gebeurd, financieel aan
vaardbaar gehonoreerd worden. Met trots kan vast
gesteld worden dat d'e Nederlandse landbouw be
langrijke funkties vervult. De eerste levensbehoeften
zijn in ons dichtbevolkte land) relatief goedkoop.
Konden voor 1 uurloon bijv. in 1950 7 eieren gekocht
worden, nu in 1972 zijn dit er 30! De bijdrage in onze
economie is ruim 13,5 miljard gulden. Na aftrek
van 8,5 miljard tekort van de zijde van industrie,
resteert er een overschot op de betalingsbalans van
5 miljard gulden. De vaak zorgelijke blikken die
Vaak op de betalingsbalans worden geworpen, zou
den bepaald in wanhoop veranderen als de land
bouw daarvan niet 27voor zijn rekening zou
nemen. Daarnaast moet de agri-business genoemd
Worden van 6 a 7 in landbouw en 8 a 9 in neven-
venaktiviteiten als toelevering, verwerking en han
del. Tenslotte het landschapsbeheer, dat de landbouw
bedrijft in de vorm van aankleding, verzorging en
landinrichting. Ook daardoor blijft 70 van Neder
lands grondoppervlakte die de landbouw in gebruik
heeft, algemeen leefbaar en in stand houdt. Anders
wellicht verwildering van het landschap dan wel een
kale „apenrots". Met trots kunnen we op deze presta
ties wijzen en hebben mede daardoor het recht op
een redelijke beloning.
DIJ dit alles blijft men echter zelf-verantwoordelijk
bm, binnen het door de Overheid geschapen kli
maat, de kostenstijgingen op te vangen en zelf er
voor te zorgen dat zijn inkomen niet achterblijft. Veel
is er reeds op dit gebied door de landbouw ge
presteerd. Door toepasssing van moderne technieken
en vervanging van arbeid door machines hebben
we kans gezien om met veel minder mensen meer
te presteren. Waren er in 1947 nog 500.000 krachten
in de landbouw werkzaam of wel 12 van de Ne
derlandse bevolking, nu is dit reeds tot 200.000 of 6
van de Ned. bevolking teruggelopen. Per dag verdwe
nen 30 agrariërs en de laatste tien jaar sluiten 20
bedrijven per dag hun staldeuren of wel 7000 bedrij
ven per jaar! Als in de industrie 50 of 100 werkne
mers worden afgestoten en als een bedrijf moet
sluiten, staan alle kranten vol! Als in de landbouw
in één jaar er 7000 sluiten wordt daar nauwelijks
aandacht besteed).
Waren het tot nog toe vooral werknemers en boe
renzoons die afvloeiden, nu gaan ook bedrijfshoofden
in toenemende mate de landbouw verlaten. Afvloei
ing, bedrijfsbeëindiging geeft ruimte voor bedrijfs-
vergroting. Overigens zegt de oppervlakte nog niets
ten aanzien van de vergroting van de produktie-om-
vang op de bedrijven. Dat de produktie sterk is
toegenomen bewijst wel het feit dat de totale land-
(bou/wproduktie geweldig is gestegen, n.l. in 20 jaar is
verdubbeld. We hebben kans gezien om met de. helft
van 'het aantal mensen twee keer zo veel te produ
ceren. Of, anders uitgedrukt, de arbeidsproduktivi-
teit steeg in de landbouw met 6 per jaar, d.w.z. is
per man in 10 jaar verdubbeld, in 20 jaar vervier
voudigd. Als dat zo doorgaat in de 70-er jaren, dan
produceert een agrariër in 1980 dus 8 x zoveel als
30 jaar geleden!
«JE beleidsinstrumenten van overheidszijde om er
voor te zorgen dat de landbouw toch mee kan
groeien, zijn o.m. onderzoek, onderwijs en voorlich
ting. Belangrijke bedragen zijn en worden daaraan
besteed. Por man, per ha, per 100 kg-produkt, wordt
daar in ons land meer belastinggeld aan besteed
dan in andere landen al worden nu bezuinigingen
doorgevoerd. Tevens kan de ruilverkaveling een be
langrijke bijdrage leveren aan de verbetering van de
produktie-omstandigheden en ontwikkelingsmogelijk
heden van de bedrijven. Wel krijgt het verkavelings-
be'leid steeds meer kritiek zowel wat stemmings
procedure als landinrichting betreft. Symptomatisch
is in dit verband dat steeds mee mensen menen
in de „grondpo-t" te moeten roeren. De stemmings-
procedure wordt aangepast maar ook valt steeds
meer de nadruk op aspecten van landinrichting en
de recreatie. De plannen voor Nationale en Land
schapsparken zijn duidelijke verschijnselen waarmee
we nu al te maken hebben, die obk in de toekomst
zich zullen blijven voor-een en waarmee we
zullen moeten leren leven. Wel zal daarbij bij ont-
eigening en beheersovereenkomsten de gemeenschap
bereid moeten zijn te betalen, ook indien de ontwik
kelingsmogelijkheden van de bedrijven beperkingen
worden opgelegd. Het bestuur van het Landbouw
schap behandelt a.s. woensdag een nota waarin
naast de claim die natuurbescherming en milieube
houd op de Nederlandse ruimte legt, ock de landbouw
een claim legt als 'beheerler en gebruiker van het
landschap. De landbouw 'heeft evenzo recht om een
agrarisch standpunt dienaangaande naar voren te
brengen, rekeiiing houdend met andere wensen,
voorzover die betaalbaar zijn en kunnen worden! Men
zal dan door belastingheffing er meer voor over moe
ten hebben dan op het ogenblik, omdat de financiële
middelen nu ten enenmale ontbreken! Ook het mi
lieubeheer gaat een steeds belangrijker rol spelen en
worden daaraan voortdurend hogere eisen gesteld. De
landbouw is hierbij ook ten nauwste betrokken door
de heffingen bij lozing op oppervlaktewateren, de wet
op de luchtverontreiniging, de bodemverontreiniging
en de hinderwet. Een nieuwe belasting voor de land
bouw, vooral de veredelings'landbouw, waarbij we
terdege op onze hoede moeten zijn. Tendenzen als die
van de Stichting Milieu en Beheer die als aktiegroep
de bio-industrie als augiasstal afschildert van land
schap en milieu. Een behoorlijke samenwerking tus
sen de verschillende belangen is dan ook noodzake
lijk, waa'rbij de landbouw rekening houdt met het
milieubeheer en van andere zijde met de landbouw
belangen die op het spel staan.
VOOR de aanpassing, modernisering en schaalver-
groting zijn grote investeringen nodig. Reeds
thans wordt per dag bijna een miljoen geïnvesteerd
aan 'grond en grondverbetering, 1% miljoen aan ge
bouwen, meer dan een miljoen aan werktuigen, ter
wijl de waarde van de veestapel per dag meer dan
een milj'oen gulden toeneemt. Voegt men daaraan nog
toe de investeringen in de veredelingsbedrijven en in
de glastuinbouw, dan investeeert de Nederlandse
land- en tuinbouw per jaar een bedrag van 2 mil
jard, 250 miljoen gulden. Dit is alleszins noodzakelijk
en verantwoord, want daardoor kan de landbouw zijn
igrote prestaties blijven leveren. Voor de individuele
boer en tuinder vraagt dit grote investeringen in de
orde van grootte voor 1 man 40 koeien 25 ha
350.000,en voor een 2 mansibedrijf 40 ha
600.000,Een financieringsprobleem vooral voor
beginnende jonge ondernemers en waarover het se
cretariaat van het Landbouwschap bezig is met een
studie. Een probleem ook dat speelt bij de financie
ring van de grond en waarvoor een vermogen nodig
is. Grond is ten opzichte van de rentabiliteit relatief
zeer duur, omdat de vraag zo groot is, vooral naar
marginale grond, voor degenen die hun bedrijf moe
ten vergroten. In feite zijn onze bedrijven niet zo
klein omdat de grond zo duur is, maar andersom: de
grond is duur omdat de bedrijven klein zijn! De hoge
grondprijs is dus in wezen een symptoom van het
strruktuurprobleem. Anderzijds en dat is een ge
lukkige omstandigheid remt de hoge grondprijs de
toetreding tot de landbouw af en moedigt uittreding
aan! Een oplossing kan wellicht de Grondbank zijn
die thans als proef in enkele ruilverkavelingsgebie-
den wordt genomen.
Geheel anders ligt het echter met de pacht. De hui
dige pachtregelingen vormen een belemmering voor
de gewenste dynamiek in de stiuktuur van 't grond
gebruik. De pachtprijs wordt afgestemd op de gemid
delde bedrijfsuitkemsten bij de huidige toestand van
de landbouw. De hege marginale waarde van de
grond die wel in de koopprijs tot uitdrukking
komt is op de officiële pachtmarkt dus geëlimi
neerd. Daarom neemt het verschijnsel van de zwarte
pachtprijs dan ook sterk toe.
Een tweede verstarrend verschijnsel vormt het con-
tinuatierecht. Daardoor wordt voor de helft van het
Nederlandse landbouwareaal het aanbod van ge
bruiksrechten afgeremd in plaats van aangemoedigd.
Door de spanning tussen de koopprijzen en de be-
(Zie verder pag. 6)