De E E.G.
landbouwprijzen
1973/1974
10
Het staat op het ogenblik wel vast dat de voorstel
len voor de landbouwprijzen voor het seizoen 1973
1974 niet voor januari van het volgend jaar kunnen
worden verwacht. De huidige Europese Commissie
zal deze voorstellen niet meer indienen en het wach
ten is dus op de voorstellen van de Commissie van
de vergrote Europese Gemeenschap welke na 1 janu
ari a.s. zal optreden. Aldus een notitie over de Land
bouwprijzen in de Europese Gemeenschap 1973
1974, die in de woensdag j.l. gehouden bestuursver
gadering van het Landbouwschap aan de orde is ge
weest.
Tijdens de discussies over de bestrijding van de in
flatie In de Europese Gemeenschap, heeft de huidige
Commissie gesuggereerd om nu reeds tot een mati
ging van de verhoging van de landbouwprijzen te be
sluiten. Dit voorstel is door de Raad van Landbouw
ministers afgewezen. Aldus de notitie waaraan wij het
volgende verder ontlenen. De E.G. Raad van Minis
ters van Financiën en Economische Zaken heeft in
het kader van de bestrijding van de inflatie besloten
om de kosten van levensonderhoud (exclusief de in
directe belastingen) zo mogelijk met niet meer dan
4% over de periode december 1972december 1973
te laten toenemen. Het gaat hier om een gemiddelde
stijging en de genoemde 4 is dus geen maatstaf
voor de stijging van de landbouwprijzen; voor land-
bouwprodukten kunnen dus, wanneer dit gerecht
vaardigd is, grotere verhogingen worden toegepast.
Overigens is het zeer de vraag of de lid-staten er in
slagen om de kosten van levensonderhoud met niet
meer dan 4 te laten stijgen.
VOORBEREIDING STANDPUNT BEDRIJFSLEVEN
Er woidt op het ogenblik in het COPA door de land
bouworganisaties gesproken over het innemen van een
gezamenlilK standpunt over die noodzakelijke prijsver
hogingen toor het volgende seizoen. Het is de bedoeling
om een gezamenlijk standpunt aan de nieuwe Europese
Commissie voor te leggen. Teneinde dit mogelijk te ma
ken, zullen \n december, en wellicht ook nog in januari,
gesprekken k\ het COPA moeten plaatsvinden.
In de organen van het Landbouwschap wordt op het
ogenblik het Nederlandse standpunt voorbereid. Evenals
vorig jaar wordt getracht om bij de geleidelijke detail
lering van het standpunt steeds rekening te houden met
hetgeen in het COPA wordt besproken. Dit is in beginsel
mogelijk, dootdat in het COPA nu een methode is aan
vaard, waarbij de standpunten over de procentuele ver
hogingen van de onderscheidene produkten stapsgewijs
wordt benadeel Aangezien er door de Nederlandse land
bouworganisaties grote waarde aan wordt gehecht om
in Brussel erv Den Haag eenzelfde geluid te laten horen,
wordt getracfit om de meningsvorming in Nederland en
de Europese Gemeenschap zo lang mogelijk gelijk op te
laten gaan. Vanzelfsprekend wordt daarbij door de Neder
landse delegatie in het COPA getracht om het COPA-
standpunt ^oveel mogelijk in Nederlandse zin te beïn
vloeden.
Bij het formuleren van het Nederlandse standpunt
wordt uitgegaan van de belangen van de Nederlandse
landbouw. Daarbij spelen ook een belangrijke rol de
doeleinden van sociaal-economisch beleid, zoals deze
door der landbouw in het verband van het overleg tussen
het algemene bedrijfsleven en de Regering zijn aanvaard.
HET BELANG VAN EEN CIJFERMATIGE METHODE
Gp het ogenblik wordt in het COPA gewerkt aan de
toepassing van een cijfermatig systeem van standpunt
bepaling waarmede vorig jaar een begin is gemaakt.
I^aarbij wordt allereerst berekend met welk percentage
pe landbouwprijzen gemiddeld zouden moeten stijgen en
wordt vervolgens nagegaan op welke wijze deze gemid
delde stijging over de onderscheidene produkten moet
worden verdeeld. Zowel de berekening van het gemid
delde percentage als de verdeling over de produkten,
is opgebouwd uit verschillende stadia, welke achtereen
volgens onderwerp van discussie zijn.
Deze methode van standpuntbepaling is om twee rede
nen van belang. Allereerst is het voor de Europese land
bouw van grote betekenis wanneer aan de hand van
cijfers kan worden aangetoond, dat de landbouw recht
heeft op een bepaalde minimale jaarlijkse prijsverhoging
welke nodig is om de gevolgen van de inflatie het hoofd
te bieden. Een dergelijke berekening zou onderwerp
moeten zijn van discussie met de Europese Commissi^,
zodat eventuele verschillen van mening over de juistheid
van de gebruikte cijfers en van de toegepaste methode;
weggenomen kunnen worden. In 1971 heeft de Europese
Commissie voor het eerst, ter voorbereiding van haar
voorstellen, dergelijke berekeningen gepresenteerd; het
COPA heeft hieraan aangeknoopt met de door hem toe
gepaste methode.
In de tweede plaats is het ook van belang diat vóór
het tijdstip dat de Europese Commissie haar voorstellen
in de Raad van de E.G. brengt, er een onderhandeling
met het bedrijfsleven plaatsvindt welke in bepaalde banen
is geleid. Hierbij wordt gedacht aan de procedure van
de .Annual Review" zoals deze in het Verenigd Konink
rijk gebruikelijk is. Wanneer deze onderhandelingen zich
in een aantal stadia kunnen voltrekken, bestaat de mo
gelijkheid voor de landbouworganisaties om de stand
punten nationaal en internationaal aan de hand van de
uitkomst van de besprekingen te bezien en verder uit
te werken.
Vastgesteld moet overigens worden, dat die laatstge
noemde voordelen niet door alle landbouworganisaties in
de E.G. worden gezien; daarbij speelt ook een rol, dat de
positie van de Europese Commissie ten opzichte van de
Raad van Ministers op het ogenblik zwak is en dat men
zich moet afvragen wanneer de Raad van Ministers zeer
afwijkende beslissingen kan nemen. Wel is er overeen
stemming bij de Europese landbouworganisaties over de
betekenis van een goede cijfermatige ondergrond van
het COPA-standpunt.
NOODZAKELIJKE GEMIDDELDE VERHOGING
Het percentage waarmede de landbouwprijzen gemid
deld zouden moeten stijgen bestaat volgens de methode
van het COPA uit twee onderdelen:
het percentage nodig om de ontwikkeling van de in
komens buiten de landbouw bij te kunnen houden;
de verhoging welke dient om de bestaande achter
stand in de agrarische inkomens geheel of ten dele
in te halen.
Over het eerste is binnen het COPA bijna een gemeen
schappelijk standpunt bereikt; over het eventuele inhalen
van de achterstand is de discussie nog in een beginsta
dium.
De berekeningen van het percentage nodig om de in
komensontwikkeling buiten de landbouw bij te houden,
is gebaseerd op een gemiddelde kostenstructuur (procen
tueel aandeel van arbeid, kapitaal en overige kosten)
in 1972-1973 en de te verwachten prijsontwikkeling van
deze kosten in 1973-1974. Voor de stijging van de prijs
van de arbeid wordt genomen de te verwachten algemene
loonontwikkeling, welke ten dele bestaat uit compen
satie voor de inflatie, ten dele uit een welvaartstoename.
Teneinde een percentage te bepalen waarbij de inkomens
ontwikkeling in de landbouw niet achterblijft bij de rest
van de inkomens en er ook niet boven uitkomt, zal men
van het percentage dat op bovenstaande wijze is gevon
den, de toename van de produktiviteit in de landbouw
moeten aftrekken.
Aansluiten op de vorig jaar gebruikte methode van de
Europese Commissie wordt onder kapitaal verstaan het
bedrijfskapitaal en het kapitaal nodig voor werktuigen
en veestapel. Grond en gebouwen worden gerekend onder
de overige produktiefaktoren (tegen de nettopacht).
Ten aanzien van die prijsveranderingen van deze kos-
tenfaktoren zal voor de arbeid worden genomen de te
verwachten ontwikkeling van de bruto-lonen (inclusief
sociale verzekeringen) buiten de landbouw en voor de
overige produktiemiddelen en kapitaal de te verwachten
prijsontwikkeling in 1973-1974. Aangenomen wordt dat
in de rentestand geen wijziging komt.
Op grond van de gegevens die door de verschillende
ledenorganisaties zijn overgelegd, is er in het COPA een
opstelling voor de Europese Gemeenschap als geheel. Het
is te verwachten dat met name in de aandelen van de
verschillende produktiefaktoren nog kleine wijzigingen
aangebracht zullen worden. Zoals het er nu uitziet, zal
de COPA-opstelling zijn:
kosten
structuur
prijs
ontwikkeling
kosten
prijs
stijging
arbeid
32
12
3,8
kapitaal
13
overige kosten
55
6
3,3
7,1
De produktiviteit wordt gesteldi op 1,5 zodat een
percentage overblijft van 5,6 waarmede de landbouw
prijzen gemiddeld minimaal moeten stijgen teneinde de
inkomensontwikkeling buiten de landbouw bij te kunnen
houden.
DE PRODUKTIVITEIT
Het in mindering brengen van de agrarische produkti
viteit op het percentage van 7,1 heeft in het COPA tot
enige discussie aanleiding gegeven.
Vorig jaar gebruikte de Europese Commissie de term
„bio-technische produktiviteit", welke term in COPA-
verband tot nog toe is overgenomen. De Europese Com
missie gebruikte deze uitdrukking om aan te geven dat
door verbetering van uitgangsmateriaal, van bestrijdings
middelen en van werktuigen, de landbouw in staat is
gesteld om zonder grotere physieke inspanningen een
grotere produktie te verkrijgen. Zo gesteld, zou het vol
gens de Commissie redelijk zijn, dat deze produktiviteit
welke de landbouw als het ware krijgt aangeboden, niet
aan de landbouw ten goede komt maar aan de consument.
Hoewel men geen principiële bezwaren tegen het be
grip „bio-technisch" behoeft te hebben, leent het zich
niet goed voor een cijfermatige benadering. Een doel
matiger omschrijving zou zijn, de mate waarin de hoe
veelheid produkt is toegenomen ten opzichte van de hoe
veelheid aangewende produktiemiddelen (alleen gemeten
tegen constante prijzen). Berekeningen van deze definitie
van produktiviteit komen uit bij een jaarlijkse toename
van het produkt, gemeten bij een gelijke hoeveelheid pro
duktiefaktoren, van 1,5 De omvang van deze netto-
produktiviteit en die van de zogeheten bio-technische
produktiviteit ontlopen elkaar dus niet.
Teneinde de argumentatie voor het in mindering bren-
genQ van de netto-produktiviteit op de vorenberekende
7,1 samen te vatten, kan het volgende worden gesteld.
De bedoeling van dat onderdeel van de berekening is om
een percentage te bepalen waarmede de landbouwprij
zen gemiddeld verhoogd moeten worden om de inkomens
ontwikkeling buiten de landbouw bij te kunnen houden,
niet minder maar ook niet meer. Het agrarische inkomen
kan stijgen, ten dele door een verhoging van de prijzen
en ten dele door een toename van de netto-produktiviteit.
Zouden de prijzen met 5,6 stijgen dan zou de landbouw
reeds de inkomensontwikkeling buiten de landbouw kun
nen bijhouden; zou de toename van de agrarische pro
duktiviteit niet worden afgetrokken, dan zou de inko
menstoename in de landbouw sneller gaan dan daar
buiten.
Nu is er wel een reden om een snellere toename van
het landbouwinkomen dan de toename van het algemene
inkomen te bepleiten; er is n.l. een achterstand in het
agrarische inkomen en het zou niet onredelijk zijn dat
de landbouw de kans krijgt om deze achterstand in te
halen door gebruik te maken van de toename van de
produktiviteit. Hiermede heeft men echter het terrein
betreden van het tweede element bij de vaststelling van
het globale percentage, n.l. het geheel of gedeeltelijk in
halen van de aohterstand.
DE ACHTERSTAND
Volgens berekeningen die eerder in het COPA zijn ge
maakt, zou de prijsvaststelling sinds 1968 zodanig zijn
achtergebleven bij hetgeen nodig zou zijn geweest om
de kostenstijgingen bij te houden, dat er nu een achter
stand is van 5 tot 6 procent. Zoals reeds is gesteld, is
er nog geen uitspraak door het COPA gedaan over de
vraag of en in hoeverre deze achterstand moet worden
ingehaald. Het is echter te verwachten dat de meeste
delegaties een deel van de achterstand zullen willen in
halen.
DE NEDERLANDSE POSITIE
Teneinde het COPA in de gelegenheid te stellen een
overzicht van de gehele Gemeenschap te maken, zijn
voor Nederland de volgende gegevens ingestuurd:
kosten- prijsontwikkeling prijs
structuur van die kosten stijging
arbeid 30 12 3,6
kapitaal 7
overige kosten 63 6 3,8
7A_
De stijging van de netto-produktiviteit werd voor ons
land gesteld) op 1,5 zodat de stijging van de landbouw
prijzen nodig om de ontwikkeling buiten de landbouw
bij te houden een percentage van minimaal gemiddeld
5 tot 6 werd genoemd. Het is overigens duidelijk dat de
stijgingspercentages van 12 en 6 gebaseerd zijn op een
matiging van de inflatoire ontwikkeling in ons land;
mochten deze percentages hoger uitvallen, dan zal ook
het minimaal noodzakelijke gemiddelde percentage voor
ons land hoger zijn. Deze mogelijkheid moet niet worden
uitgesloten; het verleden heeft getoond dat de inflatie in
ons land sterker is geweest dan in andere landen van
de E.G.
DE VERDELING OVER DE PRODUKTEN
De verdeling over de produkten van de noodzakelijke
gemiddelde stijging, is een onderwerp waarover in het
COPA op expertsniveau slechts een eerste gedachten-
wisseling -heeft plaats gevonden. Allereerst moet echter
worden vastgesteld, dat de hierboven toegepaste methode
voor de bepaling van het gemiddelde percentage niet ge
bruikt kan worden voor elk afzonderlijk produkt of groep
van produkten. Het gemiddelde percentage is nodig om
de inkomensontwikkeling van de landbouw in zijn geheel
bepaalde mogelijkheden te geven. Het is niet de bedoeling
om bij de prijsvorming van elk produkt afzonderlijk een
inkomensdoelstelling na te streven. Voor de verdeling
over produkten zal men de marktomstandigheden door
slaggevend moeten laten zijn. Wel zal de verdeling zo
danig moeten zijn dat, al naar de belangrijkheid van het
produkt voor de inkomensvorming, gemiddeld een stij
ging wordt gekregen gelijk aan het bovengenoemd gemid
delde. Het zal zo niet mogelijk zijn om alle belangrijke
produkten boven of onder het wenselijk geachte gemid
delde vast te stellen.
Het COPA-secretariaat heeft als een eerste benadering
van het probleem van de verdeling, voorgesteld om na
te gaan welke produkten met het (nog niet bekende) ge
middelde zouden moeten stijgen, welke meer en welke
minder dan het gemiddelde zouden moeten toenemen.
Ook hierover heeft een eerste gedachtenwisseling op ex
pertniveau plaats gevonden, waarvan hieronder een glo
baal overzicht wordt gegeven.
Rundvlees zal hoogstwaarschijnlijk zonder tegenspraak
in de hoogste rubriek terecht komen.
Melk de meeste landen geven de voorkeur aan een stij
ging gelijk aan het gemiddelde; van de Franse organisa
ties is reeds bekendi dat zij rundvlees en melk een gelijk
percentage willen doen stijgen.
(Zie verder pag! 17)