Beter behoud
groene ruimten
Blauwgevoeligheids-
onderzoek
consumptie-aardappelen
deze winter voortgezet
7
SCHIMMENSPEL. WAARBIJ REALITEIT
WEL. EENS WORDT VERGETEN
TEDEREEN, die de krant leest of naar de televi-
sie kijkt zal het wel bemerkt hebben: er ont
staat in ons land een toenemende spanning tussen
de schaalvergroting in de landbouw enerzijds en de
landschappelijke en natuurwetenschappelijke belan
gen anderzijds. Zo nu en dan dreigt er een polarisa
tie plaats te vinden, die het bereiken van een verant
woord compromis bemoeilijkt. De problematiek is
bovendien zeer complex: kleinschalige landschappen,
stroomdalen, verharden van zandwegen, beekverbete
ring, heggen, bomen, oude boomgaarden enz. Aldus
ir. S. Herweyer, direkteur-generaal voor de landin
richting van het ministerie van landbouw in zijn in
leiding. ,,De landelijke gebieden in de toekomst" ge
houden op de algemene vergadering van het KNLC
verleden week dinsdag te Utrecht.
Ir. Herweijer onderscheidde in dit verband een drie
deling van het buitengebied:
De gebieden waar de landbouw primair is, met
weinig beperkende bepalingen. Landschapsver
betering en behoud van belangrijke groenelemen-
ten worden niet verwaarloosd, en zijn in harmonie
met de primaire functie,
Gebieden, die landschappelijk en natuurweten
schappelijk van zeer groot belang zijn: nationale
parken, landschapsreservaten of natuurgebieden
waar aankoop en beheer door de overheid of
door een speciale particuliere instantie de aan
gewezen weg is,
Gemengde gebieden, waar zowel natuur en land
schap, als de landbouw tot hun recht moeten ko
men. In deze gebieden die als het om relatief
grote oppervlakten gaat de laatste tijd wel land
schapsparken worden aangeduid gaat de land
bouw aan beperkende bepalingen onderhevig
worden.
AGRARIËR HONOREREN VOOR
LANDSCHAPSBEHEER
IERBIJ wordt o.a. gedacht aan grote gebieden,
waar natuurterreinen, wateren of bossen, alsmede
cultuurgronden en dorpen zijn gelegen, die in hun ver
scheidenheid natuurwetenschappelijk, cultuur-historisch
en esthetisch van belang zijn en een duidelijke samen
hang vertonen. Juist bij deze laatste gebieden liggen de
meeste moeilijkheden, aldus ir. Herweyer. Het gebied ge
heel aankopen is alleen reeds door de hoge investerings-
en beheerskosten ondenkbaar. Er wordt thans gesproken
over een totale oppervlakte van landschapsparken tot
200.000 ha. De aankoop van zo'n oppervlakte bedraagt
alleen reeds 1.400 min, ongeacht dus de kosten van
rente en beheer. Het aankopen van enige essentiële ele
menten van landschappelijk of natuurwetenschappelijk
belang is natuurlijk wel mogelijk, maar zal dn de meeste
gevallen niet toereikend zijn. Als gemeentelijke, provin
ciale of rijksoverheden in de komende decennia grotere
of kleinere landschapsparken wensen te vormen, dan
lijkt het noodzakelijk ook in de lijn van de historie
dat de boer zélf een rol gaat spelen. De boer heeft nu
eenmaal traditioneel een duidelijk vakmanschap als land
schapsbeheerder.
Als wij inderdaad in ons land tot de conclusie komen,
dat we naast de natuurreservaten, bossen en nationale
parken ook landschapsparken moeten behouden, inrich
ten en beheren, dan zal daarvoor een stelsel van plano
logische bestemmingen moeten worden ontwikkeld en
een vorm van beheersbeleid tot ontwikkeling moeten
worden gebracht. De overheid zal dan ook de financiële
verantwoordelijkheid voor het conserverende beheers
beleid uit te voeren door agrariërs of ex-agrariërs
op zich moeten nemen. Thans is er een schimmenspel
aan de gang waarbij wel eens wordt vergeten deze reali
teit duidelijk naar voren te brengen. Directeur-generaal
Herweijer wilde hierover geen misverstand laten bestaan.
Of de overheid hier ooit geld en dan nog veel of wei
nig voor over zal hebben, is een vraagstuk van be
leidsanalyse en het stellen van prioriteiten.
De agrariërs levert dan afhankelijk van die priori
teit een produkt waaraan de gemeenschap behoefte
heeft, dat wil zeggen graan, melk, vlees of landschap!
En hij wordt daarvoor gehonoreerd via een systeem van
beheersovereenkomsten, schadeloosstellingen of toesla
gen.
LANDSCHAPSPARKEN EN DE OP TE LEGGEN
BEPERKINGEN
|N het in oktober 1972 verschenen meerjarenplan voor
het rijksbeleid op het gebied van de openlucht
recreatie wordt door de staatssecretaris van C.R.M. ge
steld, dat op langere termijn een raamwet inzake natio
nale parken en nationale landschapsparken een oplossing
kan bieden voor de optredende moeilijkheden. Een kleine
[interdepartementale commissie onder leidiing van de
Directeur-Generaal voor Volksontwikkeling van C.R.M.
verricht een oriënterende studie. Maar ook in de land-
bouwwereld wordt over dit vraagstuk gedacht en ge
schreven. Ten aanzien van landschapsparken moet men
zich realiseren dat het niet alleen gaat om een aantal
reeds met naam en toenaam aangeduide gebieden. Overal
in ons land kan men zich deze grotere of kleine land
schapsparken denken. Maar hoe dian ook, er zullen in
elk geval vier vragen moeten worden beantwoord. Hoe
worden de planologische, bestuurlijke, landbouwkundige
en financiële regiemes?
De aanwijzing van een concreet landschapspark zal op
basis van een streekplan moeten geschieden. Vervolgens
zal er een soort van beheerscommissie moeten zijn, waar
in de inspraak van alle betrokken partijen wordt gebun
deld. De opdracht van zo'n beheerscommissie ligt in be
houd en versterking van het landschap. Het landbouw-
Sltuerlng landschapsparken zoals die gedacht worden in
het meerjarenplan openluchtrecreatie.
kundige beheer zal een belangrijk onderdeel van het be
heersplan moeten vormen. Volgens ir. Herweijer zouden
de volgende maatregelen moeten worden genomen.
i aankoopplannen van de meest kwetsbare gebieden
i toetsen van alle nieuwbouw- en verbouwplannen aan
een (bijzonder welstandstoezicht
-H geschakeerde vormen van landinrichting, ook ruilver
kaveling
i ontwikkeling van passende cultuurmethoden en land-
bouwmaatregelen
i een niet te groot landschapspark zo mogelijk
„uitsparen" in het kader van een landinrichtingsplan.
Duidelijk is, dat In een dergelijke opzet de boeren en
tuinders aanzienlijke beperkingen worden opgelegd dat
afhankelijk zal worden gesteld van enigerlei schadever
goedingensysteem. Het lijkt waarschijnlijk dat een finan
ciële beheersregeling inclusief eventueel fiscale facilitei
ten, alléén kans van slagen heeft, als de wijze van exploi
tatie in de betreffende gebieden niet te ver afstaat van
de gangbare exploitatie in gebieden waar geen beperken
de bepalingen gelden.
Een redelijk imechanisatieniveau en bedrijfsvergroting
zullen wellicht mogelijk moeten blijven. Bij teveel be
perkende bepalingen (bijv. zeer kleine percelen, ondiepe
ontwatering) zal op kortere of langere termijn aankoop
ten behoeve van een overheidsinstantie niet zijn te ont
gaan. Ir. Herweijer onderstreepte dat hij bij het begrip
landschapspark nog zeer veel vraagtekens plaatst. Naar
mate het conserverende beheer In de breedte en in tijd
gerekend wordt uitgebreid, zijn zeer veel problemen te
onderkennen!
Proefstation Akkerbouw
Ir. C. D. VAN LOON
IB.VX.
C. P. MEYERS, ing.
De verbetering van de kwaliteit
van consumtie-aardappele n is voor
Nederland als exportland van groot
belang. De mogelijkheid om in het
kader van dit praktijkonderzoek con
sumptie-aardappelen op blauwgevoe-
ligheid te laten testen, waardoor het
mogelijk is om gericht maatregelen
te treffen om het optreden van blauw
te voorkomen, mag daarom geen
teler of aardappelhandelaar voorbij
laten gaan! Hierover nueer in deze
bijdrage.
gNKELE maandlen geleden is een praktijkonderzoek
gericht op het tegengaan van „blauw" in con
sumptie-aardappelen gestart. Dit onderzoek, dat wordt
geleid door het IBVL, in nauwe samenwerking met het
PA kon tot stand komen, dankzij het beschikbaar stellen
van extra gelden door de Overheid. Bij het onderzoek
zijn voorts nauw betrokken enkele Gewestelijke Keu
ringsdiensten van het N.A.K., de Landbouwvoorlichtings-
dienst en enkele collecterende bedrijven. Doel van het
onderzoek is in de eerste plaats het verkrijgen van meer
inzicht in het gehele blauwvraagstuk en voorts het op
praktijkschaal testen van reeds beschikbare onderzoek-
gegevens. De werkwijze is zodanig gekozen, dat meteen
aan de deelnemers bruikbare gegevens en adviezen kun
nen worden verstrekt, waardoor men maatregelen kan
nemen om het optreden van blauw, in daarvoor gevoe
lige partijen, zoveel mogelijk te voorkomen.
Eind augustus is begonnen met het verzamelen van
teeltgegevens en met het vaststellen van de blauwgevoe-
ligheid en het onderwater-gewicht van aardappelen af
komstig van telers en handelaren die hiervoor belang
stelling hadden. Voor het uitvoeren van genoemde kwali
teitsbepalingen zijn in de belangrijkste consumptie-aard-
appelteeltgebieden een 9-tal kwaliteitslaboratoria ge
sticht. Vier hiervan zijn regionale laboratoria, die zijn
gevestigd bij de Gewestelijke Keuringsdiensten van de
NAK: Delta-Nederland te Goes, Noord-Holland en Noord
oostpolder en Flevoland en bij een verwerkende industrie
in Noord Limburg. De overige 5 zijn ondergebracht bij
aardappelhandelsbedrijven.
In de periode tussen doodspuiten en rooien van het ge
was zijn in deze negen laboratoria ruim 2000 monsters,
afkomstig van een groot aantal aardappelpercelen op
blauwgevoeligheid onderzocht. De ervaringen die met de
hierbij gevolgde werkwijze zijn opgedaan, zijn overwe
gend gunstig geweest. Er kon dan ook worden besloten
om in de komende winterperiode het onderzoek op on
geveer dezelfde wijze voort te zetten. Bovendien zijn de
kwaliteitslaboratoria inmiddels uitgerust met apparatuur
voor de bepaling van de geschiktheid van aardappelen
voor de bereiding van frieten en chips.
WAAROM IS HET VOOR EEN TELER OF HANDELAAR
VAN BELANG DE BLAUWGEVOELIGHEID TE
KENNEN?
gJEN blauwgevoelige aardappel behoeft niet blauw
te worden, als hij maar op de juiste wijze wordt
behandeld Wanneer men de mate van blauwgevoeligheid
van een partij aardappelen kent, dan is het mogelijk de
verdere behandelingen die het produkt moet ondergaan
hierop aan te passen. De vaststelling van de blauwge
voeligheid vóór de oogst, maakte het mogelijk met deze
eigenschap rekening te houden bij het rooien, de bewa
ring en eventueel de vaststelling van het tijdstip van af
levering.
Nu, tijdens de bewaarperiode, is een blauwgevoelig-
heidsbepaling ca. 3 weken voor het tijdstip van afleveren
van belang om de mate van opwarmen, het sorteren en
andere bewerkingen alsmede de bestemming aan te pas
sen aan de hoedanigheid van de partij.
Ook wanneer men bijvoorbeeld overweegt aardappelen
tot ver in het voorjaar te bewaren, kan een blauwgevoe-
ligheidsbepaling in januari/februari bijzonder waardevol
zijn. Zou uit zo'n bepaling blijken dat de knollen erg
blauwgevoelig zijn, dan doet men er waarschijnlijk beter
aan zo'n partij zo snel mogelijk te ruimen. Gebleken is
namelijk, dat de blauwgevoeligheid doorgaans in de loop
van het bewaarseizoen toeneemt. Om dezelfde reden is
het van belang om ook partijen die al voor het rooien
zijn getest, in de loop van de winter nogmaals te laten
onderzoeken.
HOE WORDT DE BLAUWGEVOELIGHEID
EN DE GESCHIKTHEID VOOR CHIP- EN
FRIETBEREIDING VASTGESTELD?
yOOR de bepalingen van de blauwgevoeligheid wordt
gebruik gemaakt van de hiertoe door het IBVL
ontwikkelde schudmachine. Vijftig knollen worden hier
mee gedurende 30 seconden geschud en vervolgens na 3
dagen geschild en beoordeeld op blauw. Bovendien wordt
het onderwatergewicht vastgesteld, waarmee nog een
tweede aanwijzing omtrent de blauwgevoeligheid wordt
verkregen.
(Zie verder pag. 16)