Bio-industrie
en de Hinderwet
15
OORZAKEN
WAT TE DOEN?
yyAAROM had Zeeland vroeger een hogere melkproduktie? Hiervoor zijn de vol
gende redenen te geven:
a. Zeeland heeft steeds geprofiteerd van de gunstige klimatologische omstandigheden
en de bijprodukten van de akkerbouwbedrijven. Deze voordelen verdwijnen nu
enigszins doordat andere gebieden hebben geleerd nadelige omstandigheden op te
vangen (b.v. door bijvoeding en 's nachts opstallen). Verder kent Zeeland tegen
woordig hogere veebezettingen. Tevens is het aantal koeien op de melkcontrole-
bedrijven relatief sterk uitgebreid! (tabel 5).
Tabel 5. Aantal koeien per melkcontrolebedrijf in Zeeland en in Nederland.
jaar
Zeeland
Nederland
1955
4.6
10.4
1965
8.4
14.4
1970
13.8
20.8
1972
163
24.7
b. De geringere deelname aan de melkproduktiecontrole in Zeeland. Wel is het per
centage gecontroleerde koeien steeds toegenomen zoals blijkt uit de volgende tabel.
jaar
Zeeland
Nederland
1955
27.6
62.0
1960
32.9
66.7
1965
36.4
63.3
1970
41.8
59.0
1971
42.2
57.7
1972
42.5
58.7
Gemiddeld kalven de Zeeuwse koeien op iets oudere leeftijd af. Maar ook in 1971
is de gemiddelde leeftijd bij afkalven nog 2 maanden hoger dan gemiddeld in ons
land. Van de andere provincies valt Groningen op door zijn lage gemiddelde leef
tijd. Dit wordt veroorzaakt door de sterke uitbreiding van de veehouderij in de
akkkerbouwstreken van Groningen. Deze uitbreiding vindt meestal plaats door
aankoop van vaarzen.
YOOR het verkrijgen van een goed inkomen uit het agrarisch bedrijf is een gamid-
delde melkproduktie per jaar van 5000 kg en meer gewenst. Berekeningen die
worden gemaakt bij de bouw van moderne melkveestallen laten ook zien dat een
produktie van 5000 kg nodig is om financieel te kunnen draaien. Veel bedrijven zullen
hogere produkties halen. Tussen de bedrijven bestaan nog grote verschillen in melk
produktie. Onderstaande tabel geeft daarvan een indruk.
Percentage bedrijven met een lage en een hoge produktie in enkele gebieden van'
Nederland.
Nederland
Zeeland
Limburg
Noord-Holland
4000 kg melk
10,4
8,4%
13,7
2,7%
5500 kg melk
9,8
10,0
5,2
34,2
QP veel bedrijven zal in de nabije toekomst de aandacht gericht zijn op de ver
betering van de melkproduktie. De melkproduktie van de dieren wordt bepaald
door a. de erfelijke aanleg en b. de uitwendige omstandigheden. Bij het streven naar
produktieverhoging zullen deze punten (erfelijkheid en milieu) aandacht moeten heb
ben.
De erfelijke aanleg bepaalt wat de dieren kunnen geven. Maar daarnaast bepalen
de bedrijfsomstandigheden in hoeverre de erfelijke aanleg uitgebuit wordt.
a. Voor de verbetering van de erfelijke aanleg staan de veehouder verschillende
middelen ten dienste. Door deelname aan melkcontrole en registratie kan in de
veestapel beter geselecteerd worden. De laagst producerende dieren kunnen van
de fokkerij worden uitgesloten en met de betere dieren kan doorgefokt worden.
Speciaal door een strenge selectie in stieren en stiermoeders zijn resultaten te
verwachten. Het gebruik van goed verervende stieren is heel belangrijk.
b. Om er uit te halen wat er in zit moeten voeding, verzorging, huisvesting en opfok
van de dieren optimaal zijn. Het gaat erom het verschil tussen inkomsten en uit
gaven zo groot mogelijk te maken. Vooral de voeding is belangrijk. Ook hiervoor
is de melkcontrole van groot nut. De dieren moeten voldoende voer krijgen, van
de juiste samenstelling. Vooral in het begin van de lactatie moet de krachtvoergift
steeds goedi afgestemd worden op de produktie. Het gebeurt nog vaak dat ze dan
te weinig krijgen. In dit verband moet ook de standaardkoe genoemd worden. Met
de melkcontrolegegevens krijgt de veehouder ook de gemiddelde standaardkoe-
produktie van zijn bedrijf. Aan de handi van dit gegeven kan het produktieniveau
beoordeeld worden en kunnen maatregelen genomen worden als de produktie
teleurstelt.
Het is goed wanneer in de komende winter op de vergaderingen gesproken wordt
over de verhoging van de melkproduktie.
TENSLOTTE
|N dit artikel is getracht een overzicht en een korte analyse te geven van de hoog
te van die melkproduktie op de Zeeuwse bedrijven. Dit naar aanleidt vin
bekend worden van de gegevens over 1971 van de gecontroleerde bedrijven. Dank zij
de computer konden deze gegevens binnen 2l/2 maand na het afsluiten van het produk-
tiejaar worden gerealiseerd. De kosten die besteed worden aan melkproduktiecon
trole zijn zeer goed besteed. Daarbij moet wel geprobeerd wordien zoveel mogelijk
voordeel eruit te halen door de gegevens te benutten bij de bedrijfsvoering en de
selectie in de veestapel. Fokteohnisch zijn deze gegevens ook onmisbaar. Het gebrui
ken van goed verervende stieren en het laten registreren van de koeien kan de vee
houder naast melkcontrole, foktechnisch gezien, het hoogste rendement geven.
De veranderingen op de Zeeuwse melkveebedrijven zijn die laatste jaren nogal groot.
Zo is momenteel de melkkoeltank snel in opmars. Verder groeit het aantal melkkoeien
per bedrijf sterk. Dit alles vraagt van' de veehouder veel vakmanschap om een goede
produktie te halen. De bedrijfsvoering moet de koeien in staat stellen veel te produ
ceren. Toch kunnen we vertrouwen dat de vooruitgang die elders optreedt ook in
Zeeland te zien zal zijn. Immers Zeeland is in veel opzichten zeer geschikt als prodiuk-
tiegebied voor melk!
antwoord op dat de Kroon in vele beroepszaken duidelijk
heeft uitgesproken dat een veehouderij, indien er sprake
is van opslag van mest, een motorisch vermogen van
meer dan 2 pk of het gebruik van propaan of butaan
(hetgeen bij de dierlijke veredelingsbedrijven vrijwel
altijdi het geval is) een Hinderwetpliohtige inrichting is,
waarvoor vergunning op grond van de Hinderwet aange
vraagd dient te worden.
QNLANGS zijn vanuit de 2e Kamer aan de regering
vragen gesteld of deze niet van mening is, dat
gemeentelijke en provinciale overheden over wettelijke
instrumenten dienen te beschikken om de ontwikkeling
van de bia-industrie waar gewenst te voorkomen of af
te remmen, en de Hinderwet daartoe een onvoldoende
instrument is omdat die Hoge Raad op 2 december 1952
heeft bepaald, dat een veehouderij (met een lage motor
capaciteit) niet onder de Hinderwet valt.
De Hinderwet, zo wordt in de vragen gesteld, in feite
slechts een soort „burenrecht" verschaffen met een be
perkte geografische actieradius en de gemeenten zouden
onvoldoende zijn toegerust om de Hinderwet effectief
te hanteren.
De minister van volkshuisvesting en ruimtelijke orde
ning, drs. B. J. Udink en van volksgezondheid en milieu
hygiëne dr. J. B. J. Stuyt, wijzen er in hun schriftelijk
Stankbestrijding door een luchtwasser. Stallucht wordt
met water „gewassen" waardoor de stank sterk vermin
dert.
De bewindslieden delen voorts mede dat in overleg
tussen de departementen van volksgezondheid en milieu
hygiëne en van landbouw en visserij, het Landbouwschap
en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten is nage
gaan of het aanbeveling verdient dit soort bedrijven af
zonderlijk in het Hinderwetbesluit op te nemen. Tevens
is daarbij van belang bevredigende criteria vast te stel
len betreffende de vraag welke bedrijven vergunning-
plichtig moeten zijn. Dit overleg resulteerde in het op
stellen van aanbevelingen, die aan minister Stuyt zullen
worden voorgelegd. Zolang bedoeld overleg nog gaandie
is, kan nog niet worden overzien of en in hoeverre de
Wet inzake de luchtverontreiniging via uitvoeringsbe
schikkingen mede op de dierlijke veredelingsbedrijven
dient te worden toegepast. De mogelijke hinder van deze
soort bedrijven blijft beperkt tot een zekere straal rond
die inrichting. Juist de Hinderwet kan voor bedrijven met
dit soort hinder een bijzonder geschikt instrument ge-
aoht worden voor de afweging van belangen van daarbij
betrokkenen.
Alhoewel in enkele gevallen de situatie ten aanzien
van de gemeentelijke uitvoering van de Hinderwet voor
verbetering vatbaar kan zijn, moet in het algemeen ech
ter de gemeenten ook de kleinere - in staat worden
geacht zeker dit soort hinder voldoende te kunnen be
oordelen, daar veel technische kennis voor beoordeling
van de hinder van bedoeld soort bedrijven niet vereist is.
De Wet op de Ruimtelijke Ordening kent aan de gemeen
telijke en provinciale overheden voldoende bevoegdheden
toe teneinde, waar daaraan behoefte bestaat, regelen te
treffen met betrekking tot de ruimtelijke aspecten van
de dierlijke veredelingsbedrijven. De in deze Wet voor
komende zinsnede, dat gebruiksvoorschriften geen eisen
mogen bevatten met betrekking tot de structuur van
agrarische bedrijven, staat een dergelijke regeling in be
ginsel niet in de weg, aangezien blijkens de wetsgeschie
denis de bedoeling van deze bepaling met name is, het
uitvoeren van een bepaalde vestigingsregeling met be
trekking tot de bedrijfsgrootte te voorkomen.