Van kalf
tot kalfsvlees
Voor
de
schapenhouders
Voorlichtingsbijeenkomst N.K.T.V
14
|UET' Produktschap voor Veevoeder te Den Haag
Stadhoudersplantsoen 12 heeft onder de titel
Van kalf tot kalfsvlees een publikatie uitgegeven,
waarin een overzicht wordt gegeven van de econo
mische ontwikkeling en de huidige betekenis van de
produktie van kunstmelkvoeder en kalfsvlees in Ne
derland.
In een aantal hoofdstukken worden het produktie-
proces, de ontwikkeling, de prijsvorming, het weten
schappelijk onderzoek en de structuur van deze sec
tor beschreVen. Grafieken en tabellen geven over
zichten van o.m. prijsverloop, produktie, export en
verbruik. i
Voor de produktie van kalfsvlees werd in Neder
land vorig jaar rond 115.000 ton magere melkpoeder
gebruikt. Dit is 25% meer dan in ons land werd
geproduceerd. Binnen de EEG wordt ruim 80% van
de geproduceerde magere melkpoeder in kunstmelk-
voeders verwerkt. Geconstateerd kan worden dat de
kunstmelkvoederproduktie voor het behoud van het
evenwicht op zowel de binnenlandse als op de Euro
pese zuivelmarkt van essentiële betekenis is.
De kalvermesterij is gedurende de laatste vijftien
jaar een bedrijfstak van grote betekenis geworden. In
1970 nam deze sector met 607 miljoen gulden bijna
3% van de agrarische produktiewaarde voor zijn re
kening, hetgeen iets meer is dan de produktiewaarde
van de graansector. Noord-Brabant neemt na Gelder
land (40%) met 21% van het aantal mestkalveren
een zeer belangrijk aandeel daarvan in. De dynami
sche ontwikkeling heeft geleid tot een sterke stijging
van de prijken van nuchtere kalveren. Op deze wijze
heeft de melkveehouderij mede geprofiteerd van de
expansie in de kalfsvleesproduktie. De consumptie
van kalfsvlees in Nederland zelf blijft gering. Meer
dan 90% van de Nederlandse kalfsvleesproduktie
wordt dan ook geëxporteerd, vooral naar Italië en
West-Duitsland.
SUBSIDIES KALVERMESTERIJ IN E.E.G.
In verband met de vraag of er in het kader van
het EEG-struktuurbeleid ook in Nederland gepleit
moet worden voor rentesubsidie op stalleribouw voor
de kalvermesterij heeft het Produktschap voor Vee
en Vlees eens nagegaan in hoeverre in de andere lid
staten reeds rente of kapitaalssubsidies op basis van
nationale regelingen worden verstrekt. In een nota
die 8 november in de bestuursvergadering aan de
orde is geweest, worden een aantal gegevens hier
over verstrekt.
De kalvermesterij in West-Duitsland kan in het
kader van het „Förderungs-Programm" van het Mi
nisterie van Landbouw rentesubsidies op gebouwen
verkrijgen. Het gaat hier om de zogenaamde „För-
derungsfahige Investitionen (voor subsidie in aan
merking komende investeringen), waarop een rente
subsidie kan worden verstrekt van 5% over 85%
van de investeringssom. Deze investeringen bestaan
meestal ut gebouwen en machines. Alleen de „land-
wirtschaftliohe Betreibe" kunnen voor deze subsidie
in aanmerking komen. De „gewerbliche" (industriële)
bedrijven zijn ervan uitgesloten. De scheiding tus
sen een „landwirtschaftlich"-bedrijf en een „gewer-
blich"-bedrijf wordt gelegd aan de hand van de vol
gende maatstaven:
voor een bedrijf van
5 ha 10 grootheden (G.VJE.) per ha;
voor de volgende
5 ha niet meer dan 8 G.V.E. per ha;
voor de volgende
10 ha niet meer dan 6 G.V.E. per ha;
voor de volgende
20 ha niet meer dan 3 G.VJE. per ha;
en voor de overige
oppervlakte niet meer dan 2 G.V.E. per ha.
Een mestkalf is 0,2 G.V.E waardoor deze beperking
in dit geval alleen voor grondloze bedrijven beteke
nis heeft. De aanvrager moet zijn inkomen voorna
melijk uit de landbouw verwerven. Het minimale en
maximaile investeringsbedrag, dat voor rentesubsidie
in aanmerking komt, is 20.000 DM resp. 200.000 DM.
De bedrijven moeten bovendien ontwikkelingsbedrij
ven zfjn.
(Norm: 1,5 arbeidskracht moet een netto inkomen
kunnen verwerven van 24.000 DIM.)
Voor financiering van de levende have worden
geen rentesubsidies verstrekt (in de overige takken
van de rundveehouderij wel mogelijk). De regelin
gen met betrekking tot de rundersubsidies worden
ingepast in de richtlijn modernisering landbouwbe
drijven, waardoor de rentesubsidies ter financiering
van de levende have komen te vervallen.
In Frankrijk worden in de rundveesector naast
rentesubsidies ook nog aanzienlijke kapitaalsub
sidies verstrekt. Voor deze subsidies komen spe
ciaal de kleinere produktie-eenheden in aanmerking,
omdat daar de rationalisatiebehoefte het grootst is.
De kapitaalsubsidies hebben betrekking op stallen-
bouw en kunnen 10 tot 40% van de investeringssom
bedragen. Het maximale investeringsbedrag, waarop
deze subsidie worden verstrekt, is 45.000 FF.
In het kader van de rentesubsidieprogramma's van
het Crédit Agricole kunnen voor de financiering van
de bouw van stallen voor de kalvermesterij leningen
worden aangevraagd tegen een rentevoet van 4%;%.
In bepaalde gevallen kan het percentage 7% bedra
gen. (B.v. voor investeringen boven 45.000 FF.) Ook
zijn rentesubsidies mogelijk ter financiering van de
levende have. Voor korte termijncrediet is er een
rentepercentage van &Vi% en voor rekening-cou
rante redit 7Vfe'%.
Volgens het bureau van de landbouwattaché gelden
deze subsidies in de rundveesector onverminderd voor
de mestkalverensector.
De kalvedmesterij in België is niet uitgesloten van
rentesubsidies. Ter financiering van gebouwen
kunnen leningen worden aangevraagd bij het Land
bouwinvesteringsfonds. Een belangrijk criterium is,
dat de aanvrager „boer" moet zijn. Als maatstaf
daarvoor geldt, dat 1800 uur per jaar besteed moet
worden aan landbouw, tuinbouw of veeteelt.
Industriële ondernemingen worden van deze rente
subsidies uitgesloten, en industriële kalvermesterij is
een bedrijf, waar men zich uitsluitend bezghoudt met
het vetmesten van kalveren (200;600 stuks per
jaar). De hoogte van de rentesubsdie bedraagt sinds
1970 5%, waarbij een minimum percentage van 3%
voor rekening van de credietnemer komt.
Formeel komt de kalvermesterij in Itadië op geen
enkele wijze in aanmerking voor subsidieverlening.
Aan de stierenmesterij worden daarentegen in ruime
mate subsidie verstrekt.
De conclusies moeten dan ook zijn, dat in andere
lidstaten regelingen voor de subsidieverlening van
kracht zijn, maar dat er geen inzicht is in de mate
waarin van de geboden mogelijkheden gebruik wordt
gemaakt. Daar het belang van de kalvermesterij in
Nederland zeer groot is en de rundvleesproduktie in
Nederland van de voorgenomen EEG-regelingen wei
nig stimulans ondervindt, zal het gevolg kunnen
zijn, dat bij continuëring van nationale regelingen
voor de kalvermesterij in naburige landen Neder
land op twee fronten in moeilijkheden geraakt.
Daarom van tweeën een:
ofwel de EEG-Ministeraad besluit de kalvermes
terij globaal uit te sluiten van de faciliteiten van de
richtlijn „modernisering landbouwbedrijven, én komt
tot afschaffing van de nationale subsidieregelingen,
welke maatregel de respectievelijke regeringen dan
ook met gezwinde spoed zouden moeten nemen,
ofwel de Nederlandse regering trekt de conse
quenties uit de ontstane situatie en maakt een selec
tieve toepassing van subsidies ook voor de Neder
landse kalvermesterij mogelijk, aldus de conclusie
van de betreffende nota.
BIJVOEREN IN DE WINTER
tijdstip waarop met bijvoeren moet worden
begonnen ligt niet zonder meer vast. Meerdere
factoren spelen hierbij een rol. Valt de winter vroeg
in met tengevolge daarvan een stilstand van de gras-
groei dan is bijvoeren eerder nodig dan in een zachte
winter, waarin het gras nog wat kan doorgroeien.
Door sneeuw en ijs wordt het grazen van de dieren
wel spoedig onmogelijk. Ook moet worden bedacht,
dat doorgeschoten gras natuurlijk een mindere voe
dingswaarde heeft dan jong gras.
Een andere factor die meespeelt bij het bepalen
van het tijdstip wanneer met bijvoeren moet worden
begonnen, vormt de conditie van de dieren. Schapen,
die tekort komen zijn al gauw te herkennen aan een
donkergrauwe kleur. Als de conditie achteruitgaat,
doet men er goed aan direct met bijvoeren te begin
nen. Stel dit vooral niet te lang uit. Het is nu een
maal zo, dat het inhalen van achterstand in conditie
meer voer kost dan het tijdig beginnen met bijvoe
ren! Sprekende koppen en een roomkleurig vacht
duiden er op, dat de dieren goed gevoed zijn.
In het algemeen kan worden gesteld, dat bij nor
maal weer in het najaar, omstreeks de kerstdagen
moet worden begonnen met bijvoeren. Geef de die
ren hiertoe een paar ons haver of samengestelde
schapenkorrels. In het boekje „Wat iedere schapen-
houder moet weten treft u richtlijnen aan voor
enkele voedernormen en voederwaarden van een aan
tal voedermiddelen. Deze praktische handleiding is
tegen geringe vergoeding verkrijgbaar bij de Secre
taris van de Afdeling Diergeneeskunde T.N.O., le v.
d. Boschstraat 4, Den Haag.
BIJVOEREN BIJ HUIS
r proeven genomen met het houden van schapen
dichtbij huis zijn enkele belangrijke voordelen
naar voren gekomen. Bij deze proefnemingen werden
de schapen tijdens de wintermaanden op een verhar
de plaats met uitloop of in een open loopstal gehou
den. Hierbij bleken een droge ligplaats en een ver
harde voerruimte, elk van ca 1,25 m2 per schaap,
goed te voldoen.
Als voordelen van deze methode kunnen worden
genoemd:
Bij een dichte schapenbezetting is de hoeveelheid
gras in de weiden spoedig uitgeput. De dieren moe
ten dan praktisch geheel met bijvoeren de winter
door komen. Wanneer dan op het erf wordt bijge
voerd is dit wel zo gemakkelijk. Bovendien heeft men
de dieren steeds onder toezicht.
Het voer kan grotendeels bestaan uit voermidde-
len van eigen bedrijf. Met hooi en kuilgras van goede
kwaliteit kunnen de schapen zonder krachtvoer tot
aan de lammertijd worden gehouden.
Het is bekend dat de grasgroei eerder op gang
komt als de schapen in het vroege voorjaar uit het
land warden gehouden. Dit resulteert in hogere gras
opbrengsten waardoor meer kuilgras en hooi kan
worden ge'wonnen.
De dieren nemen ca 1 kg hooi en 2,3 kg kuilvoer
per dag op. Bij hooi en kuilvoer van goede kwaliteit
behoeft pas na het lammeren krachtvoer te worden
gegeven.
Als de jonge schapen (overhouders) in deze tijd
last hebben van diarree kan dit op maagdarmwormen
duiden. De dieren moet dan een wormbehandeling
worden gegeven.
SCHAPEN GEEN MINERALENBROK-RUNDVEE
CCHAFEN zijn gevoelig voor koperovermaat. Wan-
neer een schaap elke dag 25 mg koper in het da
gelijks rantsoen krijgt, gaat het dier na een maand of
acht dood aan chronische kopervergiftiging. Daarom
is het beter om hoge kopertoestanden in schapewei
den te vermijden. Normale kopercijfers van 5-10 mg
koper per kg grond vormen geen bezwaar. Percelen,
die regelmatig worden bemest met varkensmest, kun
nen daardoor flink stijgen in de kopercijfers. Ver
der mogen de schapen gedurende de winter niet wor
den bijgevoerd met mineraleribrok-rundvee in ver
band met het hoge kopergehalte. Gewone rundvee
brok vormt geen bezwaar, doch de voorkeur moet
worden gegeven aan de speciale schapebrok.
Op donderdag 23 november in hotel Goderie te Roosen
daal en op vrijdag 8 december in hotel Rotterdam te Ter-
neuzen houdt de Kring Zuid-West van de Nederl. Kon-
trakttelers Vereniging informatiebijeenkomsten. Aanvang
van beide vergaderingen 14.00 uur. In het algemeen de
kontraktteelt maar ook de ontwikkelingen rond de telers
groeperingen zullen daarbij de nodige aandacht krijgen.
Ook niet-ledien zijn welkom,
De NKTV is gespecialiseerd op het gebied van de kon
traktteelt in velerlei vorm en van velerlei aard. Dit be
treft bijv. de groentegewassenkontraktteelt, graszaad,
aardappelen enz. Betreffende de graszaadteelt bijv. is de
kwestie van de EEG-graszaadteeltsubsidce aktueel, de
verdeling daarvan tussen teler en kweker-handelaar. Op
korte termijn moeten de vaststelling van de kontrakte-
ring voor 1974 worden vastgesteld. Zoals in ons vorig
nummer is gemeld zullen een aantal kontraktvormen
mogelijk zijn. De keuze daartussen is geen eenvoudige
zaak. Daarom de goede raad: Teken niet, voordat alles
goed duidelijk is! Is dat (nog) niet het geval laat u dan
eerst op de juiste wijze voorlichten.
BI.