zal ook de benutting van dit grasland in verband met vertrapping en bevuiling met
mest de aandacht moeten hebben, 's Nachts opstallen is dan ook noodzakelijk met
bijvoedering van circa 40 kg vers gras per koe per dag. Ook met bijvoedering met
diverse ruwvoederprodukten, meestal gecombineerd met 's nachts opstallen, blijkt
een hoge melkveebezetting, 36 koeien per ha, goed mogelijk te zijn. Het grasland
bleek in goede conditie, vooral omdat op de bedrijven met een hoge veebezetting
meestal werd beregend.
JAAROVERZICHT I MEI 1970—30 APRIL 1971
|>E financiële uitkomsten van de bedrijven zijn bijzonder belangrijk. Zij moeten
een antwoord geven op de vraag of een technisch goed systeem de boer een
goed inkomen geeft. De economische resultaten zijn weergegeven in onderstaande
tabel. Ter verduidelijking zijn de kengetallen vermeld van het gemiddelde van alle
bedrijven met een rundveedeelboekhouding in Noord-Brabant,
i
De omvang van de veestapel is op de onderzochte bedrijven vaak veel groter dan
het gemiddelde van de rundvee-deelboekhoudingen. Dat de bedrijven intensief gevoerd
worden, komt naar voren uit de meikproduktie per ha. Vrijwel alle bedrijven zitten
boven het gemiddelde en de meeste liggen er ver boven. De meikproduktie per koe is
No.
Melk/dag
krachtvoer/dag
Z.W. uit ander
voer
Groep 1
1
14,4 kg
3,4 kg
0,6 kg
(Stalvoedermg vers gras)
2
13,5 kg
4,0 kg
0,3 kg
Groep 2
3
16,3 kg
3.7 kg
0,1 kg
(ged. stalv. vers
4
13,8 kg
3,3 kg
0,2 kg
gras)
5
15,6 kg
4,0 kg
0,7 kg
Groep 3
6
14,6 kg
2,7 kg
1.5 kg
(bijvoer bostel eA)
7
15,2 kg
2,7 kg
0,9 kg
8
14,2 kg
2,3 kg
0,7 kg
9
15,1 kg
1.9 kg
10
16,3 kg
3,5 kg
0,8 kg
Groep 4
11
15,1 kg
2,1 kg
2,0 kg
(Zware veebezetting en
12
13,9 kg
2,6 kg
0,5 kg
aankoop ruwvoer)
13
12,7 kg
1,8 kg
1,4 kg
14
14,3 kg
3,9 kg
0,8 kg
aT* g<\ld' iAi!le ^driiven steken boven het gemiddelde van 4.644 kg melk Der kop van
vLr'b0ekh°,Udlngen Uit" Technisch zijn zowel de gehele enTedeelSe zon^rstal
v^ de'S'andaardk™'6 veebe2ettln« 80<>d uitvoerbaar. Dit blijkt „ok uit de gegevens
.Ziin deze bedrijfssystemen gelijk tot ruim 100,— per koe
ri^r'b6dnjVen vln de ^boekhoudingen. Dit wordt vooral k Veroor
zaakt door de zwaardere veebezetting. Het is belangrijk dat op de bedrijven met ae-
kra^tvoe^kMten D«r kM^S^"18 gras bij een geliike meikproduktie de
k!S slechts weinig hoger zijn dan op de andere bedrijven.
Vooral op bedrijven met een zware veebezetting moet veel ruwvoer voor de winter
W°tSfh<5ange w \,De °pbrengst min voerkosten per koe zijn Z ^k watTager
rJ kÏ belangnjkst® kengetal is dan ook de opbrengst min voerkosten per ha grasland
£kbMrgSi 18 °P 06 °nderzochte bedrijven zeer hoog, maar de vo^derkosten
kÏSi nieuwe systemen een goede opbrengst min voerkosten per ha te
geven. Alle bedrijven, slechts één uitgezonderd, komen hoger uit dan de deelboek-
houdangen. De tmeeste bedrijven liggen er ver boven.
No.
Koeien
kg melk
Voederk. in
Opbr. voer
standaard-
per koe
per ha
gld. per koe
per ha in
koe
kracht
ruw
gld.
voer
voer
Groep 1
1
72
4784
9526
549
70
3454
28
2
36
4989
9333
695
77
2647
29
Groep 2
3
40
5260
10137
626
60
3224
30
4
41
4743
8838
758
38
2997
30
5
37
4854
13372
521
25
4180
28
Groep 3
6
38
4980
8755
*\ftQ
174
2962
29
7
30
4920
10545
541
175
4000
32
8
38
4650
10448
569
41
3455
28
9
67
5099
7986
459
142
2979
27
10
40
5644
14638
680
293
4982
33
Groep 5
11
29
4710
10063
657
266
3312
30
12
29
5270
17324
630
313
4507
27
13
14
63
4758
11684
601
80
2915
27
Gem. deel-
boekhoudingen
31
4644
8340
580
94
2689
deel bereikt, maar de variatie is nog steeds te groot. Door compensatiesparingen
moet getracht woren de uniformiteit in deze eigenschap te verhogen. Het ma
chinaal melken vraagt een goede en vooral een weinig gevarieerde melkbaar
heid. Men kiest bij taai-melkse dieren bij voorkeur een stier, die de melkbaar
heid belangrijk verhoogt. Bij zeer vlot te melken koeien past best een stier,
die by het onderzoek onder het gemiddelde uitkwam. Daarom is het belangrijk
dat een veehouder bij zijn stierenkeuze de beschikbare gegevens gebruikt!
ANDERE UITKOMSTEN VAN HET MELKBAARHEIDSONDERZOEK
IMJ het melkbaarheidsonderzoek komen meer gegevens beschikbaar. Het ge-
drag van de dieren tijdens het melken wordt omschreven en het percen
tage melk in de voorkwartieren wordt berekend. De resultaten van 10 jaar melk
baarheidsonderzoek laten zien dat het percentage melk in de voorkwartieren
niet of nauwelijks is gestegen.
Voor het FH-ras was dit in 1971 bij vaarzen 44.9 en voor het MRIJ-ras
41.2 Dit kenmerk verdient nog de nodige aandacht in verband met de duur
zaamheid van de uier. Dit geldt met name voor het MRU-ras. Bij het ouder
worden van de koeien neemt dit percentage met ongeveer 4 af.
De hoeveelheid namelijk per dochtergroep wordt niet meer gepubliceerd in
verband met het geringe aantal vaarzen, dat nog met de hand wordt nagemol-
ken. In 1971 was dit 29.5 Uit de sterke teruggang van dit percentage blijkt
duidelijk in welke richting de melktechniek zich op de meeste bedrijven ont
wikkelt. Het percentage nagemolken vaarzen is in de zuidelijke provincies van
ons land veel lager dan in de andere.
De melkgift van de onderzochte vaarzen is in 10 jaar gestegen met 0.5 kg
per meikanaal. Een vooruitgang, die tot stand gekomen is door voeding en se
lectie. Bovendien bestaat er een zwak positief verband tussen melkbaarheid en
meikproduktie.
HET INDIVIDUEEL ONDERZOEK
UOOR de selectie op melkbaarheid is het melkbaarheidsonderzoek van stier-
moeders van groot belang. Voor dit doel worden deze (toekomstige) stier
moeders een keer 's avonds en een keer 's morgens gemolken.
Het onderzoek bij vaarzen verdient de voorkeur. Sinds 1 januari 1972 Wordt
de mjnjs. van 2e kalfs- en oudere koeien zowel gecorrigeerd als ongecorrigeerd
weergegeven. Door die correctie naar het niveau van vaarzen worden de ge
gevens onderling beter vergelijkbaar. De melkbaarheid neemt n.l. met de leef
tijd toe. Bij dit onderzoek wordt er een minimum eis gesteld aan de mdlkgift.
De beoordeling van de maximale melksnelheid bij het individueel onderzoek
is niet indentiek met die van de gecorrigeerde maximale melksnePJheid van
dochtergroepen van stieren. Dit houdt verband met een verschil in spreiding
bij de genoemde onderzoeken. Voor de beoordeling verwijzen we naar het vol
gende nieuwe schema.
In Zeeland is de belangstelling voor dit onderzoek steeds goed geweest. Door
het beschikbaar zijn van de gegevens kunnen ze benut worden. Bij het aan
kopen van een stier is het nodig te vragen naar de melkbaarheidsgegevens. Op
die manier kunnen verschillende teleurstellingen worden voorkomen.
DE OPTIMALE MELKSNELHEID
ipT een onderzoek van H. Vos, Prof. dr. ir. R. D. Politiek en J. Tuenter is
u gebleken, dat de optimale melksnelheid ca. 2.75 kg/min is. Via een enquête
zijn gegevens van 2726 3e en 4e kalfskoeien verwerkt, die als vaars voor het
nakomelingenonderzoek waren onderzocht. Bezwaren van een te hoge melk
snelheid, zoals het laten lopen of uitliggen van de melk en de eventueel hogere
gevoeligheid voor mastitis zullen dan naar voren komen. De resultaten uit dit
onderzoek vatten we kort samen:
1. Reeds 45 bleek te zijn opgeruimd. Belangrijke oorzaken waren de pro-
duktie, de onvruchtbaarheid en vooral bij de roodbonte de uiergebreken.
2. Bij hogere melksnelheden neemt het percentage dieren dat de melk laat lo
pen, toe. Boven een maximale melksnelheid van ca. 2.90 kg/min bij MRIJ
en 'boven 3.20 bij FH begint dit een rol te spelen. Dit beperkt zich voorname
lijk tegen melktijd in de eerste tijd na het afkalven. Wel komen er binnen
melkbaarheidsklassen grote verchillen tussen stieren voor.
3. Er is geen verband gevonden tussen een hogere melksnelheid en het aan
tal gevallen van uierontsteking. Uierontsteking komt vooral voor bij matig
en slecht gevormde uiers.
4. Voor het vaststellen van de optimale melksnelheid is het gewenst, dat er
vrijwel geen taaimelkse dieren meer voorkomen, terwijl het uitliggen of
laten lopen van de melk tot een minimum beperkt moet blijven. Op grond
hiervan is men nu gekomen tot de volgende klassegrenzen:
Klasse
N akom elingenonderzoek
Individueel onderzoek
grenzen gecorrigeerde
m.m.s.
grenzen m.m.s. op
vaarzenniveau
onvoldoende
2.15
2.20
voldoende
2.15—2.29
2.20—2.49
ruim voldoende
2.30—2.44
2.50—2.79
goed
2.45—2.59
2.80—3.09
optimaal - zeer goed
2.60—2.89
3.10—3.39
boven optimaal - hoog
2.90 kg/min
>3.40 kg/min
en stoppelpploeg uit te voeren, onder droge omstan
digheden, worden kweek en hoefblad bestreden en
kunt u weer beginnen met een schoon -perceel
DE BELANGSTELLING VOOR STIEREN MESTEN
is groot Heeft u ook interesse voor deze bedrijfstak?
Laat u dan eerst goed voorlichten voor u aan deze
kapitaalsintensieve, veel vakmanschap vragende, be
drijfstak gaat beginnen. Goede stalruimte, veekennis,
verstand van voeren en handelskapaciteiten zijn be
slist nodig om tot een sukses te komen.
VEEHOUDERIJ
HOUDT U DE VOORJAARSKALVEREN in de zo
mer binnen? Dit is 'n zeer goede methode als u gras
land hebt dat met wormen is besmet. Leg deze dieren
echter niet te veel in de watten, want dan is de terug
slag volgend jaar groot. Breng deze kalveren van half
juli tot half augustus buiten om een lichte besmetting
op te doen voor immuniteit.
WIST U DAT U DE MEST VAN KALVEREN die in
de weide lopen kunt laten onderzoeken op wormbe
smetting? De Gezondheidsdienst voor Dieren te Box
tel verricht dit onderzoek gratis. Aarzel niet als u aan
de groei twijfelt, maar vaar op een goed kompas.
VROEG GEZAAIDE STOPPELKNOLLEN, b.v. na
scheuren van grasland, kunnen een zeer hoge op
brengst geven. Wacht u echter voor de kiemschim-
mels. Het is al vaak voorgekomen dat bij vochtig weer
de jonge plantjes weer de grond ingaan. Ontsmet
daarom met 5 gram thiram per kg zaad.