Het wetsontwerp oudedagsreserve zelfstandigen De vorige week konden wij reeds enige aandacht besteden aan het wetsontwerp fiscale oude-dagsre- serve voor zelfstandigen en zegden toe daarop nader terug te komen. Wij willen dit doen aan de hand van de Memorie van Toelichting bij het ontwerp. Daarin herinnert de staatssecretaris er aan dat het kabinet volgens het Regeerakkoord zich ten doel heeft gesteld uitvoering te geven met matiging en varia ties aan de door de Commissie Van Soest gedane aanbevelingen. Deze commissie heeft zoals bekend geconcludeerd dat zelfstandigen op het gebied van de oudedagsvoorziening ten opzichte van loontrekken- den duidelijk in het nadeel verkeren en daarom ge zocht naar een maatregel die zowel rekening houdt met de behoefte aan een redelijke oudedagsvoorzie ning van de ondernemer als met de financieringsbe hoefte van de onderneming. Als uiteindelijke oplos sing stelde zij voor, de zelfstandige toe te staan in zijn onderneming een oudedagsreserve (door de Com missie pensioenreserve genoemd) op te bouwen. Dit betekent in feite dat de belastingheffing over een deel van de winst wórdt uitgesteld. Op deze wijze kan vermogen voor dé oude dag worden gespaard dat in de onderneming kan blijven. MATIGING EN VARIATIES WAT betreft de concrete uitwerking van de idee van van de oudedagsreserve voor zelfstandigen heeft de staatssecretaris zich niet altijd aan de zijde van de Commissie Van Soest kunnen scharen. In over eenstemming met het regeerakkoord is de bewinds man van mening dat matiging en variaties dienen te worden aangebracht. Bij deze variaties heeft hij er onder andere naar gestreefd een grotere tegemoetko ming te verlenen aan de kleine zelfstandigen en voorts de complicaties die uit een oudedagsreserve voor zelfstandigen voortvloeien, zo beperkt mogelijk te houden. De door de Commissie voorgestelde schenkings- schaal is naar de mening van de staatssecretaris nog al royaal uitgevallen. Om redenen van budgettaire en van maatschappelijke aard lijkt het hem verant woord zowel de plafonds van de winstschijven te ver lagen als het percentage van de winst dat kan wor den gereserveerd. De; Comtmissie heeft reeds nuttige vereenvoudigingen voorgesteld door de dotatie niet te laten afhangen van het arbeidsbestanddeel van de winst en door jaarlijkse bij boeking van rente over de gevormde oudedagsreserve achterwege te laten. Te vens is een belangrijke vereenvoudiging dat de reser- veringspercentages niet oplopen met de leeftijd van de ondernemer maar gelijk blijven. De staatssecreta ris meent dat nog andere vereenvoudigingen moge lijk zijn. VARIATIES VOOR ALLE ZELFSTANDIGEN IN de eerste plaats wordt in het wetsontwerp niet ge- werkt met een zogenaamd peilvermogen. De Com missie Van Soest stelt als voorwaarde dat tegenover de aan de oudedagsreserve toegevoegde bedragen een tenminste gelijke toeneming van het fiscale onderne mingsvermogen moet staan. Teneinde te kunnen be oordelen of aan deze voorwaarde is voldaan, is het nodig bij de aanvang van 1973 de omvang van het dan aanwezige ondernemingsvermogen vast te stellen; dit is het zogenaamde peilvermogen. Vervolgens dient het fiscale ondernemingsvermogen telkenjare bij het einde van het kalenderjaar tenminste de omvang te hebben van het peilvermogen vermeerderd met het bedrag van de oudedagsreserve, na de toevoeging over dat jaar. Voorzover het fiscale ondernemings vermogen beneden deze grens daalt, moet de oude dagsreserve worden opgeheven en in het inkomen worden opgenomen. Hoewel de staatssecretaris de principiële juistheid van het werken met een peilvermogen wel kan on derschrijven, meent hij toch, wegens dringende rede nen van doelmatigheid en van rechtvaardigheid, hiervan te moeten afzien. Naar zijn oordeel moet worden volstaan met de voorwaarde dat tegenover de oudedagsreserve voldoende ondernemingsvermogen staat. Alsdan zal een eenmaal gevormde oudedags reserve in situaties waarin het ondernemingsvermo gen schommelt, bijvoorbeeld door een verlies of een wisselend inkomen zoals bijvoorbeeld in de land en tuinbouw zeer vaak het geval is niet spoedig worden aangetast. Tevens betekent de verwaarlozing van het peilvermogen een verzachting voor de kleine zelfstandige. Voorts wordt op deze wijze ook reke ning gehouden met vóór 1 januari 1973 gelegen on- dernemingsj aren en wel in die zin dat besparingen in ondernemingsvermogen over deze reeds verstreken periode in aanmerking worden genomen voor de jaar lijkse beoordeling of tegenover de oudedagsreserve voldoende ondernemingsvermogen staat. En tenslotte betekent de voorgestelde regeling niet alleen een be langrijke vereenvoudiging voor de belastingplichti gen, maar evenzeer voor de belastingsdienst. Het vaststellen per 1 januari 1973 van het aanwezige on dernemingsvermogen bij ongeveer een half miljoen zelfstandigen zou de praktische uitvoerbaarheid van de regeling problematisch maken. IN de tweede plaats is het voorstel van de Commis- sie Van Soest tot afwikkeling van de oudedags reserve door middel van het zogenaamde fictieve stamrecht niet overgenomen. Volgens deze methode zou, nadat de zelfstandige de 65-jarige leeftijd heeft bereikt, de op de oudedagsreserve rustende claim worden afgewikkeld door in het inkomen fictieve lijf rentetermijnen te begrijpen gedurende een van te vo ren actuarieel (verzekeringswiskundig) berekend aantal jaren. Deze periode zou, uitgaande van de ge middelde levensduur, thans neerkomen op 14 jaren. Tegen deze afwikkeliiïgswijze bestaan zeer zwaar wegende bezwaren. Belastingheffing over fictieve lijfrentetermijnen druist in tegen de maatschappelijke werkelijkheid en zal bij de uitvoering op weerstan den stuiten en mede daardoor tot moeilijkheden lei den. Bovendien is, nadat de onderneming is gestaakt, het financieringsargument, op grond waarvan de Commissie Van Soest een oudedagsvoorziening in de vorm van een reserve heeft voorgesteld, als basis aan die reserve komen te ontvallen. Het is duidelijk, dat het niet overnemen van dit voorstel van de Commis sie een vereenvoudiging inhoudt. VARIATIES VOOR KLEINE ZELFSTANDIGEN TjQAIiS reeds is opgemlerkt, wordt niet gewerkt met een zogenaamd peilvermogen: de eis dat het on dernemingsvermogen tenminste zou moeten toenemen met het bedrag van de dotaties zou ertoe leiden dat vele kleine zelfstandigen geen baat vinden bij de re geling. Voorts wordt als tegemoetkoming voor de kleine zelfstandige een minimum dotatie van 500 voorgesteld, een bedrag dat ook in verlies jaren aan de oudedagsreserve kan worden toegevoegd. In nauw verband hiermee moet worden gezien het voorstel van de staatssecretaris om een vermindering van de oudedagsreserve met ƒ300 steeds belastingvrij te doen plaatsvinden indien in het kalenderjaar de be lastingplichtige een winst van niet meer dan 15.000 heeft genoten. Tenslotte moet aan het niet overnemen van de voorwaarde van een regelmatige boekhouding met geregelde jaarlijkse afsluitingen met name voor klei ne zelfstandigen betekenis worden gehecht, omdat deze voorwaarde hen vaak van de faciliteit zou af houden. Wel zal uiteraard jaarlijks aan de hand van een by de aangifte te voegen balans moeten worden beoordeeld of voldoende ondernemingsvermogen aan wezig is. De staatssecretaris is er zich zeer wel van bewust dat de uiteindelijk voorgestelde regeling niet eenvou dig is. De oorzaak daarvan is dat de voorziening voor de oudedag noch met een bepaalde onderneming noch met het ondernemingsgebeuren iets te mlaken heeft, zodat zij niet kan functioneren als element in de be paling van de winst uit onderneming, maar als het ware „uit het niet" moet worden opgebouwd! Niette min vertrouwt de bewindsman erop dat de regeling zoals deze thans wordt voorgesteld bij de mees te zelfstandigen niet op grote moeilijkheden zal stui ten en dat de regeling ook voor de belastingdienst hanteerbaar zal zijn. OVERIGE WIJZIGINGEN IN het kader van zijn studie over de oudedagsreserve voor zelfstandigen is de staatssecretaris tot de conolusie gekomen dat het aanbeveling verdient op enkele andere punten wijziging te brengen in de Wet op de inkomensbelasting 1964. De oudedagsreserve voor zelfstandigen maakt voorts enkele wijzigingen noodzakelijk in de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en in de Wet op de vermogensbelasting 1964. Tenslotte is nog aanleiding gevonden een andere wij ziging aan te brengen in de vermlogensbelasting en het successierecht. Het betreft hier onder meer de volgende voorstellen: 'Opheffing van de beperking dat bij gehele of ge deeltelijke staking van een onderneming geen be roep kan worden gedaan op de vrijstelling van 10.000 voorzover gebruik is gemaakt van de stamrechtvrijstelling. Deze verzachting is met na me van belang voor die ondernemers die gebruik maken van saneringsmaatregelen om tot bedrijfs beëindiging te komen. Het brengen van het maximum van de lijfrente- Semie-aftrek van 5.000 op 7.500. et voor de vermogenfbelasting in aanmerking ne men van de latente belastingsverplichting met be trekking tot de oudedagsreserve. Het voor de vermogensbelasting en het successie recht gelijkstellen van pensioenaanspraken inge volge 'n verplicht gestelde bedrijfs- of beroepspen sioenregeling met in die wetten vrijgestelde aanspraken die berusten op een pensioenregeling in de zin van de loonbelasting. ZUINIG ZORGEN VOOR ZELFSTANDIGEN VOOR BLIJVERS WEINIG BAAT ÜR is helaas één advies van de commissie-Van Soest dat de regering ook heeft overgenomen. Bij de invoering van de fiskale oudedagsreserve zal de z.g. zelfstandigenaftrek in de inkomstenbelasting ver vallen. Hier laat men zich kennelijk weer leiden door uitfluitend de zorg voor de gelijkheid in de belasting wetgeving. De onbelaste pensioenreserve probeert een onbillijkheid t.o.v. de positie van de loontrekkende weg te nemen; meer een zaak van sociale rechtvaar digheid zeker op de wijze zoals de regering zich dat voorstelt te doen. Maar dan blijft er die andere kant nog, waar we boven ook al op doelden, de kant van de Nederlandse boer en tuinder die zijn bedrijf moet aanpassen in een konkurrentiepositie met een paar handikaps. Zijn inkomen heeft ook voor deel dan nog een duidelijke bedrijfseconomische funktie, die het loon van de werknemer mist! En dat zou toch de (Vervolg van eerste pagina) handhaving van de zelfstandigen-aftrek rechtvaardi gen. Het nationale beleid dreigt te falen voorzover het betreft de goede agrarische ondernemer op het levens vatbare bedrijf, die zijn plaats in de moderne, Euro pese land- en tuinbouw wil en kan behouden. We zien dat aan de manier waarop de E.E.G.-rentesubsi diëring zal werden toegepast, de voorstellen-Van Soest worden opgevolgd, de voorfinanciering in ruil verkavelingen wordt beperkt, uitvoering wordt ge geven aan grondbankgedachte. We vinden dat een slechte zaak, die bij alle begrip voor 's rijks benarde budgettaire positie de volle aandacht behoeft. Als de B.T.W. moet worden verhoogd, zal ook het lagere tarief in discussie komen. Laat men d!at d«n zodanig verhogen met de juiste voordruk-aanpassing, dat land- en tuinbouw daarbij nog wat baat hebben! STRUIKENKAMP. Eindelijk is het zover dat het wetsontwerp dat de zelfstandigen de mogelijkheid biedt tot het belasting vrij vormen van een oudedagsreserve bij de Tweede Kamer ingediend. Indien het door de volksvertegen woordiging wordt aanvaard, zal het per 1 januari 1973 toepassing vinden. Het is een daad van rechtvaardigheid dat zelfstan digen in de zo noodzakelijke regeling van de oude dagsvoorziening in een op dit punt vergelijkbare posi tie worden geplaatst als werknemers, die zulk een regeling al jarenlang als vanzelfsprekend ervaren, te weten een belastingvrije pensioenopbouw. De regering heeft ingezien dat de achterstand waarvan op dit ter rein sprake is om niet te spreken van het onrecht dringend herziening noodzakelijk maakt. Dat zij daarbij hinkt op twee gedachten is jammer. Wat de uitvoering betreft wordt n.l. geen duidelijk standpunt ingenomen; zo is er nog geen beslissing genomen over het reserveringspercentage voor de eerste drie jaren. Ook ontbreekt geheel een regeling met betrekking tot een weduwenvoorziening. Wat het fiscale aspect be treft past de kanttekening dat de zelfstandigenafrek verdwijnt zodra de oudedagsreservering toepassing vindt. Een bezwaar daarbij is dat wel precies vaststaat wat men kwijtraakt, doch niet wat men terugkrijgt, daar het reserveringspercentage voor de eerste drie jaar niet in de wet wordt vcstgelegd. Dit achten wij een grote tekortkoming. Waartegen wij verder bezwaren hebben is, dat bij het overlijden vaan de ondernemer niet het sterfte percentage van 20 procent integraal van toepassing is. Wij willen op dit moment niet op verdere details in gaan; het is nog maar een wetsontwerp en het is be slist niet zeker dat het ongewijzigd tot wet wordt ver heven. Het is een onderdeel van een pakket maatrege len waarvan ook de verhoging van de omzetbelasting deel uitmaakt. Wat de budgettaire gevolgen betreft zijn de maatregelen eikaars tegenhanger; de verhoog de omzetbelasting moet goed maken, wat de verbeter de oudedagsregeling aan belastinggeld kost. Alles bij elkaar nemend: begrotingstekort, oude dagsregeling, verhoging omzetbelasting, gecombineerd met de snel in beweging zijnde prijzenspiraal wacht ons naar wij menen op dit gebied, een lange hete zomer. i PAAUWE

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1972 | | pagina 3