uitgedokterd door BASF
Grondbewerking en
precisiezaai
belangrijk voor
snijmais
Eén van de grootsten op het gebied
van gewasbescherming!
10
C. R. A. ETNHOVEN
H. M. J. SMEETS
J. COOLEN
De sterke uitbreiding van de snij-
maisteelt in 1971 lijkt dit jaar te
worden voortgezet. Deze voor vele
bedrijven nieuwe teelt heeft de
meeste kans op een goed resultaat
als een perceel gekozen Wordt dat
qua grootte, vorm, ontwatering, be
mesting, struktuur, e.«L geschikt is
voor snijmais.
Behalve van de perceelskeuze
hangt het welslagen van de snij-
maisteelt voor een belangrijk deel
af van de voorjaarsbewerking van
de grond, het zaaien en de onkruid-
bestrijding.
Wie een goed gewas snijmais wil
telen zal daaraan veel zorg moeten
besteden. Hiermee wordt n.l. de
basis gelegd voor de groei. Een goed
samenspel met de loonwerker is
nodig om moeilijkheden bij de
oogst te voorkomen.
Een goed perceel snijmais.
Kweek kan met Atrazin worden gedrukt: dan moet
echter een hogere dosering worden gebruikt, wat
vanwege de nawerking alleen mogelijk is wanneer
2 jaar achtereen mais wordt geteeld.
Het thans voor mais goedgekeurde middel Cyanazin
(merk Bladex) is veel minder persistent dan Atrazin.
Het effect op onkruid is echter ook korter; dit zal
tot gevolg hebben, dat meestal nog een nabehande
ling met DNOC noodzakelijk zal zijn wil men het
gewas voldoende onkruidvrij houden.
VOGELAFWEER
MAIS kan veel last hebben van vogelschade. Met
petroleum en koolteer is deze schade vrij goed
te voorkomen. Er is thans een nieuw middel voor
vogelafweer. Methiocaab (merknaam Mesurol). Per
100 kg zaaizaad is 1 kg van een 50 procentig middel
nodig. Het zaad moet vóór de behandeling met 0,3
0.5 1. ondermelk of karnemelk worden bevochtigd
voor betere hechting van het middel. Na de behande
ling kan het zaad zonodig met 0,2 kg talkpoeder wor
den gedroogd. Een nevenvoordeel van Mesurol is dat
het ook wat doet aan de bestrijding van de larve van
de fritvlieg. Deze heeft in 1971 hier en daar nogal
wat schade gegeven. Is veel schade van de fritvlieg-
larve te verwachten dan kan in het 2 tot 3 bladsta
dium van de mais worden gespoten met 2 liter pa-
rathion per ha.
GRONDBEWERKING
TAAIEN op bezakte grond is voor mais noodzake-
lijk. Dit betekent dat minimaal 6 weken van te
voren moet worden geploegd. De gunstige winter heeft
dit uiteraard mogelijk gemaakt. Bij bezakte grond is
een goede aansluiting met de ondergrond tot stand
gekomen zodat vochtvoorziening van beneden uit
gewaarborgd is.
Vlak voor het zaaien moet de grond zaaiklaar
worden gemaakt. Een regelmatig diep en niet te fijn
zaaibed is gewenst. Door het losmaken droogt de
bovenlaag iets op waardoor deze in temperatuur stijgt
zodat 'het zaad in een warmere omgeving terecht
komt en toch kan profiteren van het voor de kieming
noodzakelijke bodemvooht.
Het zaaiklaar maken dient bij voorkeur te gebeu
ren met werktuigen waarvan de diepte goed regel
baar is. Met de combinatiewerktuigen, triltandculti-
vatoren met verkruimelrollen, is dit in veel gevallen
realiseerbaar. Losmaken tot een diepte van 57 cm
is wenselijk. In het verleden waren weinig combina
tiewerktuigen beschikbaar, maar inmiddels zijn
meerdere loonwerkers tot aanschaf overgegaan.
Overleg daarom ook eens met uw loonwerker.
De grondbewerking is van grote invloed op vocht
voorziening en temperatuur van de grond, die beide
noodzakelijk zijn voor kieming, groei en bewor teling
van de plant in het beginstadium van de ontwikke
ling.
ties in voorkwamen. Het duizendkorrelgewicht va
rieerde toen van ongeveer 200 tot 360 gram; dit wil
zeggen dat in het ene geval 20 kg en in het andere
geval 36 kg zaad nodig was om 100.000 korrels per
ha uit te zaaien. Informatie hierover bij uw zaad-
leverancier is sterk aan te bevelen.
Bovendien is tijdig contact met de loonwerker
wenselijk omdat de grootte van het zaad en de te ge
bruiken schijf bij de met schijven uitgeruste machi
nes, met elkaar moeten corresponderen.
Een flinke wendakker van 13 a 15 m. is noodzakelijk
om bij de oogst snel te kunnen werken. De hakse-
laars moeten dan n.l. goed vóór en uit de rij kunnen
komen. Mocht het perceel gerend zijn, dan kan de
geer het best in het midden worden gelegd, zodat
de hakselaar bij het oogsten steeds rond kan rijden.
PRECISIEZAAI
ilIET zal inmiddels wel duidelijk zijn dat de spe-
ciale maisprecisiezaaimaChines noodzakelijk
zijn om het juiste aantal planten te krijgen. Deze
machines leggen n.l. de zaden op regelmatige afstand
in de rij en op de gewenste diepte van 5 a 7 cm. Bij
een goed uitgevoerde grondbewerking ligt het zaad
dan op de grens van bewerkte en onbewerkte grond.
De zaaimachine bedekt het zaad met grond en door
een drukrol wordt het nog enigszins aangedrukt.
Zaaien van snijmais met een precisiezaaimachine.
ZAAITIJD
T\E beste zaaitijd is rond eind april. Vroeger zaaien
heeft niet veel zin. Meestal is dan de grond nog
te koud en is er kans op bevriezing van de jonge
plant. Later zaaien is ook niet wenselijk want dan
wordt het gewas langer, slapper en minder goed rijp.
Uiteraard wordt het tijdstip van zaaien mede be-
invloed door weersomstandigheden en toestand van
de grond, doch als deze toestaan om te zaaien geeft
twee weken uitstel tien procent opbrengstverlies.
Een slap gewas levert bovendien moeilijkheden op
bij de oogst.
AANTAL PLANTEN,
RUEN- EN ZAAIAFSTAND
IIET aantal alleenstaande planten beïnvloedt de
opbrengst in sterke mate. Bij afzonderlijk
staande planten is de kolfzetting beter, de groei re
gelmatiger en de afrijping constanter. Een planten-
aantal van 90.000 tot 100.000 per ha is gewenst voor
een optimale opbrengst. In verband met de machi
nale oogst is een rijenafstand van 75 cm aan te
bevelen. Deze past het best bij de meest voorkomende
hakselaars, ook de meerrijige. Het is wenselijk om
hierover vóór het zaaien contact op te nemen met
de loonwerker die het oogsten moet verzorgen. Dit
kan narigheid voorkomen.
Om 90.000 planten per ha te bereiken, dienen ong.
100.000 korrels te worden uitgezaaid. Er moet dus
rekening worden gehouden met enige uitval. De za
den worden dan, bij een rijenafstand van 75 cm, op
13 cm in de rij gezaaid.
Om te berekenen hoeveel kg zaad men nodig heeft
is het noodzakelijk dat het duizendkorrelgewicht be
kend is. Vorig jaar is gebleken dat hier grote varia-
RIJENBEMESTING
DRAKTISOH alle maisprecisiezaaimadhines zijn
uitgerust met een strooier voor rijenbemesting.
Omdat de jonge plant het meest behoefte heeft aan
direkt opneembaar fosfaat is rijenbemesting alleen
hiermee maar zinvol. Via een speciaal kouter wordt
deze meststof enkele centimeters dieper en naast het
zaad in de grond gebracht. Veelal wordt 200 kg dub-
belsuper als rijenbemesting gegeven. Uiteraard moet
bij de eerder gegeven bemestingen hier rekening
mee worden gehouden.
Dulbbelsuper heeft de voorkeur omdat deze goed
is gekorreld, waardoor minder kans op verstopping
van de strooier bestaat. Bovendien hoeft men minder
vaak te vullen dan bij gebruik van gewone super
die een lager fosfaatgehalte heeft. Wel is het nood
zakelijk dat de strooier per element evenveel strooit.
Dit is door middel van afdraaiproeven te controleren.
Bij genoemde gift van 200 kg per ha moet per 10 m
ry 150 gr per zaaipijp worden verstrooid.
ONKRUID BESTRIJDING
MAIS is gevoelig voor onkruid. Mechanische be-
strijding van onkruid kan wortelbeschadiging
geven en daardoor opbrengstverlaging. De onkruid-
bestrijdin'g kan het best geschieden met 2 hoogstens
3 kg Atrazin per ha. Is de grond goed vochtig dan
kan kort na het zaaien 23 kg Atrazin worden ge
spoten. De hoogste dosering alleen bij een hoog hu-
muSgehalte. Onder drogere omstandigheden verdient
het voorkeur met de bespuiting te wachten tot na de
opkomst wanneer de mais 5 tot 10 cm lang is en dan
te spuiten met 2 kg Atrazin +11. Citowett. Wordt
veel hanepoot (IJsgras) verwacht dan wachten met
de bespuiting tot dit onkruid is gekiemd.
i epV.
BASF Nederland N.V.,
Afdeling Landbouw,
BASF Kadestraat 1, Postbus 1019,
Arnhem, Tel.: 085-45 06 91.