Veehouders let op uw zaak! Uw toekomst is in handen van uw K.l. vereniging Coveco - uniek systeem bij afzet schapen en lammeren 9 C.A.R. - Zevenbergen, Ir. E. SCHREUDER. De kop van dit artikel zou de eind conclusie kunnen zijn van de voor lichtingsbijeenkomsten voor de rund veehouderij, die 13 en 14 januari zijn gehouden te Roosendaal en Ooster hout. Daar spraken de heer De Rooy van het Instituut voor Veeteeltkundig Onderzoek te Zeist over erfelijke en milieufaktoren die van belang zijn voor de produktie en de heer Bastiaan- sen, specialist rundveefokkerij van het Consulentschap voor de Akker bouw en de Rundveehouderij te Zevenbergen, over wat de fokkerij kan bieden voor de moderne melk veehouder. In het volgende wordt op e.e.a. nader ingegaan. klauwgebreken, het niet drachtig worden en uiergebre ken, b.v. als gevolg van mastitis en speenbetrappen. Speenbetrappen komt vooral voor op bedrijven met een grupstal, met of zonder drijfmest. In ligboxenstallen komt het daarentegen weinig voor. Wat de koe zelf be treft, is vooral de afstand van de speenpunten tot de bodem van belang. Bij metingen van betrapte en niet betrapte dieren op dezelfde stallen vond) men bij de be trapte dieren een 35 om kortere afstand tussen speen- punt en bodem. Deze afstand wordt bepaald door de kruishoogte, diepte van de uier en lengte van de spenen. We moeten streven naar een minder diep uier, dat wat verder naar voren loopt. De inhoud hiervan is zeker zo groot als een diepere, maar kortere uier. Als men zich een horizontale lijn denkt vanuit het sprong gewicht, dian moeten de uier en de spenen hier boven blijven. De kruishoogte van onze koeien is na de oorlog beduidend lager geworden. Een sterke selektie naar grotere koeien heeft weinig zin. Hiermee zal men wel snel een hogere maat bereiken, maar de melkproduk- tie blijft achter. Het gevolg is een minder economische koe, omdat een grotere koe zwaarder weegt en dus meer onderhoudsvoer nodig heeft. Beter is het, scherp te selekteren op de melkproduktie, hiermee zal men dan vanzelf ook een iets hogere maat krijgen. De moderne melkveehouder moet hoge eisen stel len aan zijn koeien. Dat betreft zowel de produktie als andere voor hem belangrijke gebruikseigenschap pen. De produktie van een koe wordt bepaald door milieu en erfelijke aanleg. Het milieu wordt gevormd door de uitwendige omstandigheden, dus de voeding, de kalveropfok, de manier van melken, de huisvesting, de verzorging e.d. Zo wordt de melkproduktie voor 70% bepaald door de milieufaktoren. Vooral een goede voe ding is van buitengewoon belang voor een hoge melk- gift per koe. Een koe met b.v. een produktieaanleg voor 6.000 I melk zal bij een slechte voeding en een verkeerde manier van melken nog geen 4.000 I geven. Onder slechte omstandigheden is geen produktiever- hoging te bereiken door verbetering van de erfelijke aanleg. Eerst moeten de milieufaktoren in orde zijn. KOEIEN MOETEN LANGER MEE De melkproduktie van een stal is ook sterk afhanke lijk van de gemiddelde leeftijd van de melkkoeien. Op de meeste stallen bestaat de melkveestapel voor meer dan de helft uit eerste- en tweedekalfskoeien. De gemiddelde levensduur van een Nederlandse melkkoe is nog geen 4 laktatieperioden. Omstandigheden en eigenschappen die de gemiddelde levensduur verlengen zullen daarom een gunstig effekt hebben op de gemiddelde melkproduk tie per koe. De lage gemiddelde leeftijd van onze melkveestapel wordt behalve door de uitstoot wegens te lage produk tie veroorzaakt door uitval ten gevolge van been- en MOGELIJKHEDEN DOOR EENZIJDIGE SELEKTIE Behalve de reeds genoemde eigenschappen zijn er nog vele andere eigenschappen die voor de veehouder van belang zijn. Naarmate het aantal eigenschappen waarop men selekteert groter is, zal men genoegen moeten nemen met een lagere verbetering per eigenschap. In ons land heeft men behalve aan de melkhoeveelheid ook steeds veel aandacht besteed aan het vetgehalte, het exterieur en de vleesproduktie-eigenschappen. Daardoor is de melkproduktie per koe veel minder toegenomen dan mogelijk zou zijn geweest bij eenzijdige selektie in de melkrichting. Men kan zich afvragen of het voor de melkveehouderij niet beter is wat meer eenzijdig te selekteren in de richting van een hoge melkproduktie. In verband hiermee is in 1965 op de proefboerderij de Waiboerhoeve een proef gestart waarbij de helft van de koeien werd geïnsemineerd met sperma van stieren met een hoge melkindex (melkgroef) en de andere helft met sperma van stieren met een goede bevleesdheid, waarvan de melkindex niet bekend was. De stieren werden ge kozen uit alle beschikbare K.l. stieren in Nederland. Het resultaat was dat de dochters van de melkgroep in hun eerste laktatieperiode gemiddeld 435 liter en in hun tweede laktatieperiode gemiddeld 636 liter melk meer gaven dan de dochters in de andere groep. Daartegen over stond dat van deze laatste groep de waarde van de stierkalveren 20,tot 25,hoger en de waarde van de vrouwelijke slachtdieren 25,tot 30,hoger was dan die van de melkgroep. Het uiteindelijk financieel resultaat was van de melkgroep 110,per laktatie periode beter. De Rooy was daarom van mening dat op bedrijven waar de omstandigheden voor een hoge melk produktie optimaal zijn, het verantwoord is eenzijdig te fokken in de richting van een hoge melkhoeveelheid. Op bedrijven met matige milieuomstandigheden heeft een eenzijdig fokdoel weinig zin. Op 40 van de bedrij ven komt de te bereiken melkprodtuktieverhoging er niet uit wegens een onvoldoend milieu. Onder een gunstig milieu moet men niet verstaan een grupstal met troetel omstandigheden. Op een ligboxenstal liggen de produk- tiemogelijkheden doorgaans gunstiger. Maar belangrijker dan het staltype zijn een doelmatige voeding, een juiste melkwinning, een gezonde kalveropfok en een tijdige ziektebestrijding. MET DE KJ. MEER MANS HET zal duidelijk zijn dat als een veehouder de erfe lijke aanleg voor die melkproduktie van zijn vee stapel wil verbeteren, hij gebruik moet maken van stie ren die bewezen hebben de produktie goed te vererven. Alleen een goed functionerende K.l. vereniging met een doelmatig fokbeleid kan over zulke stieren beschikken. Het houden van een eigen stier door veehouders is een grote gok. Pas als een stier als proefstier is ingezet en daardoor een groot aantal dochters heeft gekregen, waarvan de produktie vergeleken is met de moeders, kan gezegd worden of hij de produktie wel of niet goed vererft. Om een voldoend aantal imoeder-dochtervergelijkingen te kunnen maken moeten per proefstier ongeveer 1.000 in seminaties worden verricht. Wanneer men stelt dat 80 van de koeien geïnsemi neerd moet worden met sperma van stieren met een be kende en goede vererving dan blijft er 20 over voor de proefstieren. Dit betekent dat per 5.000 koeien jaar lijks één proefstier kan worden ingezet. Een K.l. Vereni ging met 75.000 koeien zal dan jaarlijks 15 proefstieren kunnen inzetten en zal gemiddeld per jaar over 2 h 3 nieuwe goedi verervende fokstieren beschikken. MAAK EEN JUIST GEBRUIK VAN DE KJ. Veel boeren vragen van de K.l. niet meer dan dat hun koeien geïnsemineerd worden met een goed bevruchten de stier. Natuurlijk is een goede bevruchting zeer belang rijk. Maar voor de moderne melkveehouder is het niet genoeg. Hij heeft stieren nodig die én goed bevruchten én een goede vererving geven, zowel wat betreft produk tie als andere voor hemi belangrijke gebruikseigenschap pen. De K.l. vereniging moet hem een ruime keuze bie den van sperma van goed verervende stieren. Voor de toekomstmogelijkheden van de nieuwe generatie veehou ders heeft de KI. een buitengewoon belangrijke en ver antwoordelijke taak. Het is voor de K.l. besturen onmo gelijk deze taak zonder steun van de leden naar behoren uit te voeren. Het Is noodzakelijk dat de veehouders meedenken en duidelijk him eisen en wensen op fokgebied kenbaar maken, opdat het bestuur weet waar ze naar toe moet werken. De moderne veehouder kan het zich niet ver oorloven het fokbeleid zonder meer aan het bestuur over te laten, want het zijn zijn belangen en zijn toekomst die op het spel staan. Hij moet zich realiseren dat voor een modem bedrijf met grond en gebouwen in eigendom de totale Investeringen in de grond, de gebouwen, de uit rusting en de veestapel al gauw ƒ7.000,per melkkoe bedragen. De rente- en aflossingsverplichtingen per koe blijven even hoog, of de koeien nu 3.500 liter of 5.500 liter melk geven. Hij zal moeten streven naar eèn stal- gemiddelde van minstens 5.000 liter per koe. Vooral voor de jonge melkveehouders geldt: let op uw zaak. Uw toe komst is in handen van uw KJ. Vereniging! Coveco kent als enige in Nederland de afzet van schapen en lammeren met uitbetaling aan de boer op basis van geslacht gewicht en kwaliteit. Teneinde ge- wichts- en kwaliteitsverlies zoveel mogelijk te voor komen, worden de schapen en lammeren rechtstreeks van de boer naar het slachthuis in Alkmaar vervoerd, waar Coveco deze slachting heeft geconcentreerd. Hier mede worden besparingen op de aanvoer- en inkoop- kosten ten gunste van die leverancier verkregen, hetgeen bij een slachtlam van 23 kilo neerkomt op zeker 0,10 per kilogram geslacht gewicht. Een ander voordeel is dat met name bij de zuiglam- meren dit rechtstreekse vervoer de kwaliteit zeer ten goede komt. Bij de slachting blijkt n.l. dat voor het her haalde op- en afladen de lammeren onder de wol vaak beschadigd zijn, hetgeen uiteraard nadelig is bij de kwa liteitsbeoordeling. Bij rechtstreekse levering worden de vrachtkosten en de slachtverzekeringspremie in rekening gebracht, ver meerderd met 3,provisie en 0,25 premie voor het vervoersrisiko. Verwisseling van de dieren tijdens het transport en de slachting is uitgesloten, aangezien zij op de boerderij van oonmerknummers worden voorzien. Deze oonmerknummers blijven tijdens het slachtproces aan het lam bevestigd tot en met de weging en de klassi- fikatie. Controle is dus mogelijk tot en met de laatste fase. De opbrengst van de geslachte dieren wordt vast gesteld aan de hand van een prijzenschema, waarin ver werkt een 10-tal kwaliteitsklassen, onderverdeeld in ver schillende gewichtsrubrieken. Het geslachte gewicht en de kilogramnotering zijn dus bepalend voor de opbrengst. QE totale slachting van schapen en lammeren be droeg bij Coveco in 1971 bijna 57.000 stuks. Rond 85 betreft lammeren, waarvan 95 naar Frankrijk wordt geëxporteerd. Het Ooveco-aandeel in de Neder landse export van geslachte lammeren bedraagt bijna 20 Door de aanwezigheid van gastarbeiders o.a. uit Turkije en Marokko is de binnenlandse konsumptie van vlees van oudere schapen toegenomen waardoor de prijs van deze kategorie dieren gunstig beïnvloed is. In 1971 werd 62 van de lammeren in de eerste klas se geklassificeerd en bijna 19 in de tweede klasse. In deze beide klassen was slechts 10 te rijp dan wel te vet bevonden. Hieruit blijkt de uitstekende kwaliteit van de aangevoerde lammeren, hetgeen dan ook over 1971 een gemiddelde prjjs van 6,43 per kilo geslacht gewicht resulteerde. In 1971 werden door bemiddeling van Coveco rond 10.000 stuks weidelammeren grotendeels rechtstreeks van boer naar boer verplaatst. Uiteraard werkt ook hier dit systeem kostenbesparend. Een ander deel met name uit de schapenarme gebieden werd eerst aangevoerd op de door Coveco ingestelde verzamelplaatsen en vandaar naar de eindbestemming vervoerd. De prijs van de weide- lammeren lag in 1971 rond 110,tot 115,De ver wachting is, dat de prijzen in 1972 hoger zullen liggen. Hierbij moet overigens gesteld worden, dat de situatie rond de weidelammeren in sterke mate afhankelijk is van de natuurlijke omstandigheden, met name dus o.a. van de grasgroei.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1972 | | pagina 9