Landbouw- werktuigenhandel wil „verschrotingsfonds" Melkveehouderij en veredelingslandbouw op nieuwe wegen 3 georganiseerde landbouwmachinehandel in Nedei- land, straks waarschijnlijk ook die in de andere EEG-landen, vraagt de overheid een fondis te stichten, waaruit overtollige inventarissen van opgeheven land bouwbedrijven kunnen worden verschroot. De heer H. Lems, voorzitter van die Federatie „Het Landbouwwerk tuig", zei dit in Amsterdam bij de opening van de Land en Tuinbouwrai '72. Op grond van het rapport „Prognose 1980" waarin o.m. de verwachting wordt uitgesproken dat het aantal bedirijven met akkerbouw, rundvee en grasland van 135.625 in 1970 tot ca. 115.000 in 1980 zal zijn teruggelopen, en berekeningen worden gegeven be treffende de te verwachten investeringen in werktuigen komt de landbouwmachinehandel tot de conclusie dat nog een belangrijke stijging in de totale investeringen tussen 1970 en 1980 verwacht mag worden n.l. van ca. 4,3 miljard gulden naar 5,5 miljard gulden. Echter het werktuigenpakket zal er geheel anders gaan uitzien. Veel kleine werktuigen zullen uit dit pakket verdwijnen, plaats moeten maken voor grotere, meer gecompliceerde en geautomatiseerde machines, waarin toepassing van hydraulica en electronica lang geen zeldzaamheid meer zal zijn. Zo op het oog dus geen onaantrekkelijk beeld voor de landbouwmachinehandel, maar er schuilen diver se adders onder dit zo groen uitziende gras, zo meende die heer Lems. |NDIEN inderdaad in de komende tien jaar 20.000 be drijven zullen verdwijnen waar blijft dan hun mechanisatie-inventaris, hun trekker, hun maaibalk, ploeg of opraapwagen of zelfs hun zelfrijdende maaidors- machine? Die zullen zij trachten te slijten aan de blijvers. Dat zal zeer marktverstorend en prijsbedervend werken op de verkoop van nieuwe machines maar ook kan de aantrekkelijkheid van een lage prijs voor een gebruikte machine de gebruiker verleiden tot de aankoop van een verouderd werktuig dat in feite niet past in het moderne schema van grondbewerking en oogstmethode, waardoor de zorgvuldig opgezette planning, kosten- en rendements berekeningen niet meer kloppen en het paard lees de trekker letterlijk en figuurlijk achter de wagen ge spannen wordt. Vandaar dat de georganiseerde landbouw- imachinehandei in Nederland, straks waarschijnlijk ge volgd door die in de overige EEG-landen, aan de Over heid om naast de voor de landbouw gecreëerde ophef- fings- en afvloeiingsregelen een fonds te stichten waaruit overtollige inventarissen kunnen worden verschroot. De noodzaak van een dergelijke maatregel kan, in het be lang van de landbouw en de machinehandel niet voldoen de worden onderstreept. £JEN ander punt noemde de heer Lems dat de stijging in de voorspelde noodzakelijk geachte investerin gen financieel moet mogelijk zijn. Het is een bekend feit, dat bij de huidige stand van investeringen in de land- en tuinbouw, die thans op ca. 2 miljoen gulden per werk dag wordt geschat, de financiële situatie niet rooskleurig is en zeer veel geld uitstaat ondier land- en tuinbouwers, die slechts met veel moeite aan hun verplichtingen kun nen voldoen. De landbouw dient bij de vereiste investe- ringsgroei geholpen te worden, hetzij door langlopende leningen tegen zeer lage rente, dan wel door vergaande concessies namens de fiscus op het terrein van verhoogde afschrijvingspercentages, resp. versnelde afschrijvings percentages, resp. versnelde afschrijvingsmogelijkheden op nieuwe investeringen. |TEN verdere consequentie van het voorspelde ver loop van de mechanisatie in de komende jaren achtte de heer Lems de noodzaak van een goed samen spel tussen de vergemechaniseerde gebruiker en het goed geoutilleerde landbouwmechanisatiebedrijf met haar ge specialiseerde vakkundige monteurs en reparatieinrich tingen met testinstallaties etc. Tussen de georganiseerde landbouw en de organisa ties, verenigd in die Federatie „Het Landbouwwerktuig" is de laatste jaren een regelmatig contact en groeiend begrip voor eikaars moeilijkheden. Vooral nu de Fede ratie haar werkterrein ook kan uitbreiden buiten het Tentoonstellings- en Demonstratiewezen om kunnen zui vere handelsproblemen op breder niveau worden bespro ken, zo mogelijk, opgelost. In het kader van de ontwik keling van de mechanisatie tussen 1970 en 1980, het ver minderend aantal afnemers en de geaardheid van de ma chines heeft de Federatie besloten om in samenwerking met het Economisch Instituut van de Vereniging van de Nederlandse Groothandel, een enquête te doen instellen en een prognose te laten opstellen over de distributie kanalen, die nodig zijn voor de in Nederland gefabriceer de en uit buitenland geïmporteerde mechanisatiemidde- len. Het resultaat zal ongetwijfeld erop wijzen dat met veel minder plaatselijke of regionale handelaren kan wor den volstaan, en dat in hoofdzaak die bedrijven, hetzij hoofdleverancier dan wel wederverkoper, een bestaans mogelijkheid hebben die grote omzet kunnen paren aan maximale efficiency en groot vakmanschap. De nog gro tere wederzijdse afhankelijkheid tussen afnemer en land bouwmechanisatiebedrijf moet het besef doen ontstaan dat, omdat zij elkaar nodig hebben, beide partijen belang hebben bij een gezonde handel die beiden bevredigt. 1968 was dat al 40,7 en deze ontwikkeling heeft zich „PEN effectieve belangenbehartiging en een slag- vaardig optreden". Dat is eer. leuze die me nig organisatie in zijn vaandeel voert. Of overeen komstig wordt gehandeld is een ander punt; de leuze kan een holle frase worden. De hoofdafdeling Veehouderij van het Landbouw schap waakt daarvoor. De ontwikkelingen in de landbouw nauwlettend volgend, worden op tijd de bakens verzet, zoals dat heet. Wat zijn die ontwik kelingen in de veehouderij? U zult het antwoord op deze vraag wel kennen. Het aantal bedrijven wordt i kleiner, maar de gemiddelde veebezetting neemt toe. Werden in 1964 10,4 melk- en kalfkoeien per be drijf gehouden, in 1968 waren dat 13,7 en in 1970 16,3. In de veredelingslandbouw, welke gericht is op de vleesproduktie, is de veebezetting per bedrijf veel sneller toegenomen. In 1986 bedroeg het aantal mestkalveren 22,4 gemiddeld per bedrijf, maar in TJET Hof te Leeuwarden was het niet met de in- speeteur eens. De motivering van het Hof was als volgt: dat vaststaat dat belangh. zijn veehoudersbedrijf op 12 mei 1967 heeft gestaakt, vee en inventaris op die datum aan zijn zoons heeft overgedragen, met in gang waarvan de hoeve aan hem is verpacht en aan het bedrijfsvermogen van belangh. is onttrokken; dat deze gang van zaken uit de bedrijfsuitoefening van belangh. voortvloeide, nu de zoons jaren in het bedrijf van belangh. werkzaam waren geweest, de wens aan belangh. te kennen hadden gegeven het bedrijf voor eigen rekening voort te zetten, en on weersproken is gesteld dat belangh. hun inwilliging van die wens had toegezegd en vóór de overdracht van het bedrijf zich reeds tot verpachting had ver plicht, hetgeen naar 's Hofs oordeel niet als een toe zegging, welke een onzakelijk karakter heeft, kan worden beschouwd: dat hieruit volgt, dat de hoeve voor belangh. niet een verkoopsobject vormde, weshalve bij de bepaling van de waarde, welke aan de hoeve ten tijde van de onttrekking aan het bedrijfsvermogen in het econo mische verkeer moet worden toegekend, ermede reke ning dient te worden gehouden dat de hoeve werd verpacht. De Staatssecretaris van Financiën kon zich met de uitspraak van het Hof verenigen. Naar onze mening terecht. Dat er ook wel anders over gedacht wordt zal wel niemand verbazen. Dat is in belastingzaken regel. PAAUWE. in een versneld tempo doorgezet tot 83 in 1970. Het gemiddeld' aantal mestvarkens per bedrijf steeg van 11,3 in 1959 tot 29,2 in 1966 en 67 in 1970. De ont wikkeling van schaalvergroting en specialisatie blijkt wel duidelijk uit deze cijfers. De nieuwe situatie waarin de veehouderij en met name de veredelingslandbouw terecht komen, brengt zijn eigen mogelijkheden en moeilijkheden mee. De tijd dat de boer koning was op eigen erf is voor bij. Door het sluiten van contracten met veevoeder leveranciers en verwerkende industrie alsmede door inschakeling van de banken wordt de boer finan cieel afhankelijk van deze „schakels". Ook van bui ten de landbouw kunnen aan de boer beperkingen worden opgelegd uit milieuhygiënische, planologische en veterinaire overwegingen. AM te zeggen dat het Landbouwschap oog heeft voor deze ontwikkelingen is te zwak uitgedrukt. Het wordt er dagelijks mee geconfronteerd en het tracht zo doeltreffend mogelijk de belangen van de boeren te verdedigen. Wat nu het verzetten van de bakens door de hoofdafdeling Veehouderij betreft; wij vroegen dit aan de voorzitter van de hoofdaf deling, de heer P. J. Loonen. „Het was zo, dat de hoofdafdeling Veehouderij werd bijgestaan door twee commissies, te weten „Melk en zuivel" en „Vee en vlees", terwijl daar naast nog de aparte commissie Gemengd bedrijf fun geerde. Met name de varkenshouderij en de kalver- mesterij konden met deze organisatorische opzet niet goed meer uit de voeten. Het bestuur en secretariaat van het Landbouwschap zijn toen in nauw overleg met de hoofdafdeling en de genoemde commissies tot de conclusie gekomen dat de belangrijke sectoren van de veehouderij duidelijker hun wensen en ver langens naar voren zouden moeten kunnen brengen. Besloten werd de drie commissies te vervangen door twee: één voor de melkveehouderij en een voor de veredelingslandbouw exclusief de pluimveehouderij. De hoofdafdeling blijft het centrum waar de belan gen van de sectoren bij elkaar komen. Binnen het secretariaat kon toen ook een duidelijke taakverde ling worden bereikt", aldus de heer Loonen. IIOEWEL de hoofdafdeling het adviesorgaan van het dagelijks bestuur en het bestuur van het Landbouwschap is, hebben de commissies Melkvee houderij en Veredelingslandbouw de mogelijkheid in specifieke en urgente gevallen zich rechtstreeks tot het dagelijks bestuur en het bestuur te wenden. „Dat is een duidelijk andere organisatorische vorm dan wij gewend waren", zo zei de heer Loonen, „wij moeten maar eens kijken hoe het gaat dit jaar". Met de heer Loonen als voorzitter van zowel de hoofdafdeling als de twee commissies en de secre tarissen ir. D. C. de Ridder en P. Westra ing. aan het roer zal het vast wel gaan. De heer De Ridder neemt de veredelingslandbouw gericht op de vlees produktie onder zijn hoede en de heer Westra de melkveehouderij. In de hoofdafdeling Veehouderij zullen de meer algemene veehouderij vraagstukken behandeld worden. Ondertussen zijn de leden en plaatsvervangende leden van de commissies aangewezen en zijn de eer ste vergaderingen al gehouden. Zo streeft de hoofd afdeling Veehouderij naar een effectieve belangen behartiging en een slagvaardig optreden voor een kwart miljoen werkers. B. A. BOKMA, Afdeling Pers en Voorlichting Landbouwschap. fY/IJ hebben in deze rubriek al heel ivat keren aandacht geschonken aan de problemen rond de landbouwvrijstellingdat is de vrijstelling van winst op landbouwgronden met als tegenhanger het niet aftrekbaar zijn van verlies dat op die gronden kan worden geleden. De regeling van deze vrijstelling gaf vreemd genoeg, weinig moeilijkheden zolang ze alleen berustte op de praktijk, maar gaf aanleiding tot heel veel geschillen, zodra ze in de wet werd vastgelegd. Als iemand zich een idee zou willen vormen van de groei van ons belastingrecht van een betrekkelijk een voudig naar een buitengewoon ingewikkeld samenstel van maatregelen, dan kan hem bestudering van de geschiedenis van de landbouwvrijstelling worden aan bevolen! Een van de punten die in de laatste jaren tot een aantal procedures heeft geleid betrof de positie van de pachter die op grond van zijn voorkeursrecht het ge pachte heeft gekocht. Als de ex-pachter, nu dus eige naar, zijn hoeve of grond met winst verkocht, was deze belast, voorzover deze te danken was aan het prijsverschil tussen verpachte en vrije grond op het tijdstip van de koop. Een verlies dat de pachter even tueel leed was in die gevallen in principe aftrekbaar. r\E praktijk is zeer gevarieerd en er doen zich telkens nieuwe gevallen voor waarover weer geschillen ontstaan. Zo uxts er een landbouwer/vee houder in het noorden van het land die in 1966 krach tens zijn voorkeursrecht als pachter, de gepachte hoeve kocht voor f165.000,waarvan f127.000,voor de grond. In 1967 staakte de veehouder zijn bedrijf, door overdracht van vee en inventaris en door verpachting van de hoeve aan 2 zoons die al jaren in het bedrijf van hun vader hadden gewerkt. De inspecteur belastte nu als liquidMiewinst een bedrag van f 83.000,dat volgens hem overeenkwam met het waardeverschil van de gronden in onver- pachte en verpachte staat. Hij grondde dit op de stel ling dat de verpachting aan de zoons niét op zuivere zakelijke gronden berustte en verder op het feit dat de waardestijging van verpachte naar vrije grond op het moment van de koop, dies in 1966 was totstand gekomen en nu bij staking van het bedrijf moest wor den belast.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1972 | | pagina 3