liV 9 V 'i /w fa Bij deze laatste benaming zouden we kunnen denken aan een of ander merkteken of verband zien imet de be tekenis van „mark of marke", zoals dat in het oosten van ons land voorkomt, dus grens of grenslandi, onver deelde gronden. De overlopers van Kloetinge vermelden nog de Oude- kinderenhoek, de Hllhoek en de Jagthoek, waarvan de herkomst wel min of meer te raden. In Kapelle komen nog voor de Geerhoek (Evers-dijk) en de Tiendhoek, die resp. verband houden met de vorm der percelen en de heffing van tienden. DE BEGRENZING DER HOEKEN IET alleen de naam der hoeken wordt in de over lopers vermeld, doch bij elke hoek is een nadere omschrijving van die begrenzing aangegeven. Enkele voorbeelden maken dit duidelijk. Te Yerseke b.v. ligt „De houck tenden den Soutenweght", die in 1687 wordt aangegeven als „beginnende aan 't Ambacht van Vlake in Jan Spierinx erfgenamen derrij-landt, streckende N. op naer den Yerseken-weght ende dan Z. op binnen Cor nelia Martens-r-Claes Wegelingh, streckende dan weder West op, scheijdende op den Waterganck van Vlake". Voor ingewijden was dat toen een duidelijke toelichting omtrent de ligging van dezen hoek. In Eversdijk (gemeente Kapelle) ligt o.a. „De hoek tussen 't Westdorp en de kerk". Op zich zelf reeds aan wijzende waar de hoek ligt, werdi deze steeds nader ge preciseerd met „nevens 't Lange'Wegelinck, beginnen van Steenheule, streckende West op". Uit beide voorbeelden zien we tevens, dat alleen al de aanduiding van de begrenzing der hoeken nog tal van andere bijzonderheden in het gebied bevat, met name die van wegen, wegelingen, zoekwegen, dreven, dijken, watergangen, heulen, sluizen, welen, plassen, enz. Heeft men de beschikking over oude kaarten van het gebied en tevens een goede terreinkennis dan kan men veel van de eeuwenoude veldgegevens terugvinden, ten zij een verkaveling ter plaatse grondige veranderingen heeft veroorzaakt. OMSCHRIJVING EN LIGGING DER PERCELEN |ü|A de 'benaming van elke hoek volgt in de overloper dan de opsomming der percelen met hun grootte, MM! en die eigenaars en pachters ervan. Omtrent de hoedanig heid der percelen ontmoeten we vele bijzonderheden, ter wijl soms ook nadere gegevens omtrent de ligging zijn genoemd en tenslotte in sommige gevallen de specifieke naam, welke aan een perceel is gegeven. Zo wordt b.v. aangegeven of een perceel een eigen toegangswegeling heeft. Is dat niet zo, dan wordt b.v. vermeld: „dit stuk heeft een vrijen rijd over het land van..." Aangezien de landmeter bij de opname der percelen moest aangeven in welke volgorde hij deze passeerde, vinden we af en toe na een reeks percelen een aandui ding als „Oost over de kerkewije", waarna zijn opsom ming weer verder gaat. Bij een bepaald perceel weid toegevoegd: „daer de keete placht te staen", en elders wordt aangegeven dat het een huisperceel betreft, b.v. „Gommert Christiaan's Wed's hofstee", of „daer de verbrande Hofstee plag te staen". Weer elders wordt een perceel aangeduid als „het ge wezen bosch van..." en eveneens wordt soms vermeld dat een perceel een boomgaard is, of geweest is en ook wel of het oude of een jonge boomgaard betreft. In tal van gevallen wordt in de overlopers aan een perceel een eigennaam gegeven, b.v. „de hooge weije", „hoogewerf", de „gouwemeet", het „gaendelandt", de „ge- pediulve", enz. Af en toe komt men namen van bijzon dere aard tegen, zoals een perceel van de kerk te Capel- le, genaamd „het Hemelrijk", en een ander perceel, lig gend in Kloetinge, dat met de naam ,,'t Quaepaard" werd aangeduid. EIGENDOM EN PACHT HET voornaamste doel der overlopers was uiteraard om op gezette tijden vast te leggen aan wie de gronden in het gebied van parochie en heerlijkheid toe behoorden, om aan de hand daarvan bepaalde heffingen te kunnen opleggen. Het is dan ook vooral ten aanzien van de eigenaars, dat we nauwkeurig worden ingelicht, en bij nader be schouwen kunnen we die in enkele groepen onderbren gen, waarbij we vooral aandacht schenken aan de tijd vóór de Franse overheersing in de Nederlanden. Veel grond was toen in eigendom bij de adel, w.o. ambachts heren, burgemeesters, secretarissen en tal van andere hoogwaardigheidsbekleders, kortom bij de bovenste laag der bevolking. Dan volgen de grote en kleine landbouw bedrijven in eigen beheer, terwijl we voorts overal per celen vinden, welke toebehoren aan kerken, en andere religieuze stichtingen of corporaties. Ook de gasthuizen, wees- en armhuizen waren dikwijls in het bezit van vrij i uitgestrekte gronden, die in enkele eeuwen door schen kingen waren verkregen. Wat nu de particuliere eigenaars betreft kan men na gaan hoe groot hun bezit was en waar het lag (dikwijls zeer verspreid). Ook is aangegeven wanneer een wedu we de grond in eigendom heeft, of deze aan wezen toe behoort. Indien een reeks 7-jarige overlopers aanwezig is, kan soms over enkele jaren worden nagegaan of de grond al of niet in de familie is gebleven, of verkoop plaats vond, enz. Zo kunnen ook heel wat familiegege- vens gevonden worden. Betreft het bezittingen van hooggeplaatsten, dan is hun rang of titel aangegeven, b.v.: „de schout Corns. Swee- dijck, of de secretaris Mr. Pieter Leschot". Belangrijke personen waren eertijds goed vertegen woordigd in de overlopers (veldboeken). We doen slechts een greep uit verschillende gebieden en noemen als zo danig te Yerseke (in 1687) Heer Adriaan van der Goes, Gualtherus van Wissekerke, Heer Jacob van Baarlant's Erfgenamen, Burgem. Mr. Mattheus Eversdijk (van Goes), Ds. Wilhelmus Noliet, enz. Te Kapelle kwamen als eigenaars in 1805 voor o.a. A. W. van Citters, B. Verselewel van dier Bilt, Cornells van Erlach Lamotthe. In Sinoutskerke vonden we gronden van de Heer van der Nisse en van dijkgraaf Van Straten (van de B.W.B.Y.), terwijl te Kattendijke Willem Frederik Huissen (am bachtsheer) als eigenaar bekend was, alsmede (ook te Wemeldinge) leden van de familie Coomans. In laatst genoemde gemeente was eertijds de bekende „Stelhoeve" in het bezit der Coomans. yyE noemdien reeds als bijzondere categorie van eigenaars de kerken, stichtingen, gasthuizen, enz. In alle parochies zijn ze als grondeigenaars vertegen woordigd en we geven daarvan slechts een korte opsom ming uit enkele overlopers. In het Zuid-Ambacht van Kloetinge treffen we b.v. in 1643 eigendom aan van de Cure, (oorspronkelijk: van de pastoor), de Canoniken ter Vere, het St. Barbaragilde, 't Gasthuis te Goes, 't Capittel ter Vere in Sandenburgh, 't Clooster Biezelinge, de Heer Pieter Pols Capellerie, de Armen der Mennonieten-Gemeente, e.a. Het gebied van Baarsdorp vermeldt eigendommen van ,.de kerke alhier", de kerk in Sinoutskerke, Pieter Jansse van de Brande Capellerie, 't Sint Barbaragilde en Sancta Spiritus Sinoutskerke (zgn. Heilige Geest-goederen). In de overlopers van Goes tenslotte treffen we o.a. aan eigendommen van 't Weeshuis, de Armen, de Kerk, S.S. (Heilige Geest), Severinus Gilde, e.a. De pachters worden in de overlopers eveneens ver meld, behalve in de oudiste (vóór en omstreeks 1600). Hun namen vindt men achter de percelen, met de aan duiding „baant" of afgekort bt, in de betekenis van „bewerken". In geval de eigenaar zelf de grond exploi teert, luidt de bijvoeging: „selve", of bij een gehele reeks: „ieder 't sijne". De gegevens over eigenaars en pachters zijn niet alleen een bron van genealogische feiten, doch vooral uiteraard ten aanzien van de grootte, ligging, wijziging van het bezit en omtrent de veranderingen in de eigendom-pacht- verhoudingen, de verschuiving van de ene naar de andere groep eigenaars, enz. TENSLOTTE komt men nog in vele overlopers de aanduiding „vroon" of „vrone" tegen. Meestal zijn dat kleine percelen in de omgeving van de bewonings- kernen en aanvankelijk vond men daarop een ambachts heerlijk bezit, als b.v. een hofstede, kasteel, berg, enz. Later waren het dikwijls percelen zonder meer, doch in de overlopers werden ze toch steeds als vroon aangege ven. Deze vronen waren vrij van schot en lasten, In het oude land kan men ze overal vermeld vinden, doch nog meer bekend zijn de vronen, welke als regel door ambachtsheren waren verkregen na indijking van gronden. Een groot schotvrij gebied was eertijds het grote Vroonland te Kapelle, waarvan het waarschijnlijk is, dat de graaf van Vlaanderen dat als geheel aan de Heren Van der Maelstede heeft toegekend (zie Dekker, blz. 434—437). Een geheel ander schotvrij gebied lag in de 16e eeuw in Yerseke en was bekend onder de benaming *t Vrije van Yerseke. De overlopers vermelden daarvoor een grootte van 95 gemeten. Deze gronden behoorden in de 12e eeuw tot de goederen van de abdij van Tongerlo, gelegen in Zoute. Het is niet onmogelijk, dat dit complex gronden eertijds nog uitgebreider was. In elk geval ble ven de genoemde 95 gemeten nog onder latere eigenaars schotvrij. Ook van elders zijn dergelijke schotvrije gron den bekend. J^AIAST de overlopers of veldboeken vindt men in de archieven nog de zgn. Gaar- of Vergaarboeken. Daarin staan de gegevens overgebracht uit de overlopers en verzameld per eigenaar. Van deze worden alle per celen naar ligging en grootte opgesomd en getotaliseerd. Men ziet dus in één oogopslag het aantal, de grootte en het totale oppervlak der percelen van één eigenaar. In het Eigenaars-Vergaar, zoals het dikwijls wordt ge noemd, staan de eigenaars alfabetisch achter elkaar, niet op grond van de eerste letters der achternamen, doch die van de voornamen, voorzover het personen betreft. Na het voorafgaande zal duidelijk zijn, dat overlopers en gaarboeken zeer waardevol studiemateriaal bevatten. Veel overlopers zijn nog aanwezig in de polderarchieven en ten dele in de rijksarchieven en in die van de gemeen ten. Ze vormen een bron voor vak- en amateurstudie en kunnen ter plaatse in de meeste gevallen wel worden geraadpleegd. Nisse, december 1971. W. E. P. VAN YSSELDUK. /U'svM f/' w i Vf //V/' vl, /bf/* ffett vv/zr// faé/CtsA'* A' rszé* J - StQ J t/Ja U - Copie van Eigenaars-Verjaar van 't West Ambacht van Cappelle. Anno 1805.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1971 | | pagina 9