Notulen Algemene vergadering 9CzJm maandag 6 december 1971 16 te 14.00 in de „Prins van Oranje", Nieuwstraat 14 te Goes namelijk grondstof moeten bijkopen en die melk ver werkt tot kaas bijvoorbeeld brengt heel wat meer op dan als consumptiemelk. Het is dus logisch dat de pro ducenten de grondstof dan ook alleen af willen staan als men daarvoor dezelfde prijs krijgt als voor de kaasbereiding. De CjM.C. moet dus meer betalen en zou gedwongen worden voor consumptiemelk een la gere straatprijs en dus met verlies af te zetten. Zo iets wordt echter van geen enkele onderneming of organisatie in ons land gevraagd en hieruit zou men dan ook mogen afleiden, dat de Overheid geen enkel motief kan aanvoeren. Wel heeft men een poging ge waagd om in het westen de zaak wat onder druk te zetten in het kader van het te voeren loon- en prijs beleid. Om een zeker evenwicht te kunnen handhaven voelt de regering weinig voor een te grote melkprijs- verhoging. want dit kan weer aanleiding geven tot nog hogere looneisen. We hebben daar wel begrip voor maar dan moet er wel voor gezorgd worden dat niet met verschillende maten wordt gemeten aldus de heer Knottnerus. AKKERBO UWSECTOR ONBEVREDIGD BIJZONDER DE situatie in de akkerbouwsector is bijzonder on bevredigend, vooral voor wat betreft die ge wassen waarvan de prijzen nog niet door de overheid worden vastgesteld. Wat doet onze overheid aan de prijzen? De prijsvaststelling van de gegarandeerde produkten gebeurt in Brussel en beslissingen worden daar, zo is de afgelopen vier jaren wel gebleken, bij zonder moeilijk genomen. Alleen dit voorjaar na veel aandrang en nadat in Brussel demonstraties hadden plaats gevonden, heeft de ministerraad diezelfde dag beslissingen kunnen nemen en die waren eigenlijk nog minimaal. Naar aanleiding van de prijsvoorstellen van de Europese Commissie voor het volgende oogst jaar is ook het COPA gaan rekenen en is op basis van Mansholts eigen cijfers tot de conclusie gekomen dat er zeker van een prijsachtc rstand sinds 1968 van 11 12 sprake is. In alle landen is dit door de landbouw organisaties naar voren gebracht. Alhoewel toegegeven kan worden dat de cijfers zo hoog mogelijk zijn opge voerd is het bij het narekenefi door het Sociaal Eco nomisch Comité van de E.E.G., waarin o.m. handel, in dustrie, consumenten en vakbeweging zitting hebben gebleken dat deze achterstand op 10% vastgesteld kan worden. Ook het Europese Parlement heeft zijn visie er over gegeven, heeft geconstateerd dat de berekeningen van de heer Mansholt zelf aanleiding geven tot een enorme achterstand en concludeerde dat daaruit voortvloeide dat er dit jaar als aanloop op het inhalen van deze achterstand een prijsverhoging van 8 zou moeten zijn. Een beslissing van de ministerraad lijkt dus niet zo'n moeilijke zaak. MONETAIRE SITUATIE STRUIKELBLOK UET grote struikelblok is echter de monetaire kwes- tie. De E.E.G.-ministers stellen dat zij geen prij zen kunnen vaststellen zolang de onderlinge verhou ding van de munteenheden zijn verstoord. Het zijn naar de mening van Ir. Knottnerus echter twee dui delijk gescheiden problemen. De inflatie, zo blijkt uit de vergelijkingen, ontloopt elkaar in de verschil lende landen niet zo veel. Nederland loopt wel voor op wat dat betreft maar minder dan uit de verschil len in de valuta blijkt. Als de monetaire problemen nog veel langer zouden gaan duren, kan de prijsvast stelling niet aan de oplossing van de monetaire pro blemen gekoppeld blijven. De prijzen toch moeten in alle landen omhoog en ter aanpassing aan de valuta problemen zou eventueel met verschillen van 1 a 1% gewerkt kunnen worden. Het ziet er echter niet naar uit dat dit standpunt aanvaardt zal worden en de ministers dus wel weer tot het laatste moment, 1 maart, zullen wachten met het nemen van besluiten en het zal wel weer on het laatste nippertje zijn. Wat de prijsvaststelling zelf betreft, wordt door de landbouworganisaties hun uiterste best gedaan om te voorkomen dat er weer een „politieke" prijsvaststel ling uit de bus komt. De overheden in het algemeen proberen steeds weer naar het minimum te streven, een piep- en knijpsijsteem dat niet te handhaven zou moeten zijn, maar waarvan het er helaas niet naar uitziet dat er voorlopig veel verandering in zal wor den gebracht. Er wordt pas wat gedaan,, zo is wel gebleken, als de boeren beginnen te brullen en het moment er is dat ze het niet meer nemen. Het ziet er dan ook naar uit dat wij dit voorjaar toch nog weer iets zullen moeten gaan doen om te zorgen dat de ministers een besluit gaen nemen. AKKERBO UW EN HET ZUIDWESTEN INTERESSANT is het, vooral voor het Zuidwesten, hoe de verhoudingen van de prijzen uit zullen vallen. Nederland heeft als veehouderij land bepaald een grote voorsprong op de andere landen. In het af gelopen jaar konden we met de melkprijs alhoewel aan de krappe kant, redelijk rondkomen. In de andere E.E.G.-landen waar de situatie veel ongunstiger ligt vond men de melkprijs het vorig jaar al veel en veel te laag en wil men nu tenminste 10 prijsverhoging. Als er geen concurrentieverval sing plaats vindt, ligt de Nederlandse melkveehouderij voor op zijn concurrenten in de E.E.G. Welke gemid delde prijs men ook vaststelt, deze ligt voor de Ned. veehouder boven het gemiddelde. Wat betreft de akkerbouwgewassen, granen, mais, suikerbieten, enz. ligt Nederland beslist niet aan de top. Bij prijzen die wij redelijk vonden zegt de Fran se boer dat ze gerust zo mogen blijven. Wat de Franse boer een redelijke prijs vindt, ervaren wij als slecht. Dit is overigens een feit waar de Overheid maar wei nig aan kan doen. Die kan alleen de concurrentiever valsing opheffen. Aan de verschillen in de natuurlijke produktie- omstandigheden kan de Overheid niets veranderen en de verschillen in de structurele 4omstandigdeden verminderen is een zaak die jaren duurt. Daarin zal het bedrijfsleven zelf moeten meewerken. De direk- teur-generaal van de landbouw Ir. J. Wellen heeft toen hij als zodanig pas benoemd was op een en ander in een inleiding tijdens een algemene vergadering van het K.N.L.C. destijds reeds gewezen. Hij voor zag toen reeds de moeilijkheden voor de graansektor, hetgeen door velen van de toehoorders niet zo maar geaccepteerd werd.. De ervaring in de E.E.G. heeft ech- ver geleerd dat inderdaad de Franse graanteelt tegen bijzonder lage kostprijs kan gebeuren en tenzij we •hier ook vijf-, zes- a zevenhonderd ha graan in één blok zouden kunnen telen, hetgeen voorlopig niet te verwachten is, zullen wij daar veel moeite mee hebben. AFZETMOGELIJKHEDEN BELANGRIJKSTE OIT wetende is de vraag wat moeten we dan gaan doen. Natuurlijk het Z.W. is niet geheel afhan kelijk van de graanteelt. De suikerbietenteelt biedt, gezien de wereld-narktsituatie en stijgende wereld- consumptie perspectieven. Daarnaast zullen echter ook andere gewassen moeten bijdragen aan het inkomen van de boer. Echter moet daarbij gereadseera wor den dat we in steeds grotere mate afhankelijk wor den van de afzetmogelijkheden en hoe inschakeling in de afzetketen mogelijk is. Afzet is voor ons belang rijker dan de teelt. Er moet eigenlijk voor gezorgd worden dat er geen overschotten ontstaan en alleen een produkt geteeld wordt als de afzet gewaarborgd is. Kontraktteelt kan daartoe de nodige hulp bieden om vraag en aanbod te coördineren. Op dit gebied is al reeds het nodige bereikt maar dient verder ont wikkeld en gestimuleerd te worden. Het telen voor de markt en het afwachten of er een koper komt opdagen is niet meer te handhaven. KONTRAKTTEELT EN CONSERVENINDUSTRIE |/X)EDE samenwerking bijv. met de conservenin- dustrie is een belangrijke zaak. De belangen van teler en verwerker lopen grotendeels paralel. Alleen bij de prijsvaststelling komen de moeilijkheden. Daar bij zijn de belangen precies tegengesteld. Iedere cent die de boer er bij krijgt moet door de industrie be taald wofden. Maar voor de conserventeelt moeten er fabrieken zijn die het produkt kunnen verwerken. Die hebben ook te maken met stijgende kosten en grote investeringen en moeten concurreren met ande ren en proberen hun grondgstoffen zo goeakoop moge lijk te verwerven. Hier ligt een duidelijke taak voor ons allemaal om te proberen daarin iets te bereiken. Het Landbouwschap heeft hierover onlangs een rap port uitgebracht en de richtlijnen liggen er. Het gaat nu om de praktische uitvoering waaraan ze gauw mo gelijk begonnen moet worden. Er kan niet mee gewacht worden. In de vlassector is het overigens hetzelfde. Wil dit gewas dus in een bouwplan opgenomen worden dan moet er voor ge zorgd worden dat er vlas gevraagd en gekocht wordt. Van belang daarbij is dat cie verwerkers over voldoen de verwerkingscapaciteit bescdikken en de spinnerijen een voldoend kwantum produkt kunnen aanbieden. De Coöp. Vlasfabriek Dinteloord met een aanbod van ca. 1000 ton lint is niet interessant wel een hoeveelheid die 10 of 20 keer zo groot is! DE TOEKOMST VAN DE FRUITTEELT AVER de fruitteelt merkt Ir. Knottnerus over het rapport Little op dat eerst nadere bestudering hiervan noodzakelijk is. We moeten voorzichtig zijn met het leveren van commentaar heet van de naald, gezien de noodzaak om ons in een goede positie op te kunnen stellen. Het Bureau Little is in feite een instituut voor marktonderzoek en de conclusies die op dit terrein getrokken worden lijken goed, maar de conclusies op het punt van de produktie doen mij niet zo aanvaardbaar aan. Hij ziet de eerstkomende jaren de positie van de fruitteelt bedrijven niet zo gunstig en na 1975 voor de zeer goed geleide bedrijven meer mogelijkheden en geen achterstelling bij Franse produkties, uitgezon derd op het terrein van de Golden Delicious. Voor onze fruittelers ziet het er dus in de naaste toekomst niet zo gunstig uit, waarbij het van belang is dat verwacht wordt de periode tot 1975 juist voor de goed ge leide bedrijven de moeilijkste periode zal blijken te zijn om te overbruggen. Dat zijn de bedrijven die groot genoeg zijn en die de stijgende loonkosten enz. moeten betalen. Er zal alle aandacht aan besteed moeten worden hoe een en ander opgelost zal kun nen worden met steun van overheidswege. En dit dan niet op sociale- zoals tot nog toe plaats vindt maar op bedrijfseconomische basis op langere termijn. Dit is echter regerings- en begrotingsbeleid en het stellen van prioriteiten. We zullen moeten afwachten wat be slist gaat worden. De heer Knottnerus besluit zijn inleiding met dank te zeggen voor de geboden gelegenheid >>m in het Zuidwesten zyn visie op de toestand van dit moment te geven. (Na de Algemene Vergadering is bekend geworden dat de Ministers van Economische Zaken en Landbouw toch over zullen gaan tot het nemen van een prijs maatregel indien de consumptiemelkprijzen MEER OMHOOG gaan dan met 2 cent in Westelijk en met 1 cent in overig Nederland! En dr. Mansholt heejt bij een werkbezoek aan Noord- Brabant voorspeld, dat er nog lange tijd moet worden gerekend op een jaarlijkse prijsverhoging voor ge garandeerde produkten van 4'A tot 5 DISCUSSIE De heer B. M. van Nieuwenhuijze merkt op dat er weinig gezegd is over aardappelen en uien. Gaarne zou hij zien dat de spreker alsnog hierover informatie zou willen geven. De heer Knottnerus antwoordt dat beide produkten wel in één adem genoemd worden en beide met afzet- moeilijkheden kampen, doch dat er toch verschil is. De aardappel wordt meer en meer gebruikt in ver werkte vorm en de fabrikanten willen verzekerd zijn van voldoende en regelmatig aanbod van bepaalde kwaliteiten en sorteringen. Hierdoor is er een ont wikkeling van de kontraktteelt. In de nabije toekomst zal dat de basis kunnen vormen voor een redelijke rentabiliteit. De ui wordt in veel geringere mate verwerkt en de noodzaak voor kontraktteelt is daardoor van de zijde van de afnemers minder urgent. De telers zullen ech ter zelf bij de afzet meer samen moeten werken en vooral in het zuidwesten gaat het thans in die rich ting. De heer M. C. van Steenbergen informeerde naar belastingverschillen tussen de E.E.G.-partners. De heer Knottnerus zegt dat er inderdaad belangrijke verschil len zijn. In België en Frankrijk kent men het forfetaire stelsel. Dat is als het ware een grondbelasting, waar bij iemand die 25 ha grond heeft en daar niets op ver dient evenveel betaald als iemand met eenzelfde op pervlakte die 50.009,verdient. In Nederland wordt degene die het meest verdient juist extra hoog aan geslagen in verband met de progressie. Het is echter wat moeilijk om b.v. aan te dringen dat de boeren in België meer belastingen moeten gaan betalen en om onze overheid zover te krijgen dat men hier het forfetairi belastingstelsel zal toepassen is nog veel moeilijker. Ook de sociale lasten zijn in de meeste andere lid staten lager dan in ons land. Hierbij kan wel druk wor den uitgeoefend door de werknemersorganisatie in ons land op die in de andere landen om gelijkschake ling te bepleiten. Alles precies gelijk in de 'hele E.E.G. zal niet haalbaar zijn. Dat is echter ook nooit het ge val geweest en toch hebben we ons altijd goed kun nen handhaven. Het komt er steeds in de eerste plaats op aan wat men zelf presteert en de invloed van con currentievervalsing is in 't algemeen beperkt. De heer A. Lindenbergh vraagt toelichting op het door spreker genoemde „knijpen" en „brullen". De heer Knottnerus zegt dat het nodig 'blijkt om steeds weer zeer duidelijk te stellen dat er een aan zienlijke achterstand is ontstaan ten opzichte van an dere bevolkingsgroepen. Dat wordt door hem dan ook gedaan en hij hoopt dat anderen op hun plaats dat ook zullen doen! AFSCHEID VAN IR PRINS ALS ALGEMEEN VOORZITTER DER ZLM De voorzitter geeft vervolgens de leiding van de vergadering over aan de waarnemend voorzitter de heer J. B. Becu. De woorde/i waarmee de heer Becu en de andere sprekers zich tot de scheidende voor zitter wenden zijn elders in dit nummer opgenomen. SLUITING De heer Becu dankt de heer Prins voor zijn woor den en zegt dat de voorzitterstaak door hem op 1 januari a.s. overgenomen zal worden. Ik ben ervan overtuigd, aldus de heer Becu, als we als ZLM tesa- men de schouders eronder zetten dat, hoewel mis schien op een iets andere wijze, dit best zal lukken. Vervolgens sluit de heer Becu onder applaus de vergadering.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1971 | | pagina 16