Verwachtingen
mechanisatieontwikkeling
akker- en weidebouwbedrijven
tot 1980
3
VOWEL de werktuigenhandel als de landbouw is geïnteresseerd in de te
verwachten ontwikkeling van de landbouwmechanisatie in ons land. Voor
de handel omtrent de te verwachten omzetten en afzetmogelijkheden per machine
type en voor de landbouw vooral met betrekking tot de investerings- en finan
cieringsvraagstukken. Daarnaast kan een onderzoek omtrent de verwachtingen
omtrent de mechanisatieontwikkeling in de naaste toekomst ook een nuttig in
zicht geven in de ontwikkeling van de bedrijfsgrootte-structuren, want met de
bedrijfsomvang hangt de vergroting van de capaciteit van de technische hulp
middelen nauw samen.
REEDS medio 1968 werd door de Stichting Mechani-
satie-Centrum een werkgroep ingesteld die de
opdracht kreeg een studie te maken van de te ver
wachten ontwikkeling van de landbouwmechanisatie
19651980. Door een brede samenstelling van deze
Werkgroep, waarin zowel de handel en de industrie,
als de onderzoekinstituten het L.E.I., het Ministerie
van Landbouw en een vertegenwoordiger van de
Landbouwhogeschool te Wageningen zitting hebben,
is getracht in goed samenspel een dergelijke prognose
op te stellen. Men is daarbij uit moeten gaan van be
paalde gegevens, verwachtingen en voorwaarden. Eén
van deze voorwaarden is bijv. geweest dat de ontwik
kelingen zich geleidelijk en niet sprongsgewijs vol
trekken. Echter kunnen niet voorziene economische,
technische dan wel structurele omstandigheden zo
danige invloed uitoefenen dat de verwachtingsuitkom
sten maar een zeer betrekkelijke waarde hebben. De
opzet van deze studie is zodanig dat de gevolgde me
thodiek het inpassen van andere omstandigheden
mogelijk maakt en de ibasis aanwezig is om daarmee
een herziene aangepaste prognose op te stellen. Zo is
moeilijk te voorspellen hoe groot de invloed van de
loonexplosie op de mechanisatieontwikkeling zal zijn,
hoe de snellere afname van het aantal bedrijfshoofden
deze beïnvloedt en hoe de economische teruggang in
een bepaalde bedrijfstak in de mechanisatie door
werkt. 'Vragen waarop ook de werkgroep het antwoord
(nog) niet altijd heeft, maar waarbij wel uit de be
schikbaar komende gegevens t.z.t. conclusies te trek
ken zijn.
Voorlopig zijn, aldus merkte ir. J. W. Wellen, dir.
gen. voor de Laindbouw en voorzitter van de Stichting
Mechanisatie-Centrum op by de introduktie van deze
publikatie, alleen de mechanisatieontwikkelings-ver
wachtingen van de akker- en weidebouwbedrijven
onderzocht, de zgh. grondgebonden landbouwbedrij
ven. De omvang van dit onderzoek vergde zoveel tijd
dat in een later tijdstip de tuinbouw- en de verede-
lingssector aan de beurt komen. Ir. F. Coolman, direk-
teur van het I.L.R. te Wageningen en secretaris van de
studiegroep gaf in het kort nog een nadere toelichting
op enkele van de belangrijkste punten uit de prognose.
VOOR de benadering van de ontwikkeling in de
mechanisatie tot 1960 heeft de werkgroep gebruik
gemaakt van de L.E.I.-studies over de ontwikkelingen
van de landbouw en een aantal gegevens van het C.B.S.
Met name de telling 1965 van het aantal machines per
bedrijf, de gebruiksvormen, importcyfers enz. hebben
een inzicht gegeven over de snelheid van de ontwik
kelingen bij bepaalde bedrijfstypen.
Voor de verdere uitwerking zyn voor de akkerbouw
drie 'hoofdgewassen, granen, aardappelen en suiker
bieten als uitgangspunt gekozen. Per gewas zijn de
verschillende ontwikkelingen in de mechanisatie na
gegaan eindigende met de meest moderne werktuigen
die thans worden toegepast, dan wel waarvan ver
wacht mag worden dat zij binnenkort op de markt
zullen verschijnen. Voor granen heeft men zo 9 metho
den opgesteld in arbeidsbehoefte per ha teruglopende
van bijna 192 naar 17% manuur; voor de produktie
van aardappelen zijn 10 methoden onderkend in
arbeidsbehoefte uiteenlopende van 600 naar 78 man
uren per ha; voor de totale teelt van suikerbieten
9 methoden variërend van bijna 337 tot 23 manuren
per ha (fig. 1). De overige akkerbouwactiviteiten zijn
als groep 'behandeld.
Bij de w'eidebedrijven met melkvee zijn een tiental
bedrijfsvoeringssystemen genomen, die in toenemende
mate van technische hulpmiddelen gebruik maken en
waarvan het resultaat in arbeidsbehoefte uiteenloopt
van 272 naar 20 manuren per grootvee-eenheid per
jaar, vermeerderd met een vaste arbeidsbehoefte uit
eenlopende van 269 tot 48 manuren per jaar. Met be
hulp van deze mechanisatietrappen, gekenmerkt door
hun aifoeidsbehoefte is in de vier peiljaren 1965, 1970,
1975 en 1980 nagegaan welk percentage van de bedrij1-
ven van de diverse mechanisatietrappen gebruik maakt
of zal gaan maken. Totalisering leverde een totale
arbeidsbehoefte. Een zeer waardevolle toetssteen zou
een C.B.S.-telling op het gebied van de mechanisatie
zijn, als gehouden in 1965. Helaas is deze tot nu toe
niet herhaald. Het zou tevens een controle zijn op de
aangenomen stijging in de arbeidsproduktiviteit. In het
midden is gelaten ,of de werkzaamheden zullen worden
uitgevoerd door een loonwerker, een werktuigencoöpe
ratie, dan wel met eigen machine al of niet in combi
natie gebruikt. Aangenomen kaïn echter worden, dat
nieuwere duurdere werktuigen mede door het achter
blijven van de bedrijfsgrootte-ontwikkeling vaak in
gezet zullen worden over meerdere bedrijven. Dit
mede, omdat op vele bedrijven de minimale arbeids-
'bezetting 1 man) reeds is 'bereikt. Ook mag niet
vergeten worden, dat een boer eerst dan over gaat tot
een nieuwe werkmethode, wanneer de omstandigheden
hem daartoe dwingen, wanneer bijvoorbeeld zijn oude
bewerktuiging niet meer voldoet, of wanneer arbeiös-
schaarste hem noopt tot grotere slagvaardigheid. Ook
uitbreiding van bepaalde teelten kan één van de rede
nen zijn.
TERUGLOPEND AANTAL BEDRIJVEN
ÏÏTT het overzicht over het aantal bedrijven blijkt
dat deze met bijna 30.000 zullen dalen tot 115.200
in 1980, een vermindering die in even sterke mate
doorwerkt zowel in de zeeklei-, de weide- als de
zandgrondgebieden. Wordt uitgegaan van een ster
kere stijging vain de arbeidsproduktiviteit als gevolg
van een sneller doorgevoerde mechanisatie dan kan
het totaal aantal bedrijven echter ook aanzienlijk snel
ler dalen. Dan .blijven er in 1980 slechts 65.112 bedrij
ven over, ongeveer de helft van die in 1970!
DALING AANTAL MANJAREN
ÏTIT het overzicht van het aantal manjaren per be-
drijf blijkt dat op de zeeklei en op de zandgrond
nog een zekere daling te verwachten valt. In de weide
streken neemt dit gemiddelde toe, vooral in verband
met de weekend-arbeid.
Enkele resultaten
Totaal Nederland
Zeeklei
Weidestreken
Zandgrond
MECHANISATIE BIEDT
GROTE MOGELIJKHEDEN
Uit de tabel betreffende de arbeidsproduktiviteit in
index-cyfers blykt, dat voor de mechanisatie nog een
1965
1970
1975
1980
1,7
1,5
1,4
1,2
2,1
2,0
1,9
1,8
1,4
1,6
1,7
1,8
1,7
1,6
1,5
1,4
grootse taak is weggelegd. Deze cijfers hebben betrek
king op een „voorzichtige" schatting. Bij, de meer rigo-
reuze schattingen zijn voor 1980 index-cyfers tot 300
mogelijk. Daaruit blijkt, dat wanneer de omstandig
heden in ons land het mogelijk zouden maken alle
produktieprocessen volgens technisch en arbeidstech-
nisch optimale methoden te doen verlopen er nog aan
zienlijk meer te bereiken zou zijn. Dit is echter nimmer
volledig haalbaar. De verdere toekomst zal leren hoe
ver we komen en in hoeverre nu nog onvoorziene
vindingen nog meer mogelijk maken.
Index-cijfers (1965 100) arbeidsproduktiviteit
op landbouwbedrijven jaren 19651980
Enkele resultaten
Totaal Nederland
Akkerbouwbedrijiven
W eidebedrijven
Gemengde bedrijven
STIJGENDE ARBEIDSPRODUKTIVITEIT
INTERESSANT is het resultaat van de stijging van
de arbeidsproduktiviteit, of wel de afname van
de gemiddelde arbeidsbehoefte bij een niet rigoreuze
ontwikkeling. Uit de tabel blijkt dat zelfs dan de ge
middelde arbeidsbehoefte van 19651980 met ca.
40 afneemt.
De afname van de arbeidsbehoefte
1965
1970
1975
1980
100
121
144
169
100
118
137
157
100
120
143
167
100
123
147
175
1965
1970
1975
1980
Granen
mu/ha
90
73
59
47
index
100
81
66
52
Aardappelen
mu/ha
244
203
165
132
index
100
83
68
54
Suikerbieten
mu/ha
170
140
125
92
index
100
82
74
54
Overige gewassen
mu/ha
165
134
110
84
index
100
81
67
51
Totaal gewassen
mu/ha
132
115
98
81
index
100
87
74
61
Rundveehouderij
mu/ha
155
122
101
85
index
100
79
65
55
S OOO
2 &OO
2Ó00
v, 2</00
2100
1,2000
c
/OOO
fHOO
E rvoo
noo
c
S, 1000
t
i
too
100
rr-3'r*'1- -
/no/
/ars
ijVE volgende tabel geeft een indruk van de aanko-
pen in de drie 5-jaarlijkse perioden in aantallen
werktuigen. Hierbij zijn enkele markante voorbeel
den uit de lange lijst van het prognoserapport geno
men. Zo blijkt het aantal trekkers, dat wordt aange
schaft in 5-jaarlijkse perioden iets af te nemen, maar
het aantal voorladers duidelijk te stijgen. Verder
(Zie verder pag. 18)