DE PIJPLEIDINGSTRAAT r\AT er van de zijde van de betrokken ministeries met het voorbereiden van de openbare behan deling in de Tweede Kamer van het wetsontwerp „Lei dingstraat PernisKlundert enz." haast wordt ge maakt blijkt wel uit het bijzonder snel gereed zijn van de Memorie van Antwoord op het voorlopig verslag van de Bijzondere Commissie die de behandeling van dit wetsontwerp voorbereidt. Dit voorlopig verslag, waaraan wij in ons blad van 29 oktober aandacht be steedden was van 19 oktober. Het antwoord hierop van de ministers Drees en Udink, resp. Verkeer en Waterstaat en Volkshuisvesting en Ruimtelijke Orde ning is van 9 november j.l. Het kan dus wel snel! Overi gens kan. zo schreven we ook reeds de vorige week, de eerste indruk bij lezing van de Memorie van Ant woord niet anders zijn dat beide bewindslieden de vele argumenten, die in de bijzondere commissie tegen dit wetsontwerp naar voren gebracht zijn en de voorge stelde alternatieve tracé's in feite van de tafel wil len vegen! 10 MEMORIE VAN ANTWOORD Enkele belangrijke punten en aangevoerde argumen ten van de zijde van de ministers zoals die in de Me morie van Antwoord worden uiteengezet, willen wij aan dit uitvoerige stuk ontlenen. De landbouw weet dan waar ze aan toe is als dit wetsontwerp ongewij zigd de eindstreep zou halen! Overigens: de strijd is nog niet uitgestreden! SNELLE REALISATIE NODIG IN de eerste plaats wordt ingegaan op de noouzaak, in ihet onderhavige geval, om het project op snelle wijze te realiseren. Het gevolg daarvan zou volgens de Memorie van Antwoord zijn dat het onvermijde lijk was om tot de nu gevolgde procedure te komen, n.l. De verklaring van algemeen nut van deze buis- leidingstraat. Benadrukt wordt dat deze procedure niet behoeft in te houden dat bij het leggen van buis- leidingstraten in andere delen van het land een zelf de weg gevolgd behoeft te worden. Aanvaarding van deze nutswet, zo wordt gesteld, houdt niet het gevaar in dat een verkeerd precedent geschapen wordt. Ove rigens wordt hieraan toegevoegd dat in de toekomst toch een algemeen beleid dienaangaande noodzakelijk zal zyn. Uitvoerig wordt in de Memorie van Antwoord in gegaan op de noodzaak van een tracé van de onder havige buisleidingstraat tussen de haven- en indus triegebieden van Rotterdam en die van Antwerpen en Zeeland de reeds gelegde en te leggen leidingen en de aanvragen die daartoe reeds ingediend zijn. Gerekend wordt dat de leidingstraat in een periode van 20 jaar „vol" ligt. Ten aanzien van de onderlinge afstanden van de leidingen in de pijpleidingstraat wordt o.m. opgemerkt dat bij de waterleidingmaat schappijen bij het overleg hierover de bereidheid be staat hun leidingen in de straat te leggen. VEILIGHEID DETREFFENDE de veiligheid van een leidingstraat worden in beginsel drie aspecten onderschei den. In de eerste plaats wordt genoemd de veiligheid van de leiding zelf. Hiervoor geldt dat aan de leidin gen dezelfde eisen zullen worden gesteld als ingevol ge de concessievoorwaarden gebruikelijk is bij de lei dingen die individueel worden gelegd. In de tweede plaats de veiligheid van de leidingen ten opzichte van elkaar. Hierbij moet de kans op schade aan een lig gende leiding worden beoordeeld uit het oogpunt van de werkzaamheden verbonden aan de aanleg van een volgende leiding en uit het oogpunt van een inbreuk van een naastliggende leiding. In het eerste geval is voornamelijk beslissend de gevolgde werkmethode bij de aanleg; gelet op de vele factoren welke bij de afstandsbepaling een rol spelen kunnen hiervoor geen algemeen geldende normen worden bepaald, doch zal de in acht te nemen afstand van geval tot geval wor den vastgesteld in overleg tussen de beheerder van de leidingenstraat en de betrokken leidingleggers. In het geval van breuk e.d. is de kans op schade even eens afhankelijk van de onderlinge afstand waarop de leidingen in de buisleidingenstraat zijn gelegd. Het is met het oog op dit vraagstuk gewenst geacht in het kader van de voorbereiding van de leidingenstraat verder inzicht te krijgen in de gevolgen van een breuk van een hogedrukleiding. Teneinde hierom trent een oordeel te kunnen uitspreken zijn in het najaar van 1970 proeven uitgevoerd op grote schaal op een terrein op de Maasvlakte. Met de coördinatie en de voorbereiding werd het Technologisch Labora torium van de Rijksverdedigingsorganisatie T.N.O. belast. Daarnaast werd medewerking verleend door het Instituut TJN.O. voor Bouwmaterialen en Bouwcon structies (I.B.B.C.), het Laboratorium voor Grond mechanica, de Dienst voor het Stoomwezen, het Rijks instituut voor de Drinkwatervoorziening, N.V. Neder landse Gasunie, Shell Internationale Petroleum Maat schappij, en N.V. Eterniet. Het doel van de proeven was om het destructieve effect van een barstende hogedrukleiding in een leidingenstraat te bepalen, teneinde daaruit normen voor de minimaal aan te houden onderlinge afstanden tussen de leidingen te kunnen bepalen. Bij de uitvoering van deze proeven zijn onder meer vertegenwoordigers van de Waterleidingmaat schappij Zeeland aanwezig geweest. De resultaten van deze proeven toonden aan dat het mogelijk is om tot vrij geringe onderlinge afstanden te komen zonder dat vrees behoeft te bestaan voor een kettingreactie indien een leiding onverhoopt zou bezwijken. Tevens bleek dat de op grond van deze proeven aan te hou den minimum afstand kleiner is dan die welke voor een veilige aanleg van een leiding moet worden aan gehouden. Aan de gedetailleerde uitwerking van de vele meetgegevens wordt thans nog gewerkt. VEILIGHEIDSMAATREGELEN IN de derde plaats de veiligheid van de leidingen- 1 straat als geheel. Dienaangaande wordt opge merkt dat de kans op beschadiging van de leidingen door een uitwendige oorzaak ten gevolge van hande lingen door derden wezenlijk wordt verminderd, doordat de straat in eigendom en beheer is bij een daartoe aangewezen beheerder en de ligging van de leidingen nauwkeurig bekend is. Bij de leidingenstraatgedeelten die waterwingebie den kruisen worden voor die leidingen, die stoffen vervoeren welke het grondwater zouden kunnen ver ontreinigen, bepaalde maatregelen getroffen ter be scherming van die gebieden. Daarbij wordt een bevei ligingssysteem tot stand gebracht door het aanbren gen van een ondoorlatend scherm onder en ter weers zijden van de af te schermen buisleiding. Dit scherm zal reiken tot iets boven de hoogste grondwaterstand of in elk geval tot 0,400,50 m beneden het maaiveld. Er ontstaat aldus een langgerekte bak waarin de be treffende buisleiding wordt gelegd. Ter regulering van de waterstand in de gevormde bak wordt boven de leiding een drainbuis gelegd op 0,80 m beneden maaiveld. Het overtollige water bin nen de sleuf wordt met eventuele verontreiniging via deze drain afgevoerd naar1 putten die vooraf op regel matige afstanden langs de grens van de leidingstraat worden aangebracht. Deze putten zijn verdeeld in compartimenten die elk de afvoer uit de sleuf van een beveiligde leiding ontvangen. Elk compartiment heeft een overstort naar een ver- zamelcompartiment van waaruit het water afvloeit naar een watergang. De compartimentering van de hiervoor genoemde putten biedt de mogelijkheid tot een alarmeringssysteem te komen. Immers door het regelmatig bemonsteren van de afvoer van een com partiment kan een eventueel lek in de correspon derende leiding snel worden opgespoord. Het is bovendien mogelijk de afvoer van een put of zelfs van een compartiment tijdelijk niet naar het gewone watergangenstelsel te doen plaatsvinden, maar door middel van pompen het verontreinigde water in een tank op te vangen. Over de kwetsbaarheid van de leidingenstraat in oorlogstijd is overleg gevoerd met de Staf voor de Civiele Verdediging. Enerzijds wordt er naar ge streefd de zichtbaarheid van de leidingenstraat in het terrein te verminderen, door de straat zich zo min mogelijk te doen onderscheiden. Dit kan worden be reikt door de bestaande structuur van het veelal agrarische gebied zo min mogelijk te verstoren. An derzijds dient te worden bedacht dat de kwetsbaar heid van een in hoge mate geïndustrialiseerd en dicht bevolkt gebied als het zuidwesten des lands toch reeds groot is. Daarnaast geldt dat indien belangrijke leidingen onder bewaking zouden dienen te worden gesteld, dit juist bij een leidingenstraat gemakkelijk te realiseren is. Welbewust is voor een minimale grond dekking van 1,00 m boven de buizen gekomen, teneinde de meest dichte bundeling, welke in het bijzonder op planolo gische gronden wordt nagestreefd, toch op veilig- heidstechnisch verantwoorde wijze tot stand te bren gen. Op 0,80 m onder het maaiveld wordt in de leidin genstraat een samengesteld drainage-systeem aange bracht, dat blijkens de ervaringen in het proef vak nabij Klundert goed functioneert. Daarnaast worden ten behoeve van de afwatering ter weerszijden van de leidingenstraat de noodzake lijke aanpassingswerken tot stand gebracht, die mede tot doel hebben om ongewenste drukhoogteverschil- len van het grondwater aan weerszijden van de lei dingenstraat te voorkomen. Ten aanzien van het ef fect van wortels op de bekleding van de buizen wordt opgemerkt dat het hebben van bomen of struiken niet zal worden toegestaan in de leidingenstraat. Dit is één van de beperkingen verbonden aan het agrari sche gebruik van de bovengrond. ONTEIGENING VAN DE GROND IN HET TRACÉ DETREFFENDE de door de commissie veronder- stellenderwijs gestelde punten of de bundeling van buisleidingen noopt tot onteigening van de grond in het tracé met alle gevolgen van dien beantwoor den de bewindslieden de vraag of oplegging van ge- doogplicht door toepassing van de Relemmeringenwet Privaatrecht ten behoeve van de aanleg buisleiding straat mogelijk is ontkennend. Kort weergegeven komen de redenen hierop neer, dat aard en omvang van een werk als de onderhavige buisleidingenstraat, en het gebruik dat van de tot de straat behorende grond wordt gemaakt, uitgaan boven datgene waarvoor het opleggen van een ge- doogplicht -in het algemeen of een gedoogplicht krach tens deze wet mogelijk moet worden geacht. De uit voering van aanpassingswerken en de noodzaak van een volledige controle op het gebruik van de grond doeleinden welke geen van beide met een gedoog- plicht zouden kunnen worden bereikt zijn elk op zich een sequeel van de geringe diepteligging van de buisleidingen. Aldus de Memorie van Antwoord. Deze geringe diepteligging is echter ook op zich zelf een voorname factor, welke oplegging van een gedoogplicht in de weg staat. In dit verband past ook het antwoord op de vraag van de commissie, of de interpretatie en jurisprudentie met betrekking tot het criterium „tenzij de belangen van de rechtheb benden redelijkerwijs onteigening vorderen" in arti kel 12 van de Waterstaatswet 1900 geen grotere mo gelijkheden biedt voor de toepassing van de Belem- meringenwet 'Privaatrecht dan in de memorie van toelichting wordt gesteld. Laatsgenoemd artikel biedt de mogelijkheid dat ten behoeve van de aanleg of verbetering van een watergang voor de af- of aan voer van goederen. De Kroon heeft zich bij de goedkeuring van een desbetreffend besluit van gedeputeerde staten, dat ingevolge dit artikel aan goedkeuring is onderwor pen, meermalen op het standpunt gesteld dat het gra ven van een dergelijke watergang, ook wanneer daar toe een strook grond van 5 a 10 meter geheel zou moeten worden gegraven, niet inhoudt dat de belan gen van de rechthebbenden onteigening vorderen, aangenomen, dat het uit te voeren werk zo goed mo gelijk wordt ingepast in de bestaande agrarische structuur. Onder die omstandigheden hebben de be langhebbenden er geen belang bij dat een strook grond, die gelegen is in het gebied dat zij in gebruik hebben, in eigendom overgaat bij de overheid die het werk zal beheren. Het transponeren van deze betrek kelijk ruime interpretatie van de Kroon op het gelijk luidende criterium in artikel 1 van de Belemmerin gen wet Privaatrecht is niet zonder meer mogelijk. Bij de toetsing aan dit criterium in het kader van deze wet gaat het namelijk om werken welke vreemd zijn aan het agrarische gebruik van de grond, in casu het bruikbaar maken van het terrein voor de aanleg van een groot aantal buisleidingen, zodat daar bij ook een geheel andere vraag aan de orde is. ZAKELIJK RECHT OP DE GROND ONVOLDOENDE SOLIEDE GRONDSLAG 'BETREFFENDE de noodzaak tot eigendomsverwer- ving wordt opgemerkt dat de afwijzing van zake lijke rechten berust de volledige controle op de grond die nodig is in het belang van de veiligheid en de aanpassingswerken. Een zakelijk recht achten de be windslieden een onvoldoende soliede grondslag mede in verband met de te verrichten herstel- of onder houdswerkzaamheden en de bevoegdheid om onder alle omstandigheden en zonder enige formaliteit de grond te kunnen betreden, daarin te graven, daarop vervoer te doen plaats vinden enz. Bevoegdheden die juist typisch zijn voor de gerechtigheid tot de volle eigendom van de grond. Het geheel van bevoegdhe den dat de beheerder van de leidingenstraat moet bezitten is zoveel meer omvattend dan de enkele be voegdheid om leidingen in de grond te doen leggen en te houden, dat het recht van opstal het enige eventueel in aanmerking komende zakelijk recht niet als een toereikende grondslag zou mogen wor-

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1971 | | pagina 10