ALGEMENE VERGADERING 1971 K N.L.C.
4
DRS. P. J. A. VAN WIJNMAALEN
PERSPECTIEVEN VAN E.E.G -UITBREIDING
VOOR ONZE LAND EN TUINBOUW
Een betrouwbaar perspectief voor
onze land- en tuinbouw schilderen
van de betekenis van de toetreding
tot de E.E.G. van het Verenigd Ko
ninkrijk en Ierland, Denemarken
en Noorwegen, noemde drs. P. J. A.
Wijn maaien, gelet op de zoveel sa
menhangende factoren die op dit
moment niet te overzien zijln, een
gewaagde onderneming. De direc
teur Internationale Aangelegenhe
den sprak over dit onderwerp tij
dens de Algemene Vergadering van
het K.N.L.C. op 15 november j.l. in
het Kurhaus te Soheveningen.
NA een korte schets van de voorgeschiedenis
wees de spreker op het wereldomspannende
karakter van deze toetredingsonderhandelingen, die
zich bovendien nog over een periode van enkele ja
ren zullen uitstrekken. De toetredingsonderhandelin
gen betreffen in de eerste plaats de vaststelling van
nieuwe betrekkingen, tussen de Zes en de vier kan
didaten, daarna van de Tien en de niet-toetredende
EFT A-neutralen, Finland, Zweden, Zwitserland en Oos
tenrijk.
Vervolgens moeten de betrekkingen tussen de Tien
en de geassocieerde Middellandse Zee-landen op
nieuw worden geregeld, omdat deze EEG-verdragen
moeten worden overgenomen. Her-onderhandelingen
zullen moeten plaatsvinden met o.a. Israël en Spanje
omdat deze schadelijden van de toetreding. Tenslotte
zullen in 1973 de onderhadelingen beginnen over ver
nieuwing en uitbreiding van associaties, met een 40-
tal landen, eilanden en eilandengroepen in Afrika en
het Caraïbische gebied. Kortom, de toetredingsonder
handelingen reiken van Noorwegen tot Kenya en van
West-lndië tot aan Hongkong. Aldus komt onze Ge
meenschap terecht in een nieuwe dimensie van inter
nationale samenwerking, met grotere verantwoorde
lijkheden voor de buitenwereld.
GEMEENSCHAPPELIJK BELEID
WORDT OVERGENOMEN
Zoals bekend werd overeengekomen dat de vier
kandidaten het beleidsinstrumentarium van de markt
organisatie per 1 januari 1973 in hun geheel zullen
overnemen. De gemeenschappelijke preferentie zal
onmiddellijk en onverkort vanaf die datum worden
toegepast. Voor alle kandidaten en alle produkten
werd een vijfjarige overgangsperiode overeengeko
men, voornamelijk ter gedeeltelijke aanpassing van
de prijsniveaus van die landen van het E.E.G.-prijs
peil. Deze prijsaanpassing zal geschieden in zes ge
lijke stappen. Voorts is overeengekomen dat tussen
de Zes en de kandidaten enerzijds, en de kandidaten
onderling anderzijds een Stelsel van vaste heffingen
zal worden ingevoerd. Deze zullen alleen de prijsver
schillen tussen de basisgrondstoffen zoals melk, sui
ker, graan en vlees en daarvan afgeleide produkten
overbruggen. De heffingen en restituties zullen ge
leidelijk en parallel met de onderlinge prijsaanpas
sing worden afgebroken, zodat op 1 januari 1978 tus
sen de Tien een volledig vrije markt in landbouwpro-
dukten zal zijn ontstaan.
DE GUNSTIGE PERSPECTIEVEN
Het eerste perspectief dat zich opent is een vrije
landbouwmarkt van 300 milj. consumenten, waarin
80 van onze landbouwexoort zal worden afgezet.
Dit cijfer onderstreept de belangen van de Neder
landse boeren en tuinders in Europa, en in welke
mate de welvaart en de werkgelegenheid in de land
bouw daarvan afhankelijk zijn geworden. Het twee
de gunstige element is de onmiddellijke invoering
van dë preferentie. Dit betekent een grotere voor
keurspositie om onze produkten tegen concurrerende
voorwaarden te kunnen verkopen, dan landen die
niet tot de vergrote Gemeenschap behoren, bijv. in
het geval van bacon t.o.v. Polen. Het betekent even
eens, dat wij in tegenstelling tot de huidige situatie
op gelijke voet (dus in een verbeterde concurrentie
positie) op de Engelse markt terecht komen ten aan
zien van exporteurs als Ierland en Denemarken, die
op grond van vroegere handelsovereenkomsten een
bevoorrechte positie ten aanzien van ons innamen,
bijv. in de sector van de veredelingsprodukten en de
vleesconserven. Het enige onderscheid dat er in deze
sector nog zal zijn, vormen de gr aanprijs verschillen,
die geleidelijk door vaste heffingen zullen worden
overbrugd en verlegd.
De overname van het E.E.G.-beleidsinstrumenta-
rium betekent voorts, dat onze toegang tot de Engel
se markt wordt verbeterd, bijv. voor de tuinbouw,
omdat naast de werking van de preferentie, alle
kwantitatieve restricties onmiddellijk zullen worden
•fgeschaft en de zeer hoge Engelse tarieven, die in
bepaalde seizoenen bijv. voor tomaten 38 kunnen
bedragen, geleidelijk geheel zullen verdwijnen vol-
gens een jaarlijkse afbraak van 20 Voor onze ver
edelingsprodukten en rundvlees zullen, zoals de stand
van de onderhandelingen er nu uitziet, eer- aantal
veterinaire barrières kunnen worden weggenomen,
met name van bijzonder belang voor het varkens
vlees.
EN DE KEERZIJDE
De andere kant van de medaille is dat landen als
Denemarken en Ierland met prijzen die ongeveer 25
tot 40 (in het geval van melk) lager liggen dan de
onze, op gelijke voet toegang krijgen tot de markten
van de Zes, waarin wij een doorslaggevende positie
innnemen op speciaal de Duitse markt.
De Nederlandse landbouw treedt in de vergrote
Gemeenschap in een nieuw krachtenveld van con
currentieverhoudingen. Het is nog niet te overzien,
of er evenwicht, of verlies of winst uit deze nieuwe
verhoudingen zal ontstaan. In deze nieuwe situatie
ligt één conclusie voor de hand: verdergaand' con
centratie en nauwe samenwerking van onze export
en afzetorganisaties wordt een nog dringerder zaak
oip de commerciële belangen van onze land- en tuin
bouw te verdedigen.
GRANEN
Alleen de prijzen van melk, suiker en varkensvlees
liggen in Engeland ongeveer op het gelijke niveau als
in de E.E.G. Volgens verschillende Engelse en Ame
rikaanse studies wordt in Engeland een uitbreiding
van de produktie van zachte tarwe en gerst, zuivel en
rundvlees verwacht, samenvattende met een daling
van de consumptie per hoofd. Dit heeft tot gevolg dat
daaruit vermoedelijk tegen 'het einde van de over
gangsperiode (omstreeks 1978) een, situatie kan ont
staan waarin Engeland in belangrijke mate zelfvoor
zienend zou kunnen worden voor rundvlees en zachte
tarwe, en zelfs exporterend voor gerst. Deze situatie
zou het gevolg zijn van het feit dat enerzijds de
graanproduktie onder invloed van de hogere prijzen
en intensiever verbruik van goedkopere kunstmest
in de eerste jaren versneld zou toenemen. Anderzijds
zullen de „veredelaars' te maken krijgen met een ver
hoging van de voederkosten met naar schatting 30
Zij zullen die kostenstijging die hun winstmarges met
name in de varkens- en pluimveehouderij onder
druk zetten, proberen te ontwijken door graanbe-
standdelen door goedkopere produkten in het voeder
te vervangen. Voor deze vervanging zijn alle elemen
ten in het E.E.G.-beleid aanwezig. Groeiende graan
produktie enerzijds en relatief verminderde graan
consumptie anderzijds in een niettemin sterk groei
ende markt van veredelingsprodukten, zou ertoe kun
nen leiden dat de Engelse zelfvoorzieningsgraad van
50 voor graan in de zeventiger jaren geleidelijk en
belangrijk zou kunnen stijgen.
RUNDVLEES
Ten aanzien van rundvlees zou zich volgens dezelf
de studies een soortgelijke ontwikkeling kunnen voor
doen. Onder invloed van stijgende prijzen en relatief
goedkoper worden van de produktie van gras ten op
zichte van graan enerzijds en als gevolg van een in
ieder geval stagnerende en vermoedelijk dalende
consumptie van rundvlees van 1 ia \Vz per jaar,
kan het huidige Engelse importtekort van 300.000 ton
in belangrijke mate door eigen Engelse produktie en
eventueel verder stijgende Ierse produktie worden
aangevuld.
Hoewel de vleesmarkt in Europa in alle opzichten
ook op langere termijn eer- uitermate interessante
markt zal blijven, krijgt met name de Engelse markt
voor ons bijzonder betekenis door het feit dat de con
sumptie van varkensvlees in belangrijke mate zal toe
nemen. De consument zal in zekere mate overstap
pen van het duurder wordende rundvlees naar het
goedkopere varkensvlees, dat thans niet zoveel in
prijs verschilt met dat in de E.E.G.
ZUIVEL
Het schetsen van een perspectief van wat er in de
melk- en zuivelsector zou kunnen gebeuren, vormt
een van de allermoeilijkste vraagstukken. De Engel
sen hebben een volstrekt afwijkend zuivelbeleid, hoe
wel de melkprijs ongeveer gelijk is aan de onze, al
thans onder normale omstandigheden. Dit laatste zij
er uitdrukkelijk bij vermeld, aangezien de situatie
van vandaag, waarbij de Engelse boter- en kaaspry-
zen met ruim 50 in een jaar zijn gestegen, niet nor
maal kan worden beschouwd. De prijs die de Engelse
boer ontvangt, is een mengprijs, gevormd uit een
hoge consumptiemelkprijs van 85 cent (65 van de
Engelse melk gaat in de consumptie) en een lage in-
dustrieprijs, die ongeveer op 23 cent ligt.
Door de overeenkomstmet Nieuw-Zeeland, zal de
Engelse import van boter uit dat land tot 1978 slechts
met 30.000 ton behoeven te verminderen, terwijl de
garantie voor de kaasimport in vijf tot nul zal wor
den afgebroken, zodat er een ruimte ontstaat van
75.000 ton kasa.
Er wordt dan ook verwacht dat de Engelse melk-
produktie zich maar beperkt zal uitbreiden, gepaard
met een voortzettende verschuiving van de produktie
naar wellicht boter en kaas. Voorts en dat is van
groot belang dat onder invloed van de belangrijke
prijsstijging de consument 15 a 20 meer margarine
zal gaan gebruiken, hetgeen een vermindering van
de boterconsumptie van ongeveer 100.000 ton tot ge
volg kan hebben.
Als daarbij verwacht kan worden, dat ook de melk-
produktie in Ierland en Denemarken (met melkprij
zen die 30 a 40 lager liggen dan de onze) een sti
mulans zal krijgen alle Deense verklaringen van
het tegendeel ten spijt is het duidelyk dat het be
waren van evenwicht op Europese zuivelmarkt ook
in de toekomst veel stuurmanskunst in een vergrote
Gemeenschap zal vergen, met name bij de zo gevoe
lige botermarkt.
KRITISCHE OPSTELLING
Vervolgens kwam de spreker aan de vraag toe, in
welk perspektief het gemeenschappelijke landbouw
beleid komt te staan als gevolg van de ovattingen die
zo hier en daar in Engeland te horen zijn, mede door
de veranderde positie, waarin de vergrote Gemeen
schap in de wereld komt te verkeren. Drs. Wijnmaa-
len was ervan overtuigd, dat het gemeenschappelijke
landbouwbeleid in de zeventiger jaren zowel van
binnenuit als van buitenaf onder een zekere druk zal
komen te staan.
Druk van binnenuit omdat, hoewel de Engelsen het
landbouwbeleid in zijn geheel hebben aanvaard, dit
niet betekent dat zij hun kritische opstelling in dit
opzicht hebben laten varen. In de eerste plaats ten
aanzien van toekomstig prijsbeleid. Immers, over de
laatste tien jaar hebben de Engelse boeren prijzen
ontvangen die gemiddeld 4 per jaar stegen. Met
name in de laatste vijf jaar hebben zich belangrijke
stijgingen voorgedaan; slachtrunderen met b.v. 23
tarwe 20 melk 12
Dit zijn belangrijk hogere stijgingen dan wij in de
E.E.G. in de laatste jaren achter de rug hebben. Door
de geleidelijke overname van het E.E.G.-prijsniveau
zal de gemiddelde stijging van 4 zich tenminste in
die mate blijven voortzetten. Als de Engelsen naast
de stijging van 25 voor sommige produkten, daar
boven prijsstijgingen zouden moeten aanvaarden in
het kader van een jaarlijkse vaststelling van de
E.E.G.-prijzen, dan vreest men, met name in de bui
tenwereld, in moeilijkheden te zullen komen. In de
Engelse vakpers laat men er dan ook geen twijfel
over bestaan dat het voor Engeland, wat verder ge
komen in de overgangsperiode, verstandig zou zijn
een Temmende invloed op de prijspolitiek van de
vergrote Gemeenschap uit te oefenen. Dit is echter
niet zonder risico's, als er niet gelijktijdig gewerkt
wordt met de structuurpolitiek.
RELATIEF GROOT AANDEEL KOSTEN
VOOR ENGELAND
N tweede reden voor een te verwachten kri
tische opstelling van het Verenigd Koninkrijk
ten opzichte van 't gemeenschappelijk prijs- en struc
tuurbeleid is in de volgende omstandigheid gelegen:
Engeland heeft relatief de kleinste landbouwbevol
king en met het geringste agrarische aandeel in het
nationale inkomen, beide ongeveer 3 In de E.E.G.
daarentegen werkt nog 14 in de landbouw en is
het aandeel van de landbouw in het nationale inko
men 7 Men begrijpt zeer goed en steekt dat niet
onder stoelen of banken, dat voor het geval er in de
toekomst onder invloed van een misschien gematigd
prijsbeleid in de vergrote E.E.G., grotere aanvullende
inkomensoverdrachten aan de landbouw gedaan zul
len moeten worden, de Engelsen daarvan een rela
tief groot aandeel zullen moeten betalen, zonder daar
van zelf veel terug te ontvangen. Een dergelijke ont
wikkeling zou de Engelse betalingsbalans verder on
der druk kunnen zetten en een remmende invloed
uit kunnen oefenen op de economie. Mede om deze
reden wekken de Engelsen de indruk, voorstanders
te zijn van een structuurbeleid, met een minimale ge
meenschappelijke noemer waarin echter grote ruim
ten moeten worden gelaten voor nationaal te betalen,
aanvullende inkomens en structuurmaatregelen, ge
richt op een verdergaande en begeleide verminde
ring van de agrarische beroepsbevolking op het plat
teland van Europa.
In de tweede plaats is er de druk van buitenaf.
Tijdens de onderhandelingen heeft de E.E.G. twee
belangrijke uitzonderingen op het algemene patroon
van het gemeenschappelijke landbouwbeleid moeten
aanvaarden, teneinde rekening te houden met de be
langen van Nieuw-Zeeland er. minder-ontwikkelde,
suiker producerende landen van het Britse Gemene
best. Met zowel hoeveelheids- als prijsgaranties. De
aanpassingsproblemen voor het Verenigd Koninkrijk
moeten noch worden overdreven noch onderschat
worden! Aldus besloot drs. Wijnmaalen zijn inleiding.