TENEINDE een zinvolle vergelijking te maken met de draaimelkstal t.o.v. het optimaal aantal standen en de haalbare capaciteit in visgraatmelkstallen, dienen we eerst de te volgen werkorganisatie en de benodigde handelingstijden vast te stellen. Aangezien bij de draaimelkstallen niet sterk het accent wordt gelegd, op het „uit" zijn van de koe, zal ook in de visgraatmelkstal worden uit gegaan van een vereenvoudigd werkschema met dien verstande, dat na de groeps- wisseling de IVO-melkmethode wordt toegepast voor wat betreft het individueel krachtvoer verstrekken direkt gevolgd door het individueel voorbehandelen en aansluiten. Tijdens deze werkzaamheden worden aan de andere zijde van de melkersput geen melkstellen afgenomen. De melker richt dus zijn aandacht op één zijde van de melkersput. Alle koeien in een wisselgroep worden eerst aan gesloten alvorens aan de andere zijde melkstellen af te nemen. Wel kunnen in de wisselgroep de koeien met dc langere machinemelktijd het eerst worden aan gesloten teneinde eventuele blindmeiktij den tot een minimum te beperken. Voorts zal in de berekeningen worden uitgegaan van een gelijk aantal koeien met een machinemelktijd van 3, 4, 5 en 6 minuten, waarbij derhalve de gemiddelde machinemelktijd op 4,5 minuut komt te liggen, In tegenstelling tot bij de draai melkstallen, waarbij de berekeningen zijn gebaseerd op de machinemelktijden van de langst melkende koeien, kan bij de visgraatmelkstallen, waarbij groeps gewijs wordt gewisseld, beter worden uitgegaan van de gemiddelde machinetijd bij bovenomschreven werkorganisatie. 11 bij de zestienstands van het type E wordt t.o.v. de veertienstands nog een aanzienlijke capaciteitsvergroting verkregen op basis van de koetijd. Bij een tweemansmethode zou met dit type de grootste capaciteit in aantal koeien/u kunnen worden gehaald. De berekende wisseltijd komt hier echter al beneden de halve minuut en het is de vraag of dit voldoende is voor een automatische wisseling over één stand. tussen de draaimelkstallen van het type B t/m E zijn de verschillen in capaci teit tot en met de veertienstands niet groot. bij de eenmansmethode met een optimaal aantal standen zal de capaciteit per manuur in het algemeen hoger liggen dan bij een tweemansmethode met een optimaal aantal standen. De koetijd gaat dan namelijk een beperkende faktor spelen. DE INVLOED VAN HET AUTOMATISEREN PERST moet worden vastgesteld welk onderdeel het gemakkelijkst en het meest zinvol is te automatiseren. Hiervoor moeten we terug naar de aan vankelijk gestelde uitgangspunten bij het niet-automatiseren. Wanneer we deze uitgangspunten nader bezien dan is de tijd voor het toedienen van krachtvoer, het voorbehandelen en aansluiten nog te specificeren in de vol gende manhandelingstijdcn n.l.: het onderkennen van de koe en het instellen van het krachtvoerdoseerapparaat 0,1 min/koe het voorbehandelen 0,2 min/koe het aansluiten van het melkstel 0,2 min/koe. Van deze handelingen leent het toedienen van krachtvoer zich voor een verdere automatisering. De manhandelingstijd bij het melken zou dan met 0,1 min/koe worden bekort. Het voorbehandelen van de koe en het aansluiten van de melk- stellen lijken vooralsnog moeilijk te automatiseren. Het afnemen van de melk- stellen daarentegen wel. Dit geeft met 0,2 min/koe een grotere besparing op de handelingstijden van de melker dan het automatiseren van het krachtvoer toe dienen en heeft derhalve als nieuw uitgangspunt gediend voor de berekeningen waarvan de resultaten hiernavolgend worden gegeven in tabel 2. Hierbij wordt opgemerkt dat voor de capaciteitsberekening op basis van de mantijd (CM) deze 0,2 minuut volledig is komen te vervallen, maar dat bij de capaciteitsberekeningen op basis van d-e koetijd (CK) hiervan nog 0,1 minuut is ingecalculeerd voor het automatisch afsluiten van het vacuum en het mechanisch afnemen van het melk stel. Tabel 2. Capaciteit in aantal koeien/u op basis van de koetijd (CK) en op basis van de mantijd (CM) bij eenmansmelkmethoden en verschillende draaimelkstaltypen met variaties in het aantal standen bij automatisch afnemen van de melkstellen Aantal standen Type 12 14 16 araai- melkstal CK CM CK CM CK CM CK CM CK CM A 49 79 79 79 79 79 79 79 79 79 B 41 120 68 120 95 120 115 120 117 120 C 45 120 73 120 100 120 112 120 114 120 D 41 120 68 120 95 120 115 120 132 120 E 45 120 73 120 100 120 118 120 135 120 TOELICHTING OP TABEL 2 HET type draaimelkstal A neemt evenals bij het niet-automatiseren weer een aparte plaats in. Dit is namelijk de melkstal waarbij het wisselen van de koeien plaatsvindt tijdens een hiervoor ingevoerde stoptijd, waarbij het uit- en inlaathek in handkracht wordt bediend. Bij dit type is reeds bij een negenstands de maximale capaciteit bereikt van 79 koeien/u. Van de typen B t/m E is tot en met de veertienstands de koetijd de beperkende faktor voor de capaciteit. Dit is ook nog het geval bij een zestienstands, typen B en C. De typen B en C zijn name lijk de melkstallen met ingevoerde stops voor het toedienen van krachtvoer, het voorbehandelen en het aansluiten. Alleen bij de continu draaiende melkstallen, zoals type D en E is bij de zestienstands de mantijd de beperkende faktor voor de capaciteit. MAXIMALE CAPACITEIT IWET behulp van de tabellen 1 en 2 zijn nu de maximaal haalbare capaciteiten aan te geven in koeien/u bij niet en wèl automatisch afnemen van de melk stellen en bij de onderscheiden typen en aantal standen. Dit is gegeven in tabel 3. Tabel 3. Maximale capaciteit in aantal koeien/u bij de eenmansmelkmethode in verschillende typen draaimelkstallen met variaties in het aantal standen bij niet automatisch af nemen van de melkstellen (n.a.) en bij automatisch afnemen (a) Aantal standen Type 6 9 12 14 16 melkstal n.a a n.a a n.a a n.a a n.a a A 48 49 61 79 61 79 61 79 61 79 B 40 41 67 68 86 95 86 115 86 117 C 45 45 72 73 86 100 86 112 86 114 D 40 41 67 68 86 95 86 115 86 120 E 45 45 72 73 86 100 86 118 86 120 Uit tabel 3 blijkt dat de capaciteitstoename door het automatiseren van het afnemen van de melkstellen bij; een zesstandsdraaimelkstal vrijwel nihil is. Met uitzondering van type A is dit ook nog het geval bij de negenstands. Bij meer dan negen standen van het type A stijgt de capaciteit niet meer. Bij de overige typen B t/m E stijgt de capaciteit door het automatiseren nog wel en neemt tot en met de veertienstands toe naarmate er meer standen zijn. Bij meer dan veertien standen neemt deze capaciteitstoename snel af. Met de uitgevoerde capaciteitsberekeningen op basis van de koetijd en op basis van de mantijd is nu het optimale aantal melkstanden te vinden voor de draai melkstallen om te komen tot een maximale capaciteit in aantal koeien per uur. Een en ander is gegeven in tabel 4. Tabel 4. Het optimale aantal melkstanden bij draaimelkstallen en de daarbij te behalen maximale capaciteit en aantal koeien/u Type draai melkstal niet automatisch afnemen automatisch afnemen optimaal aantal standen capaciteit in koeien/uur optimaal aantal standen capaciteit in koeien/u A 9 61 9 79 B 11 86 14 115 C 11 85 14 112 D 11 86 14 115 E 11 85 14 118 Bij de typen B t/m E is de capaciteitstoename in koeien/u bij meer dan veer tien standen zo gering, dat hier veertien standen als optimaal is aangehouden. DE VISGRAATMELKSTAL De verdere uitgangspunten zijn: groepswisseling a 0,2 min/koe tijd voor krachtvoer verstrekken, voorbehandelen en aansluiten 0,5 min/koe tijd voor afnemen melkstellen a. basis mantijd: 0,2 min/koe voor handkracht 0,0 min/koe voor automatisch afnemen b. basis koetijd: 0,2 min/koe voor handkracht 0,1 min/koe voor automatisch afnemen De uitgevoerde berekeningen hebben weer betrekking op de capaciteit op basis van koetijd (CK) en op basis van de mantijd (CM) en zijn gegeven in tabel 5. Tabel 5. Berekende capaciteiten in aantal koeicn/u in visgraatmelkstallen bij niet en wel auto matisch afnemen van melkstellen op basis van de koetijd (CK) en op basis van de mantijd (CM) bij eenmansmelkmethode niet autom. afnemen automatisch afnemen Type CKCMCKCM achtstands 67 65 70 85 tienstands 69 67 77 86 twaalf stands 71 67 78 86 veertienstands 72 67 78j 86 Uit tabel 5 blijkt dat bij de vorengenoemde melkorganisatie en bij de gestelde uitgangspunten de capaciteit in een achtstandsvisgraatmelkstal reeds hoog kan zijn; bij niet automatisch afnemen van de melkstellen een tienstands reeds optimaal is voor de capaciteit, n.l. 67 koeien/u; bij wel automatisch afnemen dit optimum ligt bij twaalf standen met een capaciteit van 78 koeien/u. Deze capaciteit is dan nog maar slechts 1 koe/u meer dan bij een tienstands. Teneinde een indicatie te kunnen geven over de kwaliteit van het melken is nagegaan hoe hoog de blindmelktijden kunnen oplopen bij de onderscheiden melkstallen, bij niet automatisch afnemen. Deze zijn als volgt voor de achtstandsvisgraatmelkstal 0,15 min/koe tienstandsvisgraatmelkstal 1,40 min/koe twaalfstandsvisgraatmelkstal 2,60 min/koe veertienstandsvisgraatmelkstal 3,90 min/koe Ook hieruit blijkt dat bij de gegeven uitgangspunten het weinig nut heeft om meer dan tien standen aan te houden. Bij een hogere gemiddelde machinemelktijd dan 4,5 minuut wordt de blindmelktijd lager en uiteraard bij een lagere machine melktijd hoger. Door het automatisch afnemen van de melkstellen neemt de capa citeit in een tienstandsvisgraatmelkstal toe met 10 koeien/u tot een capaciteit van 77 koeien/u.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1971 | | pagina 11