Draaimelkstal
visgraatmelkstal?
10
r\E technisch-economische ontwikkeling van het melkveehouderijbedrijf moet
zijn gericht op vergroting van de arbeidsproduktiviteit. Hieruit vloeit een
behoefte voort naar vergroting van de produktie-eenheden; het houden van meer
koeien per man. Om dit te kunnen realiseren zal meer nog dan in het verleden
gebruik moeten worden gemaakt van technische hulpmiddelen die de mens in
staat moeten stellen zijn arbeid onder menswaardige omstandigheden te kunnen
blijven uitoefenen. De melkmachine is hiervan een duidelijk voorbeeld. Als tech
nisch hulpmiddel wordt deze in ons land op vrijwel alle bedrijven met meer dan
tien melkkoeien toegepast.
Naarmate het aantal koeien toeneemt, ontstaat de behoefte aan nieuwe nog
meer arbeidsbesparende technieken van melken. Dit heeft geleid tot de intro-
duktie en verbreiding van aanvankelijk de twee- en vierstandsdoorloopmelkstal-
len later gevolgd door de meerstandsvisgraatmelkstallen voor grotere een
heden. Het zijn vooral de visgraatmelkstallen die momenteel nog een sterke
ontwikkeling doormaken, zowel wat betreft een verbetering van de werkorgani
satie in deze melkstallen als een verfijning van de apparatuur die moeten leiden
tot een grotere prestatie van de melker. Het zal zonder meer duidelijk zijn dat
het accent hierbij steeds meer komt te liggen op de mens die het werk moet uit
voeren zonder tekort te doen aan de kwaliteit van het werk. Een betere werk
organisatie en verfijning van de apparatuur kunnen dan leiden tot arbeidsver-
lichting waardoor èn prestatie èn kwaliteit worden gewaarborgd.
DRAAIMELKSTALLEN
Door de melkmachinefabrikanten is opnieuw de ontwikkeling van de draai
melkstal ter hand genomen. Deze verschilt in zoverre van de visgraatmelkstal
dat hierbij de koeien één voor één wisselen en om de melker heen draaien, terwijl
bij de visgraatmelkstal de koeien groepsgewijs worden gewisseld en de melker
zich langs de koeien begeeft.
Inmiddels zijn in ons land een aantal draaimelkstallen in gebruik genomen
waarmee de nodige ervaringen zullen worden opgedaan. Of het nu een behoefte is
„aan" dan wel dat de introduktie ervan een bepaalde behoefte „oproept" is minder
belangrijk. Er worden thans reële vragen gesteld over de gebruiksmogelijkheden
van deze draaimelkstallen nu en bij automatisering straks, waarop een antwoord
moet worden gegeven. De gebruiksmogelijkheden moeten dan wel worden ge
plaatst tegenover die van andere melksystemen, b.v. de visgraatmelkstal.
Hierbij moet de vergelijking zuiver worden gehouden, met dien verstande dat
wanneer voor de visgraatmelkstal sterk het accent wordt gelegd op het „uit" zijn
van de koe, of dat een bepaalde tolerantie wordt toegestaan ten aanzien van het
blindmelken, ditzelfde wordt aangehouden voor de draaimelkstallen. Na een
juiste vergelijking kan dan voor een concreet geval worden beslist welk systeem
het meest aantrekkelijk is wat betreft capaciteit, werkomstandigheden en kosten
voortvloeiend, uit de investering.
door J. HOP,
Rij kslandbouwconsulentschap
voor Arbeidsvraagstukken
Als gevolg van de introduktie van draaimelkstallen door
een aantal fabrikanten van melkmachine-installaties komen
er uit de praktijk vragen over de gebruiksmogelijkheden
daarvan nu en in de nabije toekomst. In onderstaand arti
kel worden de arbeidstechnische en organisatorische aspek-
ten vergeleken tussen het melken in visgraat- en draai
melkstallen. Een capaciteitsvergelijking die van belang is
gezien de overwegend^ aanzienlijk hogere investerings- en
de daaruit voortvloeiende kosten van draaimelkstallen.
Want de keuze van de melkstal wordt niet alleen bepaald
door de capaciteit. Vooral de investeringen en de daaruit
voortvloeiende jaarkosten alsmede de financieringsaspecten
spelen hierbij een belangrijke rol. Het vraagstuk van een
nieuwe melkstal valt meestal samen met een sterke uit
breiding van gebouwen en de veestapel waarvoor finan
ciële middelen moeten worden aangetrokken. Hieruit mo
gen niet zodanige verplichtingen voortvloeien dat dit de
expansiemogelijkheden van het bedrijf in de weg komt te
staan. In deze bijdrage zijn berekeningen gemaakt voor de
eenmanswerkmethode. Uiteraard zal bij nieuw- of verbouw,
vooraf moeten worden bepaald hoe men in de toekomst zal
kunnen werken. Wanneer nu de keuze valt op de eenmans-
melkmethode is het zinvol de situering van de melkstal zo
danig te kiezen dat uitbreiding in de toekomst mogelijk is.
Een visgraatmelkstal leent zich uiteraard beter voor uit
breiding met een aantal standen dan een gesloten draai
melkstal. Ten aanzien van de capaciteit kan tenslotte nog
worden opgemerkt dat op basis van de uitgevoerde bereke
ningen de capaciteit in een tienstandsvisgraatmelkstal na
genoeg gelijk kan zijn dan in een negenstandsdraaimelk-
stal en bij een automatisch afnemen van de melkstellen
zelfs hoger kan uitvallen. Wil men hogere capaciteiten dan
circa 80 koeien per manuur dan komen roterende melkstal
len in aanmerking met meer dan 10 standen waarbij de
koeien dan automatisch moeten worden gewisseld.
TYPEN VAN DRAAIMELKSTALLEN
MAAST het aantal melkstanden dat hierop voorkomt zijn deze in te delen
N volgens onderstaande typen.
>Type A: draaimelkstal met lange draaistop en korte wisseltijd
Het wisselen van de koeien vindt plaats over één melkstand waarvoor
een draaistop wordt ingevoerd. De melker bedient hierbij het in- en
uitlaathek. Aansluitend op het wisselen vindt tijdens dezelfde stop het
doseren van krachtvoer, het voor behandelen van de koe en het aan
sluiten van het melkstal plaats.
Type B: draaimelkstal met korte draaistop en lange wisseltijd
Het wisselen van de koeien verloopt hier automatisch over anderhalve
melkstand. De draaistop vindt plaats na het wisselen voor het doseren
van krachtvoer, het voorbehandelen en aansluiten.
Type C: draaimelkstal met korte draaistop en korte wisseltijd
Het wisselen van de koeien verloopt automatisch over een melkstand.
De draaistop vindt plaats na het wisselen, voor het doseren van kracht
voer, het voorbehandelen en aansluiten.
Type D: als type B, maar continu draaiend.
Type E: als type C, maar continu draaiend.
UITGANGSPUNTEN VOOR CAPACITEITSBEREKENING
JJIERVOOR zijn de volgende waarden gekozen:
aantal melkstanden van 6, 9, 12, 14 en 16
wisseltijd voor de koeien; deze is afhankelijk van en wordt berekend uit:
a. de behandelingstij d van de koeien
b. het aantal standen waarover deze wisseling plaatsvindt (één of anderhalve
stand)
c. het al of niet invoeren van draaistops voor het toedienen van krachtvoer,
voorbehandelen en aansluiten
d. het al of niet invoeren van draaistops voor het wisselen
e. het al of niet doseren van krachtvoer, voorbehandelen en aansluiten van
melkstellen tijdens deze wisselstop
tijd voor krachtvoer doseren, voorbehandelen en aansluiten 0,5 min./koe
machinemelktijd 6 min./koe
tijd voor afnemen van de melkstellen 0,2 min./koe.
Er is gekozen voor een machinemelktijd van 6 minuten, uitgaande van de ver
onderstelling dat in een koppel melkkoeien er meer voorkomen met een machine
melktijd van om en nabij de 6 minuten. Deze langstmelkende koeien zullen dan
bepalen hoe hoog de draaisnelheid van het platform zal moeten zijn of eventueel
de som van de stoptijden. Wanneer incidenteel een koe in de melkstal komt met
een extreem lange machinemelktijd moet het platform worden vertraagd of moet
een extra stop worden ingevoerd. Is het verschil in machinemelktijd voldoende
groot, dan kan na het wisselen van deze koe het platform weer worden versneld
of de extra stop worden opgeheven.
Voor het afnemen van melkstellen is 0,2 min aangehouden. Deze 0,2 min is
inclusief looptijd en doorberekend voor alle typen, ongeacht het aantal standen.
De loopafstanden voor de melker kunnen, bij geen verdere automatisering, toe
nemen met het aantal standen, waardoor de prestatie op basis van de mantijd
lager zou kunnen uitvallen.
Voorts worden de capaciteiten berekend op een volledige bezetting van de
melkstal. De aan- en afloop bij het eigenlijke melken wordt dus niet in de resul
taten verdisconteerd. Deze is namelijk afhankelijk van de grootte van de veestapel.
CAPACITEIT IN AANTAL KOEIEN/U
AM vast te stellen wat het maximum aantal koeien is dat in_een uur kan
worden gemolken, moeten de berekeningen als volgt worden uitgevdferd:
a. op basis van de koetijd de benodigde verblijfsduur van de koe in de draai
melkstal)
b. op basis van de mantijd de som van de handelingstijden van de melker
per koe)
De capaciteit op basis van de mantijd is eenvoudig te berekenen uit:
60
handelingstijd in min/koe
De capaciteit op basis van de koetijd wordt echter bepaald door de totale behan-
delingstijd per koe, inclusief het melken; dus de tijd voor: wisselen, het doseren
van krachtvoer, voorbehandelen en aansluiten, de machinemelktijd en het af
nemen van het melkstel en eventueel de som van de ingevoerde stoptijden, name
lijk als de som van de stoptijden groter wordt dan de machinemelktijd.
Dit laatste gaat zich voordoen bij een groter aantal melkstanden en/of als de
machinemelktijd relatief laag wordt, bijv. bij dalende melkproduktie.
De berekeningen geven de volgende capaciteiten in de onderscheiden melkstal-
typen, bij een verschillend aantal standen zoals deze zijn gegeven in tabel 1.
Tabel 1.
Capaciteit in aantal koeien/u op basis van de koetijd (CK) en op basis van de mantijd
(CM) bij eenmansmelkmethoden in verschillende melkstaltypen met variaties in het
aantal melkstanden
Aantal standen
Type 6 9 12 14 16
melkstal
CK
CM
CK
CM
CK
CM
CK
CM
CK
CM
A
48
61
77
61
77
61
77
61
77
61
B
40
86
67
86
95
86
112
86
116
86
C
45
86
72
86
98
86
112
- 86
113
86
D
40
86
67
86
95
86
112
86
116
86
E
45
86
72
86
98
86
116
86
134*
86
De wisseltijd is hier reeds erg krap.
TOELICHTING OP TABEL 1
cijfers uit de tabel laten de volgende conclusie toe:
van alle draaimelkstallen met zes standen is de koetijd de beperkende faktor
voor de capaciteit. De capaciteit ligt relatief laag. Deze melkstallen zijn ge
schikt voor de eenmansmelkmethode, maar de melker is onderbezet.
van de draaimelkstallen met negen standen is bij type A de mantijd de be
perkende faktor en bij typen B t/m E de koetijd.
van de negen- en meerstands van het type A blijft de capaciteit op basis van de
mantijd constant als gevolg van het wisselsysteem. De capaciteit op basis van
de mantijd is hier de beperkende faktor. Met een acht- a negenstands van dit
type wordt een optimale capaciteit bereikt bij de eenmansmethoden.
bij de twaalf- en meerstandsdraaimelkstallen van de typen B t/m E is de man
tijd de beperkende faktor voor de capaciteit. Bij deze stallen zou door twee
personen kunnen worden gemolken. Om dan tot een zo groot mogelijke capaci
teit per manuur te komen, wordt bij de typen B, C en D het optimale byna
bereikt bij de veertienstands.