De pijpleidingstraat |S het de Ministers bekend, dat het projectbureau voor de aanleg van pijpleidingenstraten aan de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken te Rotter dam heeft opgedragen de gronden voor de pijpleidin genstraten, zoals die worden voorgesteld in het des betreffende wetsontwerp buisleidingenstraat Pernis Klundert enz. op korte termijn aan te kopen. Aldus vraagt 2e kamerlid de heer Waalkens aan de ministers van Verkeer en Waterstaat en Landbouw. Hij voegt er aan toe of de Ministers ook van mening zijn dat het in dit geval niet als vanzelfsprekend behoeft te worden aangenomen, dat zonder meer dezelfde vroeg tijdige procedure wordt gevolgd ten aanzien van grond- en rechtenverwerving als bij de aanleg van rijkswegen en dat hier sprake is van een ter diskus- sie staande zaak? Achten de Ministers het daarom niet juister, dat met aankoop van deze gronden1 wordt gewacht tot een tijdstip, waarop de Staten-Generaal over de noodzaak van hun verwerving of het vestigen van een zakelijk recht door de overheid en over de tracés van de onderhavige pijpleidingenstraten heb ben beslist? Tenslotte vraagt de heer Waalkens of de Ministers bereid zijn de opdracht tot aankoop van de gronden nodig voor de aanleg voor de buisleidingenstraat zo spoedig mogelijk te doen intrekken en met het in eigen dom verwerven door de overheid van gronden ten be hoeve van pijpleidingenstraten tenminste te wachten tot de beslissingen over tracé en grond- of rechten verwerving zijn genomen. VERSLAG BIJZONDERE COMMISSIE fN verband met deze vragen is het interessant kennis te nemen van het op 19 oktober j.l. verschenen voorlopig verslag van de bijzondere Commissie uit de 2de Kamer, ingesteld ter voorbereiding van de open bare behandeling van het wetsontwerp inrichting buisleidingenstraat Pernis-Klundert enz. Daarin wor den aan de Ministers betreffende dit wetsontwerp een groot aantal vragen gesteld en (kritische) opmerkingen gemaakt. Aan dit voorlopg verslag is tevens een kaart gevoegd met een alternatief tracé, waarin de geplande beide leidingstraattakken in West-Brabant samen vallen en door het intekenen van een aantal bestaande en geplande verkeerswegen een beter inzicht in de situatie wordt verkregen dan in de door de regering bij het wetsontwerp gevoegde kaart. De commissie vermeldt in het verslag de uitnodiging van het Land bouwschap voor een werkbezoek waarbij ook enkele delen van het tracé in Brabant werden bezocht, een bezoek dat op 16 september j.l. plaats vond. WIR-WAR VAN BLUSLEIDINGEN NIET VERANTWOORD IN het algemeen onderschrijft de Commissie de noodzaak tot bund'eling van buisleidingen in daarvoor vastgestelde tracé's, zowel uit praktische als planologische redenen. Zonder verwezenlijking van leidingstraten wordt de kans gelopen dat ons land door een wir-war van buisleidingen wordt overwoekerd met alle gevaren vandien. Wel worden onder meer vragen gesteld over de te stellen veiligheidseisen in verband met mogelijke calamiteiten, het te verwachten gebruik en de behoefte en in hoeverre bijv. waterleiding maatschappijen om veiligheidsredenen het principieel ongewenst achten hun waterleidingen in een dergelijke straat op te nemen. ONTEIGENING VAN DE GROND IN HET TRACÉ? TEER veel bezwaren tegen 'het aanleggen van deze buisleidingstraat met name die van de zijde van het Landbouwschap en van het agrarisch bedrijfs leven in het algemeen, zijn naar het oordeel van de Commissie terug te voeren tot vraag of bundeling van buisleidingen in een tracé tot onteigening van de grond moet leiden met alle gevolgen vandien. In ver band hiermee vraagt de commissie de Regering onder meer of planologische overwegingen het noodzakelijk maken de leidingen dicht bijeen te leggen met als technische konsekwentie een geringe diepteligging: en als gevolg daarvan ter bescherming en controle van de leidingen de noodzaak eigendom van de grond te verkrijgen. Gevraagd wordt of de bewindslieden kun nen bevestigen dat de eerste verkenningen van het projectbureau steun gaven aan de veronderstelling dat zonder ernstig blijvende hinder het gebruik van de grond mogelijk zou zijn? Werd daarbij gedacht aan de keuzemogelijkheid voor de ondernemer tussen een vrijwillig aangegane overeenkomst tot vestiging van een zakelijk recht of aankoop op basis van onteige ning? Hoe staat het met de onderhandelingen inzake de grondaankopen ten behoeve van de leidingstraat? Is het juist dat deze zijn afgebroken omdat: 1. de voor de straat benodigde gronden in beginsel dienen te worden gewaardeerd op een (vriendelijke) agrarische waarde; 2. bij doorsnijdingen er in het algemeen geen sprake zou kunnen zijn van waardevermindering van het overblijvende en dat slechts bij schadelijke vormver andering van een perceel een uitzondering zou kunnen worden gemaakt? Zijn de bewindslieden ook niet van oordeel, dat voor het agrarisch grondgebruik het aan leggen van een leidingstraat een zodanige ingreep is te noemen dat zulks eigenlijk samen zou dienen te gaan met een ruilverkaveling? Daar dat laatste vooralsnog niet tot de mogelijkheden kan worden gerekend, is dan niet één van de alternatieven dat zoveel nodig en mogelijk aangrenzende, of op korte afstand gelegen percelen worden aangekocht om daarmee uit te ruilen en door middel van samenvoegingen weer tot aaneen gesloten kavels voor de te doorsnijden bedrijven te komen? Tevens, zo wordt gesteld, dat de waarde van de te verwerven gronden, zowel in het tracé als daarbuiten (overhoeken-uitruil) en gebaseerd op de grondslag waarop het wetsontwerp berust (algemeen nut) een andere is dan agrarische waarde en dat deze gronden eerder zijn te vergelijken met die welke een industriële bestemming krijgen. Er wordt dan ook gepleit voor een soepel en tegemoetkomend beleid. Zij achten dit in het kader van dit wetsontwerp van grote betekenis. Gevraagd wordt of het mogelijk is de zgn. „over- hoeken" op redelijke voorwaarden aan het beheers- lichaam over te dragen. Eveneens wordt gevraagd of reeds enige indicatie over de prijzen die voor de te onteigenen grond betaald zal worden gegeven kan worden. ZWARE INGREEP IN PRIVATE BEZIT Andere leden achtten deze nutswet, indien alle be nodigde grond zou worden onteigend, een zware in greep in het private bezit. Een zodanige ingreep dient door het algemeen belang gemotiveerd te worden. Tot voor kort is er met name van de zijde van de grondgebruikers in positieve zin meegewerkt aan het leggen van pijpleidingen door hun terrein. Na het leggen van een pijpleiding behouden zij doorgaans de volledige gebruiksmogelijkheden van de grond, terwijl de financiële gevolgen van tijdelijk ongemak en schade wordt vergoed. Zou echter, zoals nu bij voorbeeld in West-Brabant is geschied, de aanleg van één of enige pijpleidingen de kans inhouden, dat deze in een later stadium in een leidingenstraat worden omgezet, waar bij de grond onteigend, wordt en er geen of slechts be perkte gebruiksmogelijkheden overblijven, dan staat het wel vast, dat bovenbedoelde medewerking tot het verleden zal gaan behoren. Bovendien moet er dan rekening mee gehouden worden, dat de belangen- behartigende organisaties bij de beoordeling van het tracé van elke aan te leggen pijpleiding de mogelijk heid van een naderhand volgens dit tracé aan te leggen leidingstraat in hun oordeelsvorming zullen betrekken. Dat zal in het algemeen tot grote vertragingen moeten leiden, aldus het verslag. Het naast elkaar hanteren van de Belemmeringen- wet privaatrecht en de Onteigeningswet, zou dien tengevolge in onvoldoende mate een complementair wettelijk kader zijn om de belangen van de grond gebruikers veilig te stellen. Commissieleden vragen zich derhalve af of reeds nu niet de criteria aangegeven moeten worden voor de gevallen, waarin de Belemme- ringenwet en/of de Onteigeningswet toepassing zal vinden. Zij achten dit ook daarom gewenst omdat in feite de mate, waarin door de gevolgen van de aanleg van pijpleidingen in de bestaande toestand moet wor den ingegrepen in belangrijke mate mede bepalend is voor de vraag of al of niet onteigend zal worden. In gevallen, waarin onteigening van de voor pijp leidingenstraten benodigde grond onvermijdelijk zou blijken, achtten deze leden bovendien duidelijke crite ria noodzakelijk ingeval een aangepast „gebruiksrecht" van de grond nog mogelijk is. In zo'n geval zijn overi gens ook de nodige cultuurtechnische voorzorgen van groot belang. VELE VRAGEN fN dit verband wordt er o.m. op gewezen dat door snijding van landbouwpercelen in een tijd dat bedrijfsvergroting algemeen noodzakelijk wordt ge acht, voor de moderne gemechaniseerde landbouw een zeer grote handicap betekent. Op welke wijze en in welke omvang zullen kruisingsmogelijkheden gemaakt worden? In het bijzonder wordt daarbij gedacht aan de verplaatsingsmogelijkheden van zware en omvang rijke landbouwmachines. In dit verband wordt ge wezen op de problemen die zich bij het dan noodzake lijk omrijden langs openbare wegen voor de grond gebruikers kunnen voordoen. Ook wordt gesteld dat indien een zakelijk recht zou worden gevestigd en later zou blijken dat de betreffende grond met relatief geringe tussenpozen voor het leggen van nieuwe leidin gen zou moeten worden opengebroken, het blijvend agrarisch gebruik aan kracht zou inboeten. Andere leden van de commissie hebben de indruk dat iets te gemakkelijk, uit een oogpunt van kosten besparing, besloten werd tot een ondiepere ligging van de buizen. Zijn er, zo vragen deze leden zich af, geen zwaar wegende argumenten (veiligheidsoogpunt bij gevaarlijke stoffentransport, sabotage, verzakkin- Mv,k,V,,. Rhiattidinymnt HOOFDWEGEN BUISIE|DINGST#AAT SUGGESTIES WIJZIGING TRACÉ gen, beschadiging door boombegroeiing, oorlog enz.) om een diepere ligging te bepleiten? TRACÉKEUZE ipTVOERIG wordt in het verslag ingegaan op de w tracékeuze. Waarom, zo vragen de leden zich af, wordt in de Memorie van Toelichting geen uitgebreide motivering van het gekozen tracé gegeven? Op grond van de Onteigeningswet geschiedt de tracékeuze in detail weliswaar eerst nadat de Nutswet tot stand is gekomen, maar niet ontkend kan worden dat de plan nen al tot in detail gereed zijn, terwijl deze details van belang zijn bij het afwegen van het algemeen nut dat onteigening ten behoeve van de buisleidingstraat zou vorderen ten opzichte van de belangen die zich daar tegen verzetten. Is het niet strijdig met het principe van sterkere bundeling van leidingen om het tracé van twee delen van de leidingstraat over grote lengte op korte afstand van elkaar nagenoeg parallel te laten lopen? Is het niet gewenst de beide takken in West-Brabant over grotere lengte, zo niet geheel, samen te laten gaan in het oostelijke tracé, waarbij de leidingen naar Zee land op het punt waar de Belgische grens bereikt wordt deze tak verlaten en verder die grens volgen. Dit laatste deel van het tracé zou als volgt omschreven kunnen worden: Het loopt vanaf het punt waar het oostelijk tracé de Belgische grens oasseert Darallel en nagenoeg langs de landsgrens tot aen het gehucht Vleet onder Pindorp. Vervolgens verlaat het tracé de grens in de richting van Dennenoord, loopt langs de Moer- kantse Baan tot aan de bocht ten zuiden van de Witte- draaiboomdreefHier verlaat het tracé de Moerkantse- baan en gaat het door het landbouwgebiedje, dat ge legen is tussen Zuidgeestsche Heide en Woensdrechtse Heide en vandaar ten noorden van de Lange Steen en ten noorden van de weg van Goes naar Zeeland. Biedt dit oostelijk tracé met een „Zeeuwse tak" niet, mede als gevolg van de ligging overwegend over zandgrond, een aantal voordelen als minder schadelijke door snijdingen, met wegen en waterlopen, kruisingen met bestaande en nog aan te leggen wegen en, mogelijk minder schadelijk voor doorsteek-, natuur-, recreatie- en waterwingebieden enz. PROCEDURE- EN UITVOERINGSBEZWAR EN '|\E gemeente Westmaas toonde zich ernstig ver- ontrust omtrent de gevolgde procedure. De Wet op de Ruimtelijke Ordening zou omzeild zijn, waardoor aan de gemeenteraad toekomende bevoegdheden uit gehold zijn. Vandaar dat bij de Ministers door de Com missie geïnformeerd wordt welke artikelen van de Wet op de Ruimtelijke Ordening niet zouden zijn toegepast en hoe de procedure geweest zou zijn indien dit wel het geval zou zijn geweest. Naar aanleiding van een brief aan de commissie van de heer C. J. M. Blok te Oud-Beijerland, waarin deze stelt dat er bij onteige ning geen enkele drang aanwezig is om de afwerking van de uitvoering van een leiding snel te voltooien zijn een aantal leden met de heer Blok van mening dat er een financieel-economische prikkel tot snelle af werking wegvalt, indien onteigening wordt verkozen boven toepassing van de Belemmeringenwet Privaat recht. Welke andere impulsen tot snelle afwerking zullen de bewindslieden bij onteigende grond hanteren ten einde te voorkomen dat de straat tijdens de aanleg te lang „als een gigantische mollengang in het land schap zichtbaar zal zijn"? Daarbij wordt met name gevreesd dat het onkruid welig zal tieren door het ontbreken van de landbouwkundige bewerking. Als (Zie verder pagina 9)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1971 | | pagina 4