Het driemansbedrljf in de melkveehouderij
8
De rund veeh oud erij commlss ie van
de Provinciale Raad voor de Bedrijfs
ontwikkeling heeft haar laatste ver
gadering gewijd aan een bespreking
-\£n de perspektieven van het drie-
mansbedrijf in de melkveehouderij. In
vergelijking met het eenmans- of ge
zinsbedrijf biedt het driemansbedrijf
belangrijke economische en sociale
voordelen. De economische voordelen
resulteren in een hoger arbeidsinko
men per man. De investeringen per
koe in gebouwen en mechanisatie zijn
lager. Dit betekent lagere vaste jaar
lijkse kosten per koe. De sociale voor-
Ir. E. SCHREUDER,
CA.R. Zevenbergen.
delen hebben betrekking op betere
arbeidsomstandigheden en minder be
drijfsgebondenheid. Een driemansbe
drijf biedt goede mogelijkheden voor
het realiseren van vrije dagen en va
kanties.
Het is te verwachten dat deze socia
le voordelen door de toekomstige boe
ren steeds meer gewaardeerd zullen
worden. De commissie acht het daar
om zinvol dat het stichten van drie-
mansbedrijven door 3 samenwerkende
melkveehouders wordt gestimuleerd.
De achtergronden van dit advies zijn
in onderstaande bijdrage verwerkt.
Dit is ongeveer van het aantal dagen in een jaar. Daar
we in de melkveehouderij te maken hebben met continu
bedrijven in die zin dat het melken en de veeverzorging
geen dag kan worden overgeslagen, is het voor de vee
houder uitgesloten elk weekend 2 vrije dagen te hebben.
Wel bestaat er op een driemansbedrijf de mogelijkheid
dat steeds een man bij toerbeurt 1 of 2 vrije dagen heeft.
Neemt men b.v. 2 vrije dagen achtereen, dan heeft
ieder achtereenvolgens 4 werkdagen 2 vrije dagen
dagen, feestdagen en vakantiedagen worden opgeteld.
4 werkdagen enz. Hierbij kan geen onderscheid worden
gemaakt tussen zon- en weekdagen. Heeft b.v. van 3 op
deze manier samenwerkende veehouders A, B en C. A
deze week zijn vrije dagen op maandag en dinsdag, dan
heeft hij deze volgende week op zondag en maandag en
daarna zaterdag en zondag enz.
Het is ook mogelijk bij toerbeurt op vakantie te gaan.
Om deze vrije dagen te kunnen realiseren moet het be
drijf zo zijn ingericht dat alle werkzaamheden dagelijks
door 2 personen kunnen worden uitgevoerd. D.w.z. dat
de bedrijfsomvang moet worden beperkt en aangepast
aan de capaciteit van 2 arbeidskrachten. Het is dan de
vraag of door deze beperking het arbeidsinkomen per
man nog kan concurreren met dat van een eenmans
bedrijf.
QE melkveehouderij vindt in Noord-Brabant voor
namelijk plaats op z.g.n. gezinsbedrijven. Was het
voorheen zo dat op deze gezinsbedrijven meestal meer
dere leden van het gezin werkzaam waren en ook nog
wel eens gebruik werd gemaakt van vreemd personeel,
thans ontwikkelt het gezinsbedrijf zich meer en meer in
de richting van het eenmansbedrijf. Daarnaast is gedu
rende de laatste jaren het aantal melkkoeien per bedrijf
belangrijk gestegen. Door deze ontwikkelingen is de be
drijfsgebondenheid van de melkveehouder sterk toege
nomen. Vrije dagen en vakanties zijn voor hem praktisch
niet te verwezenlijken. Nu moet gezegd worden dat de
behoefte daaraan bij de veehouders tot nu toe ook niet
bijzonder groot is. In streken waar een behoorlijk func
tionerende bedrijfsverzorgingsdienst bestaat, blijkt name
lijk dat hiervan wel gebruik wordt gemaakt bij ziekte
en noodzakelijk afwezigheid, maar nog weinig voor het
realiseren van vrije dagen en vakanties.
ÏA Noord-Brabant zijn nog maar weinig twee- of drie-
mansbedrijven ontstaan door fusie van eenmansbedrijven.
Bij de weinige voorbeelden die er zijn heeft de behoefte
aan meer vrije tijd en vakanties nauwelijks een rol ge
speeld. Vaak is de nieuwe bedrijfsopzet van een zodanige
omvang dat maar moeilijk een man gemist kan worden.
Dit is b.v. het geval bij een driemansbedrijf met 120
melkkoeien en 1000 mestvarkens. Toch mag worden ver
wacht dat de behoefte aan meer vrije tijd en vakanties
bij de komende generatie van veehouders zal toenemen.
VRLJE DAGEN EN CONTINUBEDRIJF MOGELIJKE OPZET
g'UITEN de landbouw komt men nu reeds op meer QOOR het CA JR. Zevenbergen zijn berekeningen ge-
dan 120 vrije dagen per jaar als alle weekend- maakt voor driemansbedrijven met een totaal
Driemansbedrijf kan een groter arbeidsinkomen opleveren.
MADAT het E.E.G.-markt- en prijsbeleid in de plaats
was getreden van het nationale beleid is het
L.E.I. gestopt met het regelmatig samenstellen van
rentabiliteitsberekeningen voor de verschillende sec
toren van het agrarisch bedrijfsleven. Mede op verzoek
van het Landbouwschap, die deze berekeningen nood
zakelijk achtte als grondslag van de economische ont
wikkeling van de Nederlandse landbouwbedrijven, be
sloot het bestuur van het L.E.I. in 1970 het samen laten
stellen van rapporten, waarin verwachtingen omtrent
rentabiliteit en inkomen in de akkerbouw- en veehou
derijsector, te hervatten.
Onlangs zijn als LEI-publikaties verschenen rapport
3.26 „Bedrijfsuitkomsten in de Landbouw" boekjaren
1966/67 t/m 1969/70 en rapport 3.27 „Akkerbouw
1971". Resultaten op akkerbouwbedrjjven in verleden
en naaste toekomst. Worden in het eerste rapport de
definitieve bedrijfsuitkomsten over de afgelopen jaren
gepubliceerd aan de hand van steekproeven op ca. 1000
landbouwbedrijven, het rapport „Akkerbouw 1971"
geeft de verwachtingen weer in de naaste toekomst
en op wat langere termijn. Onder andere wordt daarin
ook aangegeven hoe het arbeidsinkomen op een akker-
bouwbedrijf, op basis van bepaalde uitgangspunten, in
de loop van de tijd beïnvloed zou worden door de
steeds verder stijgende kosten als de prijzen niet vol
doende aangepast zouden worden. In deze situatie, zo
heeft de Hoofdafdeling Akkerbouw van het Land
bouwschap in een nota „Akkerbouw in Nederland" be
rekend, zou het arbeidsinkomen van de ondernemer
als volgt teruglopen:
voorcalculatie berekening
1971/72 1975/76
Noordelijk kleigebied 14.100
Z.W. kleigebied „26.900
Veenkoloniën 17.200
gemiddeld 19.400
3.600
18.300
9.300
10.400
Dit zou betekenen, aldus de Hoofdafdeling, dat er
zonder verhoging van de akkerbouwprjjzen een achter
uitgang van het arbeidsinkomen van gemiddeld 46
in 4 jaar zou optreden. Wordt rekening gehouden met
een door de Europese Commissie noodzakelijk geachte
arbeidsinkomensverhoging van gemiddeld 9 per
jaar, of ruim 40 in 4 jaar (mede rekening houdend
met de aanpassing aan de algemene inkomensontwik
keling) dan wordt het gat nog veel groter. Alleen met
een geactiveerd prijsbeleid kan dit verschil enigszins
overbrugd worden. Daarnaast zullen structurele aan
passingen en maatregelen op het nationale vlak als
fiscale tegemoetkomingen voor de zelfstandigen en
goede afvloeiingsregelingen noodzakelijk zijn.
De nota van de Hoofdafdeling Akkerbouw gaat uit
voerig in op de verschillende specifieke akkerbouw
aspecten die voor een toekomstig beleid van belang
zijn. Zo worden, alles per provincie, cijfers gegeven
over de terugloop van de oppervlakte bouwland, de
van 1960 tot 1970 opgetreden verschuivingen van het
bouwplan, de vermindering van het aantal bedrijven
en het percentage groter geworden bedrijven, en de
ontwikkelingen van de produktiewaarde en -richting.
Uit deze laatstgenoemde gegevens worden de conclu
sies getrokken.
de oppervlakte bouwland is in de periode 1960/69
met 18 gedaald.
de totale produktiewaarde is echter toch met 20
gestegen en de gemiddelde produktiewaarde per ha
met ca. 50 De voornaamste reden daarvan is de
verschuiving van het produktenassortiment naar
gewassen met een hogere produktiewaarde.
de gemiddelde produktiewaarde per bedrijf is mede
door schaalvergroting en specialisatie ongeveer
verdubbeld.
VERWACHTINGEN PRODUKTTE-
RICHTINGEN TOT 1977
Granen. Daar de teeltomstandigheden voor granen
in het algemeen in andere EEG-landen^ zowel wat be
treft klimaat, omvang en bakkwaliteit, gunstiger lig
gen, wordt verwacht dat het huidige graanareaal van
50 in 1977 nog 40 a 45 van het areaal bouwland
in zal nemen, of wel 250 a 300.000 ha. De brouwgerst-
teelt biedt ;gunstige perspektieven door de overeen
komst met het CBK en een toenemende belangstelling
voor gekwalificeerde brouwgerst in de andere EEG-
landen.
Consumptie- en pootaardappelen. In 1971 werd c£.
85.000 ha geteeld, waarvan ca. 20.000 ha pootaardappe
len. De positie op de internationale pootgoedmarkt
doet verwachten dat de huidige produktie-omvang ge
handhaafd kan worden. Ditzelfde geldt voor de con
sumptie-aardappelteelt enerzijds door de specialisatie
en rationalisatie van de Nederlandse teelt en ander
zijds door het hoge opbrengstniveau waardoor de kost
prijs niet te veel behoeft op te lopen.
Suikerbieten. Voor de komende jaren wordt een
verdere stabilisatie op 100.000 ha verwacht. Ook hier
bij is de concurrentiepositie in de EEG vrij sterk door
een 15 hoger opbrengstniveau en een uitstekend ge-
outtilleerde en sterk geconcentreerde suikerindustrie.
Vlas. Of het vlas in de kamende jaren weer een ge
was van betekenis zal worden hangt van een aantal
omstandigheden af. Alhoewel door het EEG-vlasbeleid
de vlasteelt in ons land wat meer in trek komt, zal dit
o.m. afhangen van het al dan niet slagen van de proe
ven tot volledige mechanisatie van de oogst, de ont
wikkelingen van de vlasverwerking en afzet van vlas-
produkten (menggarens). Bij positieve resultaten is de
terugkeer tot 20 a 25.000 ha vlas niet onmogelijk
(1971-7.000 ha). Vooralsnog wordt een areaal van ca.
15.000 ha geraamd.
Graszaad. Door gunstiger prijsverhoudingen van de
te verwachten EEG-steunmaatregelen in de gras- en
klaverzaadsector, waardoor deze teelt op rentabili-
teitsbasis in vergelijking tot gegarandeerde akker-
bouwprodukten gunstiger komt te liggen, is een uit
breiding tot ca. 15.000 ha mogelijk. Wel zullen dan de
nodigie voorzieningen moeten worden getroffen voor
regionale tussenopslag en voor bewerking in verband
met de oogstmechanisatie.
Koolzaad. Met name op de bedrijven met een wat
extensieve bedrijfsvoering zal de koolzaadteelt wat
toenemen.
Lucerne, snijmais, voederbieten. Een wat gezondere
situatie 'bij de teelt en verwerking van lucerne doet
verwachten dat de teelt enigszins zal worden uitge
breid. Ook de snijmais is in opmars, vooral op de ge
mengde bedrijven op zandgrond. Daarnaast iets in de
Noordelijke kleigebieden. Voederbieten nemen nog
steeds in betekenis af.
Kunstweide. In de kleigebieden is bij de akkerbouw
bedrijven die op rundveehouderij overgaan een uit
breiding van de kunstweide te verwachten. Voorts
wordt op de grotere en extensieve akkerbouwbedrijven
het geoogste gewas een gangbaar handelsprodukt.