LANDBOUWSCHAP
VAN HET
Gesprek minister met
Landbouwschap
Landbouwschap wil selectieve
rentesubsidies
Het bestemmingsplan
als
instrument
van
Ruimtelijke
Ordening
DE lange duur van de bestemmingsplanprocedure en
de verstarrende werking van de jurisprudentie
dreigen voor de ruimtelijke ordening ernstige consequen
ties te krijgen: er zijn tekenen die erop wijzen dat een
neiging ontstaat het bestemmingsplan als instrument van
ruimtelijke ordening de rug toe te keren en men voor de
realisering van bepaalde projecten naar andere wegen
zoekt. Daarnaast gaan er regelmatig stemmen op die be
togen dat voor bepaalde terreinen zoals b.v. de her
inrichting van landelijke gebieden, de stadsvernieuwing,
de nationale bestemmingen de procedures van de Wet
op de Ruimtelijke Ordening geen oplossing kunnen bie
den om de daar bestaande problemen te overwinnen en
dat daarom voor die terreinen een speciale regeling nodig
is. Daardoor dreigen in de ruimtelijke planning bepaalde
deelgebieden losgeweekt (of liever: losgescheurd) te wor
den, waarmee een wezenselement van de ruimtelijke
ordening verloren zou gaan n.l. de generale visie, langs
democratische weg tot stand gekomen na afweging van
alle belangen. Aldus het jaarverslag over 1970 van de
Rijksplanologische Dienst van het Ministerie van Volks
huisvesting en Ruimtelijke Ordening. Het is daarom van
uitermate groot belang het bestemmingsplan als instru
ment van ruimtelijke ordening beter te laten functione
ren om daarmee het vertrouwen in de mogelijkheden van
4
TIJDENS het maandelijks gesprek met de minister
van Landbouw vorige week dinsdag 5 oktober
heeft het Landbouwschap ernstige verontrusting uitge
sproken over het voornemen van de EEG-landbouw-
ministers om de prijsvaststelling voor landbouwproduk-
ten uit te stellen in verband met de monetaire situatie.
Met klem is bij de bewindsman aangedrongen op spoe
dige prijsverhogingen, die niet afhankelijk mogen zijn
van besluiten op monetair terrein.
Ir. Lardtfnois zei echter van mening te zijn dat aller
eerst gestreefd moet worden naar overeenstemming over
het te voeren gemeenschappelijk monetair beleid voor
de toekomst. Daarna kunnen de prijzen voor agrarische
produkten vastgesteld worden. Niettemin zegde de minis
ter toe de prijsvaststelling opnieuw te bezien als rond
de komende jaarwisseling geen herstel van de vaste wis*
selkoersen bereikt zou zijn.
olievoorschotregeling in de tuinbouw wordt thans
afgewikkeld. In dat verband heeft het Landbouw
schap aan de minister gevraagd de zogenaamde zone-
verschillen dat zijn de verschillen in de hoogte van de
olieprijs tussen diverse gebieden van het land in deze
afwikkeling te betrekken. De minister zal aan dit ver
zoek voldoen zowel ten gunste van de groente- als de
bloementelers. Deze laatsten zullen overigens, zoals be
kend, de voorschotten moeten terugbetalen.
Uitvoerig is in het gesprek een aantal financierings
moeilijkheden in de tuinbouw aan de orde gesteld. Het
Landbouwschap kondigde een overleg terzake aan te
voeren met de (landbouw)kredietbanken en het Borg
stellingsfonds.
Ir. Lardinois wees het verzoek van het Landbouwschap
af om de premie voor omschakeling op aardgas te ver
hogen. Een verlaging van de BTW op sierteeltprodukten
is volgens de minister vooralsnog niet mogelijk.
In verband met de concurrentie van Bulgaarse en Roe
meense tuinbouwprodukten ondersteundie het Landbouw
schap een door minister Lardinois eerder gedaan voor
stel om met de Oosteuropese exportinstanties overleg te
plegen. Zowel de minister als het Landbouwschap zijn
van mening dat het Centraal Bureau van de Tuinbouw
veilingen de meest aangewezen instantie is voor dit ge
sprek. De inbreng van overheidszijde is daarbij wel ge
wenst, De minister zegde alle hulp toe bij dit overleg.
||ET schap vroeg de minister het voor het noorden
des lands aangekondigde experiment met een
grondbank niet uitsluitend te binden aan ruilverkave
lingsprojecten. Het schap legde de minister een nota
voor over de uitvoering van het tweede voedselhulpver
drag. Bewindsman en schap zien voedselhulp ook als
een taak van de EEG. De hulp zal zo breed mogelijk
moeten worden opgezet, dus in wereldverband; zij zal op
langere termijn een ruimer voedselpakket moeten bevat
ten dus niet alleen granen. Men vond het gewenst de
hulp zo veel mogelijk te verstrekken via het Wereld
Voedsel Programma.
De vraag van het Landbouwschap, of bij de tewerk
stelling van vakantie-arbeidskrachten in de landbouw
faciliteiten mogelijk zouden zijn op het gebied van be
lastingen en sociale verzekeringen, werd met een weder
vraag beantwoord. De minister zei over deze zaak graag
een advies van het Landbouwschap te willen ontvangen!
Tevens bracht de minister in het gesprek naar voren dat
hij in het kader van de Benelux-harmonisatie op korte
termijn een gesprek met het bedrijfsleven over de opzet
en uitvoering van een registratie van de Nederlandse
varkensstapel wenst.
E.E.G. STRUCTUURBELEID
Als in de EEG de subsidieregelingen voor de ontwik
keling van landbouwbedrijven aanvaard worden, zal de
Nederlandse overheid die ook ten volle moeten doen
gelden voor het Nederlandse landbouwbedrijfsleven.
Alleen op die manier blijft een aanvaardbare concurren
tiepositie van de Nederlandse land- en tuinbouw gehand
haafd. Aldus het standpunt van het Landbouwschap in
zake de ontwerp-richtlijnen der Europese Commissie
over de landbouwstructuur. Aanvaarding van de richt
lijnen en toepassing ervan in Nederland zal hier iets ge
heel nieuws brengen: het verstrekken van rentesubsidies
zal mogelijk worden. Landbouwpolitiek gezien vindt het
Landbouwschap dat wenselijk, mits die rentesubsidies
selectief toegepast worden en alleen gericht blijven op
knelpunten die per sector van de land- en tuinbouw kun
nen verschillen. Om voor steun in aanmerking te komen
zullen, volgens het Landbouwschap, de investeringen
een bepaalde minimum-omvang moeten hebben, en ze
zullen alleen gestimuleerd moeten worden op bedrijven
waarvan de levensvatbaarheid kan worden aangenomen.
Mede op grond van de inbreng van zijn hoofdafdelin
gen en afdelingen noemt het schap voor verschillende
sectoren van land- en tuinbouw een aantal knelpunten,
waarvan met de nieuwe subsidiemogelijkheid iets te doen
zou zijn. Voor de akkerbouw: verkaveling bodemgesteld
heid, perceelgrootte, interne waterhuishouding en ont
sluiting, de instelling van een grondbank en samenwer
king in bouwplancombinaties. Voor de tuinbouw: over
schakeling van verwarmde glasbedrijven van olie op
aardgas, vernieuwing van bedrijven, overneming van be
drijven door jonge tuinders. Voor de fruitteelt: aanpas
sing en modernisering van boomgaarden. Voor de sier
teelt: rationalisatie, kwaliteitsverbetering, afstemming
van de produktie op de vraag.
Het Landbouwschap wijst steun aan de veredelings-
landbouw af, omdat daarmee ontwikkelingen gestimu-
leerdi worden die marktverstorend kunnen werken. Wan
neer subsidie aan de veredelingssector onvermijdelijk is,
zal deze beperkt moeten blijven tot investeringen die op
geen enkele wijze tot een grotere produktieomvang lei
den. Het Landbouwschap denkt in dit verband wel aan
investeringen ter voorkoming van milieuverontreiniging.
DE BRUSSELSE VOORWAARDEN ONDER DE LOUPE
H£t standpunt van het Landbouwschap wijkt in be
langrijke mate af van de Brusselse voorstellen als
het gaat over de voorwaarden om voor steunverlening in
aanmerking te komen. De voorstellen van de commissie
willen die reeds goed geoutilleerde bedrijven uitsluiten
van steun en alleen hulp verlenen aan de zogenaamde
middengroep van land- en tuinbouwbedrijven. Deze laat
ste groep zou dan „ontwikkelingsplannen" moeten indie
nen, waaruit moet blijken dat na tenminste zes jaren een
redelijk inkomen kan worden behaald. Het Landbouw
schap is van mening, dat een voortdurend ontwikkelings
proces steeds dwingt tot investeringen op alle niveaus.
Het is daarom niet gewenst de goede en minder goede
bedrijven van elkaar te scheiden.
Een subsidiebeleid op basis van plannen, die in zes
jaar verwezenlijkt moeten worden, acht het Landbouw
schap onverstandig. In zo'n plan zijn immers te veel
subjectieve elementen aanwezig (inkomens-, kosten- en
prijzenontwikkeling). Een soepele en selectieve beoorde
ling bij de subsidieverstrekking heeft dan ook de duide
lijke voorkeur boven een sterk genormeerd beleid.
Waar in de richtlijnen van Brussel ook een mogelijk
heid gegeven wordt tot medefinanciering van de ruilver
kaveling, wil het Landbouwschap daar niet alleen de
gronden voor bedrijfsvergroting onder verstaan, maar
ook de gronden die de te vergroten bedrijven reeds in
bezit hebben. Volgens de richtlijnen van de Europese
Commissie heeft de groep ontwikkelingsbedrijven voor
rang op via sanering vrijkomende gronden. Het Land
bouwschap wijst deze monopolisering van de grond af.
NIET GEWENST
STEUNVERLENING bij aanschaf van levende inven
taris wordt door het Landbouwschap ongewenst
geacht. Evenmin dient een rentesubsidie gegeven te wor
den bij de aankoop van werktuigen, als daarbij vaststaat
dat een rendabele exploitatie onmogelijk is. Dit geldt
uiteraard voor alle beheersvormen van die mechanisatie
(land- en tuinbouwbedrijf, combinaties, werktuigencoöpe
raties, loonbedrijven en samenwerkingsvormen). Het
Landbouwschap is van mening dat steunmaatregelen
dienstig kunnen zijn ter bevordering van samenwerkings
vormen, loonwerkkernen en organisaties die per gebied
een pooling van werktuigen en arbeid nastreven.
Voor bedrijfshoofden jonger dan 55 jaar op de niet-
levensvatbare bedrijven is een beperkte investeringssteun
mogelijk ondier bepaalde voorwaarden. Het Landbouw
schap acht stimulering van investeringen op die bedrij
ven niet zinvol en bepleit een zogenaamde beëindigings
regeling op termijn voor de betreffende ondernemers.
De richtlijnen van de Europese Commissie ten aanzien
van het saneringsbeleid geven geen aanleiding om de in
Nederland geldende beëindngingsregelingen niet voort te
zetten of uit te bouwen. De ervaringen met de huidige
saneringsregeling zijn overigens nog onvoldoende om nu
al principiële wijzigingen voor te stellen.
In het door de Europese Commissie gewijzigd voorstel
voor een verordening van de producentengroeperingen
vindt het Landbouwschap geen enkele garantie, dat de
lid-staten op het gebied van afzet en verwerking van
agrarische produkten zullen stoppen met subsidies.
de Wet op de Ruimtelijke Ordening te herstellen. Daar
bij komen in het bijzonder drie fronten voor actie in aan
merking.
|N de eerste plaats is het noodzakelijk, dat de duur
van de bestemmingsplanprocedure drastisch wordt
bekort. In de praktijk lijken hiervoor, met behouden van
de inspraakmogelijkheid en de rechtszekerheid van de
burger, mogelijkheden aanwezig. Daarbij zal ook bezien
moeten worden of voor een goed functioneren van de
ruimtelijke planning de handhaving van alle onderdelen
van die procedure wel noodzakelijk is. Zoals algemeen
bekend kost op het ogenblik de Kroonfase van de plan
procedure de meeste tijd. Mede in aanmerking genomen
dat er een toenemende neiging te constateren is om bij
de Kroon in beroep te gaan, Is er ook aanleiding tevens
onder ogen te zien, of het nog wel in overeenstemming
met ons rechtsgevoel is, dat ieder die bedenkingen tegen
een bepaald bestemmingsplan of onderdeel daarvan heeft
zonder enig risico (zulks in tegenstelling tot het burger
lijk procesrecht) bij de Kroon in beroep kan gaan en
daarmee de uitvoering van dat plan jaren achterop kan
brengen!
,|TEN tweede front voor actie ligt bij de toepassing
van de artikelen 11 en 15 van de Wet op de Ruim
telijke Ordening. Na het vervallen van art. 20 van de
Wederopbouwwet kan, met hetgeen in dit artikel 11
vastgelegd is, op soepele wijze door die wijzigingsbe
voegdheid op gewijzigde omstandigheden gereageerd
worden. Daarnaast kan ook het in hetzelfde artikel ge
regelde globale bestemmingsplan met uitwerkingsplicht
voor dit doel een grote rol spelen. Veel problemen, niet
alleen bij de uitbreiding van steden en diorpen maar ook
bij de vernieuwing van oude binnensteden, zouden langs
de weg van het globale plan tot een oplossing gebracht
kunnen worden, als van deze mogelijkheid in de praktijk
een ruimer gebruik gemaakt zou (kunnen) worden. Daar
voor is dan wel nodig, dat men het algemeen zo spoedig
mogelijk eens wordt over de reikwijdte van de „objec
tieve begrenzing", welke de Kroon bij dergelijke plannen
eist.
HET derde terrein waar zich in de praktijk moeilijk
heden voordoen, betreft de tracé's van transport
en energiebanen: wegen, pijpleidingen, hoogspannings
lijnen e.d'. en voorzieningen voor de winning van aardgas
en aardolie. In toenemende mate leiden deze soms zeer
ingrijpende beslissingen tot conflicten met andere belan
gen, die in bestemmingsplannen en streekplannen tegen
elkaar zijn afgewogen, met o.m. als gevolg dat de voor
deze tracé's benodigde bouw- en aanlegvergunningen
niet verleend kunnen worden. Een uitweg uit deze im
passe lijkt langs twee wegen gezocht te moeten wordien:
enerzijds met het oog op rechtszekerheid en inspraak
mogelijkheden een verdere uitbouw van de procedure tot
vaststelling van dergelijke tracé's en een efficiënte kop
peling met de ruimtelijke planning. Anderzijds snellere
opneming van de op die wijze tot stand gekomen tracé's
in streek- en bestemmingsplannen. Aldus het jaarverslag
van die Rijksplanologische Dienst betreffende „Het Be
stemmingsplan".