Landbouwbegroting
1972
4
In de vierde plaats wordt gesignaleerd dat de land
bouw tot de sectoren behoort, waar de lasten van
werkzame (internationale) inflatoire impulsen zwaar
wegen. Daarom zal deze omstandigheid bij het te voe
ren beleid bijzondere aandacht van minister Lardinois
hebben.
Tenslotte, de vergroting van de Gemeenschappelijke
Markt zal nieuwe, belangwekkende perspectieven, met
name voor onze tuinbouw, openen. Aan de andere
kant vervullen de breuklijnen, die in het internationale
monetaire stelsel aan de dag treden, de bewindsman
met grote bezorgdheid over het lot van de landbouw
markt.
HET MARKT EN PRIJSBELEID
De getroffen maatregelen ten behoeve van het ver
keer van landbouwprodukten zijn erop gebaseerd dat
de Nederlandse boer of tuinder op gelijke voet wordt
behandeld als zijn collega in België en de Duitse
Bondsrepubliek. Dit moet ook het uitgangspunt zijn
voor de terzake in de toekomst te volgen gedragslijn.
Een en ander zal mede 's ministers standpunt bepalen,
zowel bij de verschillende in E.E.G.-verband te nemen
besluiten, alsook bij de concretisering van de in de
Regeringsverklaring vermelde voorgenomen verbete
ring van de sociale, economische en fiscale positie van
de zelfstandigen.
In het vergrote, en naar zijn produktiemogelijkheden
nog gevarieerder gebied dat door de toetreding van
nieuwe leden ontstaat, verdient de besluitvorming ten
aanzien van de prijzen en prijsrelaties zorgvuldige
overweging. Het zijn in het bijzonder enige niet onaan
zienlijke prijswijzigingen die voor de adspirant-leden
uit de toetreding voortvloeien, die daartoe nopen. Zulks
mag en behoeft een tijdige besluitvorming niet in de
weg te staan. In het komende decennium moet het
soheppen van evenwichtiger verhoudingen óp de we
reldmarkt een belangrijke opgave worden geacht ten
behoeve van de agrarische economie in de ontwik
kelingslanden.
NIEUWE ANALYSE ECONOMISCHE
ONTWIKKELING LANDBOUWSECTOR
OVER DE LAATSTE DRIE JAREN
Op een geheel nieuwe wijze is de economische ont
wikkeling van de landbouw voorlopig, bij gebrek
aan voldoende gegevens, nog zonder de tuinbouw
over de laatste drie jaren weergegeven in de memorie
van toelichting op de Landbouwbegroting 1972. Deze
periode, die de jaren 1968/69, 1969/70 en 1970/71 be
strijkt, was noodzakelijk, omdat de bedrijfsresultaten
in de landbouw van jaar tot jaar sterk onder invloed
staan van de prijsschommelingen voor produkten met
een volledige of overwegend vrije prijsvorming, zoals
consumptie-aardappelen, varkensvlees en eieren. Door
van een 3-jarige periode uit te gaan is het mogelijk de
invloed van deze meer „incidentele" faktoren te schei
den van de meer „structurele" krachten die een be
slissende invloed op de economische ontwikkeling in
de landbouw hebben uitgeoefend. Uitgangspunt voor
deze nieuwe analyse vormde een door het LEI opge
stelde resultaten-rekening voor de landbouwsector als
geheel. Uit deze analyse blijkt dat vooral een drietal
ontwikkelingen de resultaten vaa onze „nationale
boerderij" in de voorbije jaren hebben beïnvloed:
1. De sterke kostenstijging, die zich met name in de
jaren 1969/70 en 1970/71 heeft voorgedaan. Voor
de goederen en diensten die de landbouw uit andere
sectoren betrekt ca. 65 van het totale kosten-
pakket steeg het kostenniveau achtereenvolgens
over de genoemde jaren met 1,5 3 en 4,5
Aanzienlijk sterker was de kostenstijging voor de
eigen produktiefaktoren arbeid, grond en het in
andere kapitaalgoederen geïnvesteerde vermogen
namelijk 7,5 11,5 en 11
2. Een relatief gunstige ontwikkeling van het totale
volume van de produktie in de landbouwsector en
van de netto-produktiviteit. De netto-produktivi-
teit steeg in de jaren 1968/69, 1969/70 en 1970/71
met resp. 3,5 5 en 6 Deze stijging was ech
ter onvoldoende om de invloed van de sterke kos
tenstijging op te vangen.
3. Sterke prijsfluctuaties, die van iaar tot jaar op
treden voor een aantal belangrijke landbouwpro
dukten consumptie-aardappelen, varkensvlees,
en eieren met een volledige of overwegend vrije
prijsvorming. In de jaren 1968/69 en 1969/70 was er
per saldo sprake van een gunstige invloed van deze
factor op de totale bedrijfsresultaten; in het jaar
1970/71 waarin voor al deze produkten het prijs
peil laag tot zeer laag was, zijn de bedrijfsresul
taten er in sterke mate ongunstig door beïnvloed.
De analyse wordt afgesloten met een vergelijking
van het totale sector-inkomen als beloning voor de
in de landbouwsector ingezette produktiefactoren
arbeid, grond en vermogen, met de beloningsaan-
soraken van deze produktiefactoren in de achtereen
volgende jaren:
1968/69 1969/70 1970/71
Ontwikkeling
sectorinkomen 11,5 11,5 15,5
Belonings
aanspraken 5% 9% 8%
III. Weidebedrijven
Klei-
Veenweide- Westelijk
Noordelijk
Boekjaar
weide-
gebied
Weide
Zandgebied
gebied
gebied
(24 ha)
(26 ha)
(19 ha)
(21 ha)
1966/67
20.350
14.350
11.750
12.750
1967/68
19.600
18.550
14.450
12.900
1968/69
20.800
20.350
14.200
12.300
1969/70
18.250
17.700
13.600
12.300
1970/71
16.500
17.500
12.000
12.000
IV. Kleinere gemengde weidebedrijven
Boekjaar Gemengde bedrijven Weidebedrijven
Rundvee- Veredeling Weide- Zand-
houderij Rund- gebieden gebieden
veehouderij
Veredeling
(10 ha)
(8 ha)
(12 ha)
(11 ha)
1966/67
6.400
7.850
11.400
7.500
1967/68
5.150
6.550
10.750
6.650
1968/69
8.300
12.400
8.800
8.450
1969/70
7.100
13.650
9.500
8.350
1970/71
5.500
6.500
8.750
7.000
Uit deze vergelijking blijkt dat in de beide eerste
jaren de stijging van de beloningsaanspraken van de
„eigen" produktiefactoren in de landbouwsector ruim
schoots werd gedekt door de toename van het totale
sectorinkomen. In deze jaren was er dus sprake van
een relatieve verbetering van het totale inkomen in
de landbouwsector, zij het dat dit beeld vooral is ont
staan door de per saldo gunstige invloed van de prijs
ontwikkeling voor de produkten me een overwegend
vrije prijsvorming. Het jaar 1970/71 is daarentegen
een slecht jaar voor de landbouw geweest. De sterke
kostenstijging enerzijds en de ongunstige prijsontwik
keling voor de vrije produkten waardoor het ge
middelde-prijsniveau voor de gehele landbouwsector
zelfs met 4,5 daalde anderzijds, veroorzaakten
een daling van het totale landbouwinkomen met ruim
15 terwijl de beloningsaanspraken van de „eigen"
produktiefactoren met 8 stegen. De economische
ontwikkeling van de landbouw, die uit deze sector-
analyse naar voren komt, wordt volledig bevestigd
'door de inkomensontwikkeling op de verschillende
groepen bedrijven waarvan het L.E.I. een bedrijfs
economische boekhouding voert.
Werden in het algemeen over de jaren 1968/69 en
1969/70 nog redelijke bedrijfsresultaten geboekt; over
het jaar 1970/71 zijn de arbeidsinkomens per onder
nemer voor vrijwel alle bedrijfstypen gedaald. De
sterkste dalingen geven die bedrijfstypen te zien, waar
het inkomensniveau in belangrijke mate afhankelijk
is van de prijsontwikkeling van produkten met een
overwegend vrije prijsvorming.
De minister besluit zijn beschouwing over de eco
nomische ontwikkeling van de landbouw in de laatste
drie jaren met een voorzichtige blik vooruit naar het
jaar 1971/72. Hoewel er nog een aantal onzekere facto
ren is, staat thans wel reeds naar zijn mening vast dat
de opbrengst-ontwikkeling in het jaar 1971/72 een
aanmerkelijk gunstiger beeld zal vertonen dan in het
jaar 1970/71. Naast de in E.E.G.-verband overeenge
komen prijsverhogingen voor het jaar 1971/72 mag
worden verwacht dat een beter marktevenwicht in de
zuivelsector en voor een aantal produkten met een
overwegend vrije prijsvorming daartoe een bijdrage
zal leveren. De uiteindelijke uitkomst van het jaar
1971/72 zal daarnaast echter rekening houdend met
het feit dat de netto-produktiviteitsstijging een regel
matige stijging te zien geeft vooral afhangen van de
mate waarin de kostenstijging zich in het jaar 1971/72
zal voortzetten!
GEMIDDELD ARBEIDSINKOMEN
PER ONDERNEMER
I. Akkerbouwbedrijven en gemengde bedrijven
met 4080 akkerbouw
Gemengde
bedrijven
4080
Boekjaar Akkerbouwbedrijven akkerbouw
Noordelijk
Zuid
Veen
Zand
kleigebied
westelijk
koloniën
gebieden
kleigebied
(44 ha)
(40 ha)
(30 ha)
(24 ha)
1966/67
19.850
25.450
18.000
12.200
1967/68
21.600
22.200
25.750
15.700
1968/69
12.300
27.150
30.150
15.100
1969/70
29.850
48.200
18.900
13.500
1970/71
25.000
21.000
27.000
12.500
II. Gemengde bedrijven
Rundveehouderij Veredeling
Boekjaar veredeling rundveehouderij
Noordelijk Zuidelijk Noordelijk, Zuidelijk
Oostelijk en Zand- Oostelijk en Zand-
Centraal
gebied
Centraal
gebied
Zandgebied
Zandgebied
(20 ha)
(17 ha)
(12 ha)
(12 ha)
1966/67
9.100
12.250
10.050
15.450
1967/68
8.700
13.500
9.000
12.950
1968/69
10.150
16.950
17.100
20.200
1969/70
13.950
14.250
18.000
27.000
1970/71
9.500
11.500
10.000
13.000
SLAGVAARDIG LANDINRICHTINGSBELEID,
GE-INTEGREERD IN DE RUIMTELIJKE
ORDENING
STEMMINGSPROGRAMMA RUILVERKAVELING
OP 55.000 HA GEHANDHAAFD
Hoewel de in de Regeringsverklaring aangekondigde
beslissingen ten aanzien van een aantal aspecten van
het ruilverkavelingsbeleid de oekomstige landinrich
tingsplannen kunnen beïnvloeden, zullen in die tussen
tijd de werkzaamheden gericht blijven en de voor
bereiding van een stemmingsprogramma in 1972 van
een gelijke omvang als in de voorgaande jaren, te
weten 55.000 ha.
De minister van landbouw acht een verantwoorde
voortgang van de in uitvoering zijnde ruilverkave
lingen mogelijk met de beschikbaarstelling van het
in de begroting opgenomen bedrag voor 1972. Werd
voor 1971 219 miljoen uitgetrokken, waarvan
204 miljoen voor rijksbijdragen en voorschotten voor
de uitvoering van werken en 15 miljoen voor over
drachten aan de Stichting Beheer Landbouwgronden
(SBL), voor 1972 is 2231/£ miljoen uitgetrokken,
waarvan 204 miljoen voor de uitvoering van werken
en 19% miljoen voor SBL-overdrachten. Met dit
programma kan in het licht vaa te verwachten loon-
en prijsstijgingen een enigermate geringer werk-
volume dan in 1972 worden uitgevoerd.
De huidige objecten leveren ook belangrijke baten
op in de niet-agrarische sfeer. Inzicht in de verdeling
van de kosten over de verschillende aspecten van de
landinrichtingsplannen geven de begrotingen van de
in 1970 gestemde en derhalve ia de periode
1971—1978
uit te voeren projecten:
Ontsluiting
29
W aterbeheersing
23%
Kavelvergroting
29
Boerderijbouw
5
Utiliteitswerken
2%
Recreatievoorzieningen
5
Landschapsbouw
5
Financiering -|- afkoop toedeliagsrechten
2%
GRONDMOBILITEIT
iJYE geïntegreerde uitvoering van de inrichting van
het platteland wordt ten zéerste vergemakkelijkt
door de grondmobiliteit, die in het kader van de ruil
verkaveling wordt bereikt. De eigendoms- en gebruiks
rechten op de grond worden immers losgekoppeld vaa
de ligging van de percelen in de oude toestand. Bij
deze herindeling van de eigendoms- en gebruiks
situatie kunnen landschapsplan, recreatievoorzienin
gen, te beschermen natuurterreinen en rijkswegen
worden iagepast, zonder grote bezwaren voor de
belanghebbenden. Het verlenen van een toeslag op
de grondprijs in de vorm van de afkoop van toedelings
rechten en de verplichte verkoop aan de Stichting
Beheer Landbouwgronden voor bedrijfsbeëindigingen
in het kader van het Oatwikkelings- en Sanerings
fonds voor de Landbouw zijn van groot belang om
voldoende grond te verwerven. Dit is niet alleen van
betekenis voor het realiseren van niet-agrarische
bestemmingen, maar tevens kan op deze wijze grond
beschikbaar komen voor bedrijfsvergrotiagen.
Het aankoopbeleid van de SBL gaat zich, als gevolg
van de algemene ontwikkelingen op de grondmarkt,
steeds meer onafhankelijk van door derden betaalde
prijzen bewegen. In de laatste jaren heeft zich een
kentering voorgedaan op de grondmarkt, die in steeds
meer gebieden leidt tot een dalende tendens bij de
prijzen. Deze daling heeft zich het eerst gemanifesteerd
in de provincies Groningen en Friesland. In het jaar
1970 daalde de door de SBL gemiddeld betaalde prijs
voor het losse land in deze provincies ten opzichte
van 1969 met 9% resp. 5 Voor het behuisde land
bedroeg deze daling 17 resp. 2 Opvallend is, dat
ondanks de daling van het algemeen prijsniveau in
het noorden, de prijs van zandgrond vrij stabiel 'blijft
en plaatselijk nog wat stijgt. De daling is echter duide
lijk aanwezig in zeekleigebieden en veenweide-
gebieden. De grondaankopen door de Stichting Beheer
Landbouwgronden en die door het Staatsbosbeheer