Vruchtwisseling bouwplan op zandgronden Noord-Brabant en in Het gebruik van anti-spruitmiddelen bjj zaai-uien 7 J. DE GROOT. Consulentschap Rundveehouderij en Akkerbouw - Tilburg. Zolang de landbouw in de vorm van monocultures bestaat, is het probleem van de vruchtwisseling ur gent geweest. Elke boer weet dat de teelt van steeds hetzelfde of zeer nauw verwant gewas op hetzelfde perceel tot moeilijkheden leidt. Men heeft getracht deze door het nemen van cultuurmaatregelen te be strijden, doch het bleek al gauw dat een verbeterde vruchtbaarheid weliswaar de aantastingen minder snel zichtbaar maakt, doch de bodemziekten werden op den duur zo ernstig dat ook bij een zeer goede vrucht baarheid de gevolgen ruïneus kunnen zijn. DE VERSCHILLENDE BODEMZIEKTEN Voetziekte. Deze in tarwe zeer bekende groep van bodemschimmels kan niet alleen de tarwe aantasten, doch ook rogge en in iets mindere mate, gerst, kun nen hier ernstig van lijden. De teelt van tarwe of rogge op gerst is dan ook in verband met deze vrucht- wisselingsziekte niet aan te bevelen. Aaltjes. In deze groep van bodemziekten, die in wezen steeds het gevolg zijn van een slechte vrucht- opvolging, zijn de bekendste: bietecystenaaltje, ha- vercystenaaltje en aardappelcystenaaltje. Daarnaast kan nog het stengelaaltje, dat reup in rogge veroor zaakt, voorkomen. Vooral het havercystenaaltje komt op de zuidelijke zandgronden algemeen voor. Weliswaar is de teelt van haver de laatste jaren teruggelopen, doch ook op de veel verbouwde gerst kan het havercystenaaltje zich sterk vermeerderen. Wanneer in haver reeds ernstige schade optreedt zal de gerst nog vrij normaal groeien doch zal de populatie wel sterk vermeer deren. DE BESTRIJDING De voetziekte. Deze in granen voorkomende ziekte is alleen door een ruime vruchtwisseling te bestrij den en het is dan ook bittere noodzaak wanneer gra nen na graan verbouwd moet worden dit zo in te rich ten dat, als het enigszins mogelijk is, het tweede jaar haver te verbouwen. Tarwe na gerst of rogge is prak tisch altijd een mislukking, terwijl ook rogge na gerst of tarwe zeer ernstig te lijden heeft. Haver is voor deze ziekte nog de minst gevoelige. Aaltjesziekte. Op gronden die reeds besmet zijn en dit zijn er zeer vele zal het wel noodzakelijk zijn een zeer ruime vruchtwisseling toe te passen met gewas sen die geen vermeerdering van de aaltjes in het werk stellen. Het zgn. uithongeren van aaltjes gaat zeer langzaam, weliswaar sterft jaarlijks V* van de levende aanwezige cysten uit, doch dit betekent dat na vijf jaar, wanneer geen vermeerdering is moge lijk geweest, nog 20 van de cysten over is. Men zal dus moeten trachten de aaltjespopulatie door het systeem van uithongeren binnen toelaatbare grenzen te houden. Grondontsmetting met D.D. is mogelijk doch men moet wel bedenken dat ook dit bij een ge slaagde behandeling slechts 90 van de aaltjes doodt, zodat bij een slechte vruchtwisseling de aaltjespopu latie weer zeer snel op peil zal zijn. HET BOUWPLAN Een bouwplan op een akkerbouwbedrijf dient zo opgesteld te worden, dat naast financieel goed op brengende gewassen ook de reeds genoemde vrucht- wisselingsziekten afdoende worden bestreden. De moeilijkheid op de zandgronden is echter vaak dat de gewassenkeuze zeer beperkt is. Zeer dikwijls is het al of niet af kunnen sluiten van een kontrakt be palend of een gewas al dan niet verbouwd kan wor den (aardappelen, conserven). Het meest ideale bouwplan is wel de vruchtopvolging van één op vier, doch in veel gevallen niet te verwezenlijken. Men krijgt dan b.v le jaar bieten 2e jaar aardappelen 3e jaar granen 4e jaar conserventeelten. Wanneer men niet de mogelijkheid heeft kontrak- ten voor conserven af te sluiten is b.v. mogelijk le jaar bieten 2e jaar zomergerst of mais 3e jaar aardappelen 4e jaar wintergranen. Het verdient wel aanbeveling na aardappelen in het najaar, in verband met opslag, niet of zo licht mogelijk te ploegen. De kans op bevriezen van de achtergebleven knollen is dan groter. Wanneer geen aardappelen of conserven in het bouwplan kunnen worden opgenomen zijn de moeilijkheden vaak gro ter. De teelt van graszaad is dan wel te overwegen doch ook dit gedraagt zich in de vruchtwisseling min of meer als granen. Mogelijk dat de teelt van maïs in deze gevallen een kans biedt de gewassen gezond te houden zodat er regelmatig hoge opbrengsten kun nen worden verkregen. S.N.Ui.F. Middelharnis gINDS 1965 wordt voor het tegengaan van het uit lopen van bewaaruien het anti-spruitmiddiel maleï- ne hydrazide gebruikt. Bij een juiste toepassing van dit middel is het mogelijk het uitlopen afdoende te onder drukken. In tegenstelling tot vóór 1965 is de mate van uitlopen nu dus geen beperkende faktor meer bij de be waring in met buitenlucht gekoelde ruimten. Dit heeft belangrijke gevolgen gehad voor de afzet. Aanvankelijk waren die laatste Nederlandse uien uit de luchtgekoelde bewaarplaatsen als regel half april geruimd. Tegenwoor dig is dit tijdstip verschoven tot einde mei of begin juni. Hierdoor is het in principe mogelijk geworden tot aan de nieuwe oogst van de tweedejaars plantuien, dus een jaar rond, uien van eigen bodem te leveren. De eerste jaren na de introduktie van maleTne hydra zide bleef de toepassing beperkt tot enkele tientallen hectaren. In de afgelopen 5 jaren is als gevolg van de sterke uitbreiding van het areaal de noodzaak van ver ruiming van de afzetperiode duidelijk gebleken. Mede hierdoor is het gebruik van maleïne hydrazide sterk toe genomen. Met de toename van het gebruik worden echter ook meer klachten gehoord over de werking. Vooral in het afgelopen seizoen deden zich verschillende moeilijkheden voor. Bespoten partijen bleken bij de levering soms in ernstige mate inwendige spruitvorming te vertonen. Het spreekt vanzelf dat dergelijke partijen na verzending snel waardeloos zijn. De oorzaak van deze moeilijkheden moet grotendeels gezocht worden in een onnauwkeurige aanwending van het middel of in het gebruik onder niet geheel juiste omstandigheden. Dit artikel heeft dan ook ten doel de aandacht te vestigen op een aantal facetten, die bij gebruik van maleïne hydrazide onder geen beding uit het oog mogen worden verloren. DE KEUZE VAN HET RAS In de afgelopen jaren is duidelijk gebleken, dat lang niet alle in ons land geteeldé uieselekties even geschikt zijn voor de lange bewaring. Van sommige selekties ver tonen de uien begin maart al duidelijke symptomen van versletenheid. De uien worden zacht en laten snel de bui tenste droge rokken los (kale uien). Het spreekt vanzell, dat dergelijke uieselekties niet in aanmerking komen voor de zeer lange bewaring en dus ook niet voor een behandeling met maleïne hydrazide. Voor dit doel zijn alleen de allerbeste bewaaruien geschikt. Gegevens over bewaarkwaliteit en huidvastheid worden jaarlijks ver meld in de landelijke rassenlijsten. Op grond hiervan is een verantwoorde keuze, ook voor de late en zeer late levering, thans goed mogelijk. HET TIJDSTIP VAN SPUITEN In het kort kan de werking van maleïne hydrazide als volgt omschreven worden. Het op het uieblad gespoten middel wordt via de vaatbundels in het blad naar de bolbasis getransporteerd. Hier werkt het als een anti groeistof op de in aanleg aanwezige groeipunten. Deze lopen hierdoor niet meer uit, zodat zowel in- als uitwen dige spruitvorming wordt voorkomen. Het transport in de plant kan alleen op de juiste wijze plaatsvinden als deze nog vitaal en gezond is. Het tijdstip van spuiten is daarom geheel afhankelijk van het af- rijpingsstadium en de gezondheidstoestand van het ge was. Het beste tijdstip van toepassing is als het vroegst gestreken loof nog geheel groen is. Als regel is dit 4 a 5 weken voor het rooien. Op gedeeltelijk verdord of ziek loof valt het effekt tegen. Ook de percelen met veel dik halzen .en/of onvoldoende uitgerijpte uien komen niet in aanmerking, daar de bolgroei hier nog onvoldoende ver gevorderd is. Bij de oogst zijn dergelijke bollen dan zacht. HET GEBRUIK De toegestane dosering in zaai-uien bedraagt 2,5 kg aktieve stof per ha. Dit komt neer op 6,25 1 per ha voor de handelsprodukten met 3640 werkzame stof en 8 1 per ha voor de 30-percentige middelen. De middelen moeten in minimaal 500 1 water per ha verspoten wor den. Als direkt na het spuiten regen valt kan het middel van het loof afspoelen voordat het is opgenomen. In der gelijke gevallen valt het resultaat tegen, temeer daar een herhaling van de bespuiting niet is toegestaan. BROUWGERSTONDERZOEK IIET N.I.B.E.M. 2e kwartaalverslag 1971 vermeldt over de stand van de brouwgerst dat de regen val na de langdurige droogteperiode aanleiding heeft gegeven tot de ontwikkeling van een flinke hoeveel heid doorwas. Deze groeide door het legerende gewas naar boven en was plaatselijk eind juni reeds 10 cm hoog. Een onaangenaam verschijnsel in verband met de oogst, zo concludeert het verslag. Over de zomer- gerstproefvelden 1971 wordt betreffende de rassen- proeven op kleine veldjes gemeld dat zowel te Colijns- plaat, Westmaas en Rilland het gewas zich bladrijk ontwikkelde. Te Rilland was de aantasting door meel dauw half juni minder sterk dan te Colijnsplaat en Rilland. Opvallend was de goede resistentie van rassen als Mazurka, Drossel, Cebeco 6501 (Arabella), Wing en L.B.W. 6104. AVER de bemestingsproefvelden te Colijnsplaat en Kamperland oogst 1970 wordt gemeld dat beide zeer duidelijk het effect van de verschillende N- bemesting toonden. Ter voorkoming van meeldauw werden de proefvelden met Calixin gespoten met een frappant gunstig effect. Opvallend was dat ook de Mil- stembehandeling van het zaaizaad het gewas geduren de lange tijd tegen meeldauw beschermde. In de zaai- tijdenproef bleek echter dat het gewas in de laatste twee zaaitijden ondanks een Milstem behandeling hevig werd aangetast. Dit jaar bleek de 0 N-gift nog een zeer goed gewas te leveren mogelijk als gevolg van de droge winter en een vlotte mineralisatie in het voorjaar. Grote ver schillen in legeren traden reeds 12 juni op. Zo ogen schijnlijk zal de 60 N-gift de beste resultaten op leveren.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1971 | | pagina 7