Welke kansen biedt de rundvleesproduktie in ons land? De algemene zuivelpositie in de E.E.G. 10 Kortgeleden verscheen een rapport „De rund vleesproduktie in Nederland", waarin niet alleen op de situatie in ons land, doch ook die van andere EEG-lidstaten, alsmede die van Engeland, Ierland en Denemarken wordt belicht. Het rap port werd gemaakt door een werkgroep, inge steld door de Landelijke Raad voor de Bedrijfs ontwikkeling. Een aantal gegevens uit de nota worden hieronder weergegeven. BETEKENIS Runderen behoren tot de belangrijkste landbouwvoort- brengselen. In 1968 bedroeg de totale produktiewaarde (af boerderij) ruim P/2 miljard gulden ofwel ruim 21 van de totale dierlijke produktie. Tegenover een invoer ter waarde van 312 miljoen stond in 1968 een uitvoer ter waarde van 446 miljoen. Toch is de jaarlijkse produktie van rundvlees 20 lager dan de consumptie. De zelfvoorzieningsgraad is namelijk ca. 80 o tegenover 90 in 1969. Het hoge waardecijfer voor de export komt doordat de uitvoer in hoofdzaak bestaat uit hoogwaardig kalfsvlees, terwijl de import voor een belangrijk deel bestaat uit vlees voor industriële verwerking. Behalve in Frankrijk wordt er in alle EEG-landen meer rundvlees geconsumeerd dan geproduceerd. De verdeling van de totale produktie van rund1- en kalfsvlees in de EEG was in 1968 als volgt: Nederland 7,2 West-Duits- land 31 Frankrijk 41 Italië 15,1 en België-Luxem- burg 5,6 In de hele EEG is de zelfvoorzieningsgraad 89 Als Engeland, Ierland en Denemarken er bijkomen wordt dat ca. 95 KALFSVLEESPRODUKTIE STEEG SNEL De laatste 15 jaar heeft de produktie van kwaliteits kalfsvlees een stormachtige ontwikkeling te zien gege ven. Het aantal slachtingen van gras- en vette kalveren steeg van 152.000 in 1955 tot 875.000 in 1969. De uitbrei ding vond vooral plaats op gespecialiseerde bedrijven en dan op basis van contracten. Van de jaarlijks beschik bare kalveren wordt momenteel ca. 40 voor de meste- rij bes|emd. De produktie van kalfsvlees in ons land bedraagt thans 87.000 ton per jaar, tegenover een binnenlands verbruik van ca. 10.000 ton. Verreweg het meeste wordt dus uit gevoerd. Dat is mede nodig omdat het gebruik van kalfs vlees in Nederland opvallend laag is, namelijk 1,1 kg per hoofd van de bevolking. Een groot verschil met Frank rijk. Daar zitten kennelijk de fijnproevers, want daar komt men tot 7,5 kg per hoofd. Trouwens, Nederland komt ook achteraan bij het ge bruik van ander vlees. Alleen Italië ligt lager. E.E.G.-PRIJSBELEID Als gevolg van het EEG-markt- en prijsbeleid golden voor rundvlees van november 1964 tot eind juli 1968 nationale garantieprijzen. Deze stegen voor Nederland van 1,99 per kg geslacht gewicht per november 1964 tot 2,64 per april 1968. Vanaf eind juli 1968 gold een gemeenschappelijke EEG-oriëntatieprijs van 2,46. De marktprijzen voor slachtvee hebben de stijging van -de oriëntatieprijzen tamelijk goed gevolgd. Toch is er weinig uitbreiding van de rundveemesterij in ons land. Hiervoor zijn verschillende oorzaken. De belangrijkste is dat de prijzen van nuchtere kalveren zo sterk zijn ge stegen, dat de rentabiliteit ondanks hogere vleesprijzen niet verbeterde. Ter bescherming van de slachtveemarkt in de EEG bestaat een gemeenschappelijk stelsel van invoerrechten en heffingen. Bij invoer uit derde landen wordt op slachtvee 16 invoerrechten geheven en op rundvlees 30 Voor Dene marken geldt bij invoering van levend slachtvee een gun stiger regeling. Anderzijds worden nog heffingen opge legd bij invoer uit derde landen als de EEG-marktprijs 106 of lager dan de gemeenschappelijke oriëntatieprijs bedraagt. Ook verder zijn er nog diverse bepalingen. UITBREIDING VERANTWOORD? I Per jaar is er in de EEG een invoer van ca. 600.000 ton rund- en kalfsvlees. De samenstelling is als volgt: a. 150.000 a 200.000 ton bevrpren vlees, in hoofdzaak voor de vleesverwerkende industrie. b. 150.000 200.000 ton levende runderen, eveneens be stemd! voor de vleesverwerkende industrie, in hoofd zaak Duitsland en Italië. Het betreft vooral uitstoot- vee uit Denemarken en de Oostblok-landen. c. ruim 50.000 ton kalfsvlees, voornamelijk Deense kal veren van ca. 2O0 kg levend gewicht bestemd voor Italië. d. bijna 200.000 ton vers en gekoeld vlees van betere kwaliteit, zoals „baby-beef" uit Joego-Slavië, achtervoe ten uit Denemarken en Oostblok-landen en gekoeld vlees uit Zuid-Amerika. Het grootste deel hiervan wordt door Italië geïmporteerd, omdat dit land zelf een lagere rundvleesproduktie heeft. Mede gezien de bijzondere bepalingen en handelsbe trekkingen waarmee rekening moet worden gehouden, is er op basis van de huidige situatie weinig ruimte voor uitbreiding. Een opvoering van de produktie van kwaliteitsvlees kan alleen gemotiveerd worden door een verdere stijging van de vraag naar kwaliteitsvlees. Een toeneming hier van met 1 kg per hoofd der bevolking zou een extra vraag van 185.000 ton vlees betekenen. Dat is de vlees produktie van 700.000 slachtdieren, indien deze alleen kwaliteitsvlees zouden leveren. Er zijn aanwijzingen dat de totale consumptie toe neemt. De laatste 10 jaar nam het vleesverbruik met ca. 15 toe. Bij een verdere toename van de welvaart mag worden verwacht dat de consumptie verder zal stijgen. De vraag is daarbij in welke richting die vraag zal gaan. Waarschijnlijk zal deze vooral kwaliteitsvlees be treffen. Om op dit punt een beter inzicht te krijgen zou meer marktonderzoek op EEG-niveau moeten plaatsheb ben. Voorlopig lijkt dat zonder grote prijsstijgingen een ma tige uitbreiding van de produktie van kwaliteitsvlees van gemaakt moet worden. Rundveemesterij is dus te extensief. b. Op het akkerbouwbedrijf biedt het mesten van jong vee veel voordelen ten opzichte van het melkveebe- dirijf. Vaak zijn bedrijfsgebouwen aanwezig die zon der hoge kosten geschikt gemaakt kunnen worden voor mestvee. Er is stro aanwezig, dat omgezet kan worden in stalmest en dan prima van pas kamt voor structuurverbetering van het bouwland. Dikwijls zijn er bietekoppen en bietenblad als voer voorhanden. Verder kan de werkgelegenheid in het stille jaarge-* tijde er door verbeterd worden. Vandaar dat, voor zover er rundveemesterij van betekenis is in ons land, deze vooral op de akkerbouwbedrijven te vinden is, in 't bijzonder in 't. zuidwesten van ons land. Een eventuele verdere ontwikkeling van de jongveemeste- rij zal zich dan ook waarschijnlijk hier ontwikkelen. c. De mogelijkheden voor gespecialiseerde mestveebe- drijven op grasland lijken om verschillende redenen niet gunstig. Betere kansen ziet de werkgroep voor gespecialiseerde bedrijven waar het voederrantsoen bestaat uit saprijke ruwvoeders, aangevuld met enig krachtvoer. Ook wel voor gespecialiseerde mestvee- bedrijven zonder weidegang, waarbij de dieren voor namelijk krachtvoer en kunstmatig gedroogde produk- ten in brokvorm krijgen. Overigens ontbreken voldoende praktijkgegevens over de bedrijfsresultaten van de diverse vormen van rund^ veemesterij. UITGANGSMATERIAAL De kansen op een goede rentabiliteit van de mesterij kunnen worden verbeterd door foktechnische maatrege len ter opvoering van het uitgangsmateriaal. Nodig is een goed groeivermogen en een goede aanleg voor ge vleesdheid. jonge mestrunderen gemakkelijk afgezet zal kunnen worden. PRODUKTIEOMSTANDIGHEDEN RUNDVEEMESTERIJ NIET GUNSTIG De produktieomstandigheden voor de rundveemesterij in Nederland lijken relatief ongunstig. In de eerste plaats zijn de grondprijzen hier hoog, zo dat een intensieve exploitatie nodig is. In de tweede plaats is het uitgangsmateriaal voor de mesterij betrekkelijk duur in verband met de goede ren tabiliteit van de kalvermesterij. In de derde plaats bestaat het uitgangsmateriaal over wegend uit F.H.- en MRIJ-kalveren, diie weliswaar ge schikt zijn voor de mesterij, maar toch minder dan kal veren van vleesrassen. Andere knelpunten zijn de financiering van het mest- veebedrijf en de gevoeligheid voor prijsschommelingen. Ook bestaat er nog weinig ervaring met gespecialiseerde rundveemesterij en heeft men nog weinig inzicht in de rentabiliteit Van de diverse systemen van rundveemeste rij. Wat de bedrijfstypen betreft kan het volgende worden opgemerkt: a. Op een melkveehouderijbedrijf zal enig mestvee slechts in uitzonderingsgevallen aantrekkelijk kunnen zijn. In het algemeen is de bedrijfsomvang zodanig, dat een zo intensief mogelijk gebruik van de grond Vroegrijpe dieren met een goede aanleg voor gevleesd heid lenen zich het beste voor relatief lage eindgewich- ten, laatrijpe dieren met goede gevleesdheid voor hogere eindgewichten. De mogelijkheden voor een selectie op de geschiktheid voor de vleesproduktie zijn groot. De variatie in geschikt heid voor de vleesproduktie binnen de rassen is daarbij zelfs nog groter dan de gemiddelde verschillen tussen de rassen. Bij de Nederlandse rassen zijn de dieren van het F .H .-type vroegrijp, zodat de nadruk sterk op de rela tief lage eindgewichten wordt gelegd (mestkalveren en vleesstieren). De dieren van het MRIJ-ras hebben een royaler gevleesdheid en zijn later slachtrijp, zodat de kans op sterke vervetting kleiner is dan bij het FjH.- type. De dieren van het Blaarkop-type nemen een tussen positie in, maar benaderen het dichtst het FJH.-type. Bij gebruikskruising kan voor de kalveren een ge schiktheid voor vleesproduktie worden verwacht die tus sen de beide oorspronkelijke rassen in ligt. Een kruising van F.H.-dieren met Charolais-stieren levert kalveren op die goede MRIJ-dieren kunnen evenaren. Wel is er kans op moeilijke geboorten. De perspectieven van een krui sing tussen Carolais-stieren en MRIJ-koeien worden als twijfelachtig beoordeeld, omdat de kans op een laatrijp type vrij groot is. Wellicht biedt een kruising van RMIJ- koeien met Limousin-stieren (minder laatrijp, zeer royaal gevleesd type) betere vooruitzichten. De mogelijkheden voor het houden van stieren van zuivere vleesrassen worden onder de Nederlandse pro duktieomstandigheden niet groot geacht. De botervoorraad bij de interventiebureaus in de Lid-Staten bedroeg per 1 juni j.l. in totaal 17.791 ton, waarvan ruim 16.000 ton bij de „Einfuhr- und Vor- ratstelle"; een groot deel daarvan is echter (i.v.m. reservering voor speciale doeleinden) niet zonder meer beschikbaar. Onder de E.E.G.-regeling voor particuliere opslag (met vergoeding van kosten) was per 10 juni j.l. ca. 74.000 ton boter in koelhuizen opgeslagen, waarvan ongeveer 36.000 ton in Frankrijk, 23.000 ton in Duits land er. 9.200 ton in Nederland. Inlevering van mager melkpoeder bij de interven tiebureaus heeft in de maanden april en mei alleen op bescheiden schaal plaatsgevonden in Duits land en Frankrijk. De totale voorraad mager melk poeder bij de interventiebureaus beliep per begin juni 45.795 ton, waaruit o.a. nog geput wordt voor diverse reeds beschikbaar gestelde, doch nog niet verscheepte leveringen aan het Wereld-Voedselpro gramma, terwijl daarenboven een belangrijke hoe veelheid mager melkpoeder in Duitsland permanent als reserve (nood-voorraad) wordt aangehouden. Praktisch gesproken, zijn bij de E.E.G.-interventie bureaus dus geen voorraden van betekenis aan boter en mager melkpoeder beschikbaar, welke de Com missie in staat zouden stellen om eventueel, wanneer daartoe naar haar oordeel te eniger tijd aanleiding zou zijn, de marktontwikkeling te beïnvloeden en/of de voorziening in de behoeftën op de gemeenschappe lijke markt veilig te stellen.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1971 | | pagina 10