Voederplan- en rantsoenberekening
per computer
6
In het afgelopen stalseizoen heeft het Bedrijfslaboratorium voor Grond
en Gewasonderzoek te Oosterbeek een uitgebreide proef genomen met
voederplan- en rantsoenberekening op een 118-tal bedrijven, verdeeld
over het Oosten, Westen en Zuiden van het land.
De aanleiding hiertoe was dat de klachten over onvoldoende nazorg
bij het gewasonderzoek toenemen wat in een aantal gevallen zelfs heeft
geleid tot stoppen met het gewasonderzoek.
De resultaten van het gewasonderzoek op de voederwaarde zijn in
feite een half fabrikaat als ze bij de veehouder arriveren. Vervolgens
moet een voederplan met aansluitende rantsoenberekening worden op
gesteld. Wanneer de veehouder hiervoor zelf geen tijd heeft, (het aan
tal éénmansbedrijven neemt toe) zal hulp moeten worden geboden. Op
dit punt ontstaat in toenemende mate een vacuum omdat de voorlich
tingsdienst niet meer over voldoende tijd beschikt om routinematig alle
bedrijven te bezoeken, de veevoederkernen niet overal optimaal functio
neren en de handel in veevoer niet alle leemtes opvult.
UITGEBREIDE PROEF
Het ingebruikaemen van een nog snellere computer bij het Bedrijfslaboratorium,
de I.B.M. 360 systeem 20 gaf de mogelijkheid om een begeleidingssysteem te ont
werpen, waarin de computer een zo groot mogelijke rol zou kunnen spelen. In
tussen werd het opgezette systeem in seizoen '69/'70 beproefd op een vijftal be
drijven in de Achterhoek.
De betreffende veehouders waren tevreden en dit leidde tot de uitgebreide
proefopzet van afgelopen seizoen.
In de maand oktober werden op de deelnemende bedrijven de ruwvoedervoor-
raden opgenomen met de gewenste volgorde van voeren en tevens de grootte van
de veestapel die met dit voer door de winter moest worden gebracht.
Daarbij gold als voorwaarde dat minstens 80 van de ruwvoedervoorraed
moest zijn onderzocht op de voederwaarde.
De beschikbare gegevens werden centraal in Oosterbeek verwerkt met als resul
taat dat de deelnemende bedrijven in de loop van de maand november een com
pleet voederplan voor het gehele stalseizoen met bijbehorende rantsoenbereke
ning kregen toegezonden. Alle voorkomende rantsoencombinaties waren daarbij
rechtgetrokken tot 10 kg melk. Dieren die meer melk produceerden, moesten per
2' kg melk één kg krachtvoer van A-samenstelling extra ontvangen.
Bij het voederplan en de rantsoenberekening werd een algemene toelichting
verstrekt.
DE DEELNEMENDE BEDRIJVEN
Opzettelijk waren de deelnemende bedrijven zoveel mogelijk gespreid over het
gehele land om een zo breed mogelijke ervaring op te doen. Ook de grootte van
de bedrijven wisselde sterk, namelijk van 12 tot 80 stuks melkvee. Gemiddeld
waren 35 stuks melkvee aanwezig, waaruit blijkt dat het merendeel uit grotere
bedrijven bestond.
Hoewel er in 1970 gemiddeld veel ruwvoer is gewonnen, bleek de ruwvoeder-
voorraad op de deelnemende bedrijven toch sterk uiteen te lopen. Gemiddeld was
voldoende ruwvoer aanwezig (bijna 10 kg droge stof per Grootveestaldag) maar
de variatie was groot, namelijk van 515 kg. Op ruim een kwart van de bedrij
ven was de voorraad dus toch nog aan de krappe kant.
Met de kwaliteit van het ruwvoer was het niet anders gesteld; ook hierbij
werden grote verschillen geconstateerd. Op een aantal bedrijven werd zelfs de
onderhoudsbehoefte niet gedekt door het ruwvoer en dit betekent dat alle melk
uit krachtvoer moet worden gewoni\en.
Ongeveer 43 procent van de deelnemers koa met betrekking tot de beschikbare
zetmeelwaarde uit ruwvoer minder dan 5 kg melk per dier per dag halen. Voor
het basisrantsoen wordt uitgegaan van 10 kg melk en dit betekent dat de rest
van de energie uit krachtvoer moet komen. Uit het volgende Staatje blijkt dat
ondanks de gemiddeld goede kwaliteit ruwvoer van voorgaand seizoen nog be
hoorlijk wat krachtvoer moest worden toegediend voor het bereiken van het
basisraatsoen van 10 kg melk (norm 5700 gram zetmeelwaarde en 1000 gram
voedernorm ruweiwit).
GEADVISEERDE BIJVOEDING TOT 10 KG MELK PER RANTSOEN
kg voor 0 0,51 1,52 2,53 3,54 4,55 totaal
Geen
57
57
Gedroogde pulp
38
56
26
3
1
124
Mestmeel
2
22
22
17
8
71
A-meel
6
22
29
17
9
83
B-meel
5
13
5
23
C-meel
3
3
1
7
D-meel
-
1
2
3
E-meel
2
1
3
57
57
119
83
37
18
371
Op de 118 deelnemende bedrijven werden dus in totaal 371 rantsoenen berekend
door de computer. In 15 procent van de gevallen werd aan het basisrantsoen van.
10 kg meer of minder ruim voldaan. De rest moest een meer of minder eiwitrijke
bijvoeding verstrekken tot 10 kg melk. Voor een 'belangrijk deel lag deze bij
voeding in de eiwitarme sector (53
Het krachtvoer van A-samenstelling nam ruim 20 voor zijn rekening. Be
drijven die krachtvoer verstrekten in de melkstal en krachtvoer van A-samen
stelling in bulk aankochten, kwamen met betrekking tot gericht voeren wel eens
in moeilijkheden, doch dit had anderzijds als groot voordeel dat men een scherp
inzicht kreeg in de extra kosten van de afwijking.
De eiwitrijkere krachtvoersoorten werden vooral geadviseerd op bedrijven
waar relatief veel ingekuilde snijmais werd verstrekt. Het voornemen van de
handel om de eiwitrijkere meelsoorten wegens hun relatief geringe omzet uit de
handel te nemen, kan de snijmais-voerende veehouders wel in verlegenheid bren
gen.
HOE DENKT DE VEEHOUDER OVER DIT SYSTEEM?
Om een indruk te krijgen over de levensvatbaarheid van het toegepaste systeem
werd in de maand april een enquête gehouden bij alle 118 deelnemende bedrijven.
Daarbij bleek dat 74 procent voornemens was het komend seizoen opnieuw deel te
nemen, 13 procent moest er nog eens over denken en eveneens 13 procent wenste
niet weer deel te nemen. Dit mag zeker als een goed resultaat worden aange
merkt.
Op de vraag of men de „begeleiding" volgens het nieuwe systeem (in november
het complete voederplan met aansluitende rantsoen en daarna twee bezoeken van
de assistent in december en februari) was 70 procent van mening dat deze vol
doende tot ruim voldoende was, 24 procent vond dat het ging, maar beter kon en
6 procent gaf het systeem onvoldoende.
Op de vraag of men zich in de afgelopen winter nauwkeurig aan de opgestelde
rantsoenen had gehouden, antwoordde ruim 80 procent dat dit „volledig" of „over
wegend wel" het geval was geweest. De rest had zich er zo'n beetje of niet aan
gehouden.
De invloed op het voeren was duidelijk. Ongeveer 75 procent van de veehouders
gaf op- anders te hebben gevoerd dan zij gewoon waren en meer, minder en of
ander krachtvoer te hebben verstrekt. Ook bleek de toediening van ruwvoer te
zijn beïnvloed.
De vraag of in voorgaande seizoenen voederrantsoenen werden berekend, ant
woordde 40 procent dat dit regelmatig het geval was, 38 procent soms en 22 pro
cent gaf aan dat geen rantsoenberekening werd toegepast in het verleden. Verge
lijking met de vraag betreffende de toekomstige deelname levert interessante ge
gevens op. Van de groep die in het verleden geen rantsoenberekening toepaste,
reageerde 80 procent positief; de groep die soms rantsoenberekening toepaste
75 procent positief en de groep die opgaf regelmatig rantsoenen te berekenen (of
laten berekenen door voorlichtingsdienst, veevoederkern of handel) 70 procent
positief. De „computerrantsoenen" worden dus duidelijk positief gewaardeerd
door alle groepen.
De melkproduktie per standaardkoe op 95 van de deelnemende bedrijven (80
procent deed aan melkcontrole) lag in februari-maart op gemiddeld 27,3. Dit is 'n
goed resultaat als men bedenkt dat de produktie per standaardkoe eind februari-
begin maart als goed wordt beschouwd als deze tussen 23 en 28 kg ligt.
DE KOSTEN
De kosten die voor de begeleiding ia rekening werden gebracht, bedroegen
40,per bedrijf exclusief BTW. Daanaast heeft de veehouder nog de kosten van
het noodzakelijke ruwvoederonderzoek. Uiteraard wisselen deze kosten per be
drijf. Op de 118 bedrijven werden in totaal 424 gewasmonsters genomen, wat dus
resulteert in een gemiddelde van 3,6 monsters per bedrijf. De totale kosten be
droegen gemiddeld 150 gulden per bedrijf of 4,30 per grootvee-eenheid. Bij een
krachtvoer-aankoop van 430,per grootvee-eenheid per stalseizoen betekent
dit dus één procent op de kleinere bedrijven waren de kosten relatief hoger
om dat de koersen vaa het gewasonderzoek hier zwaarder drukten.
Resumerend kan worden gesteld dat de proef met centrale voederplan- en rant
soenberekening in het afgelopen seizoen goed geslaagd is. Hieraan kan worden
toegevoegd dat in het komend stalseizoen op ruimere schaal de mogelijkheid zal
worden geboden om hieraan deel te nemen. Komend seizoen zal een maximum
gelden van ongeveer 500 bedrijven.
KWALITEITSTOESLAG OSSEN EN KALFSVLEES
IN DENEMARKEN
In Denemarken is een kwaliteitspremie voor vlees van
stieren, ossen en stierkalveren ingevoerd. De financiële
middelen worden geput uit het „Dispositionsfond", waar
uit de toeslagen en subsidies aan de landbouw worden
betaald. De Deense staat droeg aan dit fonds in 1970/71
D. Kr. 502 miljoen bij.
De premie wordt gegeven voor slachtdieren, die goed
gekeurd zijn voor menselijke consumptie en een geslacht
gewicht van minstens 90 kg hebben. De toeslag wordt
gegeven voor de eerste 200 kg van het geslacht gewicht.
Onder geslacht gewicht wordt verstaan het warm ge
slacht gewicht met aftrek van 3 voorzover de lever
is verwijderd of met aftrek van 6 als de lever niet is
verwijderd.
Bij de classificatie komen de volgende kwaliteitsklas
sen voor: Al; A-F; A; A— (minus); B-F; BC-F; C en
seconda. De kwaliteitstoeslag wordt slechts gegeven voor
de klassen Al; A-F; A; A—s B-F.
Vergoeding derde soort runderen
De vergoeding voor de afgekeurde of voorwaardelijk
goedgekeurde runderen, die zijn verzekerd in rubriek D
van het premietarief (derde soort runderen), is voor de
maand juni 1971 vastgesteld op 2,50 per kg koud ge
slacht gewicht.