Landbouwschap richt zich tot formateur K. N. L. C. „Het platteland in de greep van de techniek?' Beroepsveranderingen in de landbouw In een brief aan de kabinetsformateur vraagt het Landbouwschap voor de komende parlementaire Deriode de bijzondere aandacht van de regering voor de land- en tuinbouwproblemen. Het Landbouwschap is zich bewust van de bijzon der moeilijke economische situatie, waarin ons land zich thans bevindt. Ongetwijfeld behoort de agrari sche beroepsbevolking tot één van de groeperingen die ernstig lijden onder de huidige inflatiegolf. Af remming van de inflatie is dan ook noodzakelijk. Onder verwijzing naar het „Meerjarenprogramma van de Nederlandse land- en tuinbouw", gaat het Landbouwschap nader in op enkele punten van prin cipieel belang. Grotere aandacht moet worden be steed aan de positie van de kleinere zelfstandige on dernemingen. Voor de land- en tuinbouw met name in E.E.G.-verband zal de overheid zoveel mogelijk moeten streven naar een redelijk prijsklimaat in ver gelijking met andere bedrijfstakken. Ook dienen voor waarden geschapen te worden voor de noodzakelijke aanpassing van de economische en sociale structuur van de agrarische bedrijfstak. Het Landbouwschap is voorts van mening, dat in de eerstkomende Rijksbegrotingen de hogere priori teit van land- en tuinbouw tot uiting moet komen in: een versterking van het door de E.E.G. aan de nationale overheid overgelaten landbouwbeleid; een voortzetting en geleidelijke uitbouw van de reconstructie van het platteland; een positief zelfstandigenbeleid door het belas tingsysteem aan te passen. Het Landbouwschap vraagt in het schrijven aan de kabinetsformateur de aandacht voor enige opmer kingen, die betrekking hebben op een aantal on derwerpen uit het Meerjarenprogramma. De ruilverkavelingen en de daarbij behorende cul tuurtechnische werken zullen in de toekomst een belangrijk onderdeel van het landbouwbeleid blij ven. Het nieuwe kabinet zal dienen over te gaan tot het instellen van een Grondbank waarvoor de vo rige regering veel voorbereidend werk heeft ge daan. Door de invoering van een belastingvrije pen sioenreserve, overeenkomstig de aanbevelingen van de Commissie-Van Soest, zal een belangrijk deel van de ongelijke behandeling van zelfstan digen ten opzichte van loontrekkenden worden weggenomen. Overeenkomstig de conclusie van de Commissie- Van Veen is het Landbouwschap van mening, dat het landbouwbeleid de eerste verantwoordelijkheid blijft van één minister. Het overbrengen van deeltaken van het ministerie van Landbouw en Visserij naar andere departementen dient tot een minimum te worden be perkt. Het Landbouwschap acht het gewenst, dat met name het landbouwonderwijs en het landbouwkun dig onderzoek onder het ministerie van Landbouw en Visserij moeten blijven ressorteren. In het kader van de ruimtelijke ordening zou dit departement een coördinatiepunt van het algemene grondbeleid moe ten zijn, waarbij dan ook de afdeling Domeinen ge voegd zou moeten worden bij Landbouw en Visserij. Het Landbouwschap is er zich van bewust, dat de wensen van het landbouwbedrijfsleven een versterk te aanspraak op het overheidsbudget betekenen. De uitvoering van de in de E.E.G. overeengekomen maat regelen op het gebied van de landbouwstructuur zal in de komende jaren ongeveer 40 miljoen extra ver gen. Als de aanbevelingen van de Commissie-Van Soest gevolgd worden, betekent dit een toevloed aan de zelfstandigen in de landbouw van ongeveer 100 miljoen. Daarnaast zullen nog extra middelen nodig zijn om andere onderdelen uit het genoemde Meer jarenplan te verwezenlijken. Gezien de belangrijke functie die de agrarische sec tor ook in de toekomst kan vervullen voor de ver sterking van de Nederlandse economie, meent het Landbouwschap echter dat deze extra aandacht en extra middelen alleszins verantwoord zijn. Voor iedereen is het langzamerhand wel duidelijk geworden dat het leven in onze plattelands-samen leving niet ontkomt aan de greep van de techniek. Het leven in onze plattelands-samenleving is in de laatste vijf en twintig jaar ook uiterlijk duidelijk ver anderd. De landbouw is in die tijd in de greep geko men van de mechanisatie. Ook in het plattelandshuis houden is die mechanisatie doorgedrongen. Electrici- teit,water en gas zijn langzamerhand op praktisch alle bedrijven aanwezig. De trekker heeft alge meen de taak van de dierlijke trekkracht overgeno men. De zaai-, poot- en rooi- en oogstmachines zijn verbeterd. De melkmachine is algemeen ingevoerd. Naast kunstmest zijn groeistoffen en andere chemi caliën in de landbouw gebruikelijk geworden. In het huishouden is er een hele reeks elektrische en andere apparaten beschikbaar gekomen. Ook in onze omgeving kreeg de techniek een greep op ons: we behoeven alleen maar te denken aan radio, tele visie, en de motorisering van het verkeer. Hierover willen de algemene plattelandsorganisa ties nu eens met elkaar praten. Is die techniek voor het platteland wel zo'n zegen als dat ogenschijnlijk lijkt? Zijn we langzamerhand niet op een punt geko men waarop we ons af moeten vragen of de techniek, met zijn afvalprodukten, met zijn versnelling, met zijn automatisering, de mens als het ware niet in een klein hoekje duwt? De techniek kan men zien als een middel, de mens aan de hand gedaan, om zijn natuurlijke omstandig heden te verbeteren. Het gevolg is echter ook een ingrijpen in de natuur, en dat wil vanzelfsprekend ook zeggen in de „natuurlijke" omstandigheden van de mens. Zo'n ingrijpen is mogelijk ten goede maar ook ten kwade. Hier ligt een hele reeks van vragen, die met name ten aanzien van het platteland gesteld kan worden, omdat op het platteland, tenminste voor het oog, de natuur nog een belangrijke plaats inneemt. De algemene plattelandsorganisaties, het Konink lijk Nederlands Landbouw-Comité, de Nederlandse Bond van Plattelandsvrouwen, de Plattelands Jonge ren Gemeenschap Nederland, hebben dan ook beslo ten, om op 22 t/m 24 juli a.s. op de Campus van de Technische Hogeschool te Enschede een congres te beleggen over de vraag of het platteland in de greep van de Techniek is terecht gekomen en wat daarvan de gevolgtrekkingen moeten zijn. Dit congres wordt georganiseerd in samenwerking met de jubilerende honderdjarige Overijsselse Land- bowmaatschappij en de veertigjarige afdeling Over ijssel van de Ned. Bond van Plattelandsvrouwen. In het programma is opgenomen een bezoek aan de jubileumaktiviteiten van deze Overijsselse organi saties in Zwolle en een excursie over de campus van de Technische Hogeschool te Enschede. Het vraag stuk van de techniek wordt ingeleid met films en een inleiding. Er zal ruime gelegenheid zijn voor discus sie. De deelnemers zullen worden ondergebracht bij gastfamilies/leden van de organisaties in Twente. Van het congres zal in de komende herfst een ge drukt verslag verschijnen. Voor hen die dit congres zouden willen bijwonen kan meegedeeld worden, dat daarvoor nog de mogelijkheid bestaat. Men dient zich daartoe te wenden tot zijn provinciale landbouw- plattelandsvrouwen- of plattelandsjongerenorganisa tie. J. R. WESTERHUIS. Onlangs werd in Friesland een studiebijeenkomst gehouden van agrarisch-sociale voorlichters, om zich eens wat nader te bepalen op de ontwikkelingen op het platteland als gevolg van het verlaten van de land bouw van vele agrariërs. Met name in het Noorden van ons land ontstaat daardoor op het ulatteland een toch wel geheel andere situatie dan elders. Overal elders in ons land krijgen we op het platte land te maken met een toenemende verstedelijking als gevolg van het feit, dat steeds meer mensen uit de stad er de voorkeur aangeven „buiten" te gaan wonen. In het Noorden van het land daarentegen zijn hele ge bieden waar het omgekeerde als het ware plaatsvindt. De agrariërs verlaten de landbouw en er komen geen stedelingen vanuit de stad op het platteland wonen. Het platteland raakt daardoor minder bevolkt en een verschraling op velerlei gebied is er het gevolg van. Met één factor krijgen we echter overal op het platte land te maken, n.l. dat agrariërs de landbouw gaan verlaten. In dat opzicht was bijzonder interessant een studie van ir. L. J. M. Weerdenburg, welke tijdens genoemde studiedagen ter sprake kwam, en door deze persoon werd toegelicht. Het ging hier om een onderzoek in twee zandgemeenten naar de factoren die van invloed zijn op de aanpassing van het bedrijf aan de verande rende omstandigheden en de afvloeiingsbereidheid van het bedrijfshoofd. RIJPINGSPROCES De heer Weerdenburg stelt dat het trage verloop van het afvloeiingsproces ten dele kan worden gezien als een gevolg van een langzaam verlopend rijpings proces. Daarbij kunnen dan volgens hem een aantal fasen worden onderscheiden. Deze fasen kunnen als volgt worden omschreven. Allereerst een bewustwordingsfase (bewustwording van ongunstige sociaal-economische positie), vervol gens een motivatiefase (onvrede met deze positie), gevolgd door een oriëntatiefase (zoeken naar moge lijkheden tot verbetering) en tenslotte een aanvaar dingsfase (het benutten van een mogelijkheid). Het moet zeer wel mogelijk worden geacht, dat zeer veel kleine boeren, hoewel ze nog afwijzend staan tegen over een ander beroep, toch al aan een dergelijk rijpingsproces onderhevig zijn. FACTOREN VAN INVLOED OP AANPASSING BEDRIJF OF OP AFVLOEIINGSBEREIDHEID Interessant lijken ook de factoren, die van invloed zijn om het bedrijf aan te passen of om het bedrijf te beëindigen. Van een groot aantal springen de navolgende facto ren het meest in het oog. De mate waarin de landbouwbedrijven worden aan gepast aan de veranderende omstandigheden wordt vooral bepaald door de grootte van het bedrijf, de mate waarin het bedrijfshoofd op de buitenwereld is georiënteerd (onderwijs, communicatiemedia) en de mate waarin hij op de moderne landbouw is georiën teerd (voorlichting, vakbladen). Van wat mindere be tekenis zijn leeftijd (jongeren) en het deel uitmaken van de eigen beroepsgroep (standsorganisaties). Wat betreft de afvloeiingsbereidheid werd door Weerdenburg vastgesteld dat boeren met een bedrijf van 15 ha of groter zich van de kleinere boeren onder scheiden door een verhoudingsgewijs geringe af vloeiingsbereidheid. Van groot belang moet worden geacht dat boeren met een moderne leefwijze en die een geringe vdl- doening in hun beroep hebben een relatief grote af vloeiingsbereidheid hebben. Indien de omstandig heden nog ongunstiger worden, b.v. 20 minder in komen, dan zal het aantal beroepsveranderingen van jongeren waarschijnlijk sneller toenemen dan dat van de ouderen. NABESCHOUWING Tijdens bovengenoemde bijeenkomst werd het van groot belang geacht, dat die factoren worden gestimu leerd, welke een grotere afvloeiingsbereidheid tot ge volg hebben. Wel vroeg men zich in de kring van de voorlichters af, of zich de situatie in de landbouw al niet zodanig voordoet, dat van een negatieve selectie moet worden gesproken. D.w.z. dat het niet alleen de slechtste boe ren zijn die de landbouw verlaten, maar dat hoe lan ger hoe meer ook juist de betere boeren de landbouw de rug toekeren. Boeren met een moderne instelling, die openstaan voor veranderingen en verbeteringen, niet alleen in de landbouw, maar ook daarbuiten. En als deze ont wikkeling zich gaat doorzetten dan zijn we met de landbouw op de verkeerde weg. Een gebrek aan vertrouwen in de toekomstige ont wikkelingsmogelijkheden van de landbouw werd als oorzaak hiervan gezien. Redenen temeer om aan de ontwikkelingsmogelijkheden in de landbouw meer aandacht te besteden. v. d. TOOM

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1971 | | pagina 4