3
Op 1 juni 1946 benoemde het Koninklijk Nederlands
Landbouw-Comité weer een secretaris, n.l. mr. E. Kuyl-
man, die dus dinsdag a.s. 25 jaar in dienst zal zijn.
Het was in de zeer aktieve tijd van vlak na de oorlog
dat deze benoeming plaats vond. De tijd dat er nog
discussie was over het al of niet voortbestaan van de
drie standsorganisaties. Het Landbouwcomité had het
langst getwijfeld of niet alles in de Stichting voor de
Landbouw zou kunnen worden ondergebracht. Toen
echter de beide andere duidelijk blijk gaven weer een
eigen leven te willen opbouwen, kon het Landbouw
comité niet achterblijven.
ORGANISATORISCHE OPBOUW
Uit de sollicitanten zocht men iemand die vooral
de organisatorische en culturele zijde van het ver
enigingsleven zou kunnen stimuleren en men vond
deze in de persoon van mr. E. Kuylman. Hij was na
het beëindigen van zijn studie in 1936 in dienst ge
treden bij de Centrale Crisis Controle Dienst. Via de
afdeling Juridische zaken van het Landbouw Crisis
Bureau kwam hij terecht op de afdeling algemene
zaken van het Rijksbureau voor de Voedselvoorzie
ning in Oorlogstijd.
Vooral in die beginjaren na de oorlog, jaren in het
organisatieleven die ik alleen maar van wat verder
af heb meegemaakt, lag de nadruk sterk op de orga
nisatorische zijde. In alle provincies hadden de land-
bouwmaatschappijen hun werk gedurende de oorlog
gestaakt.
De opbouw was daar in volle gang en men had
amper tijd voor zaken van algemeen belang. Temeer
omdat de economische landbouwpolitiek door de
Stichting voor de Landbouw werd bedreven. Pogin
gen om vele dingen samen te doen leden vaak schip
breuk, omdat er altijd weer enkele mensen bij wa
ren die het anders zagen. Op allerlei terrein meende
men de autonomie van de provinciale maatschappijen
te moeten handhaven. Pogingen om tot één landelijk
blad te komen door middel van de Stichting Neder
landse Landbouwpers brachten het echter zo ver dat
acht van de elf maatschappijen zich hierbij aansloten.
Deze Stichting heeft tot op de huidige dag een grote
belangstelling van de heer Kuylman weten te behou
den.
De eerste periode was vooral gewijd aan het ver
lenen van een eigen gezicht aan het Landbouwcomi
té. Vaak was het onderscheid tussen de organisaties
onderling en de organisaties en het Landbouwschap
aan de orde. Conferenties werden georganiseerd over
de taak van een algemene organisatie, samenwerking
werd gezocht met andere organisaties van gelijke
doelstellingen enz.
P.B.O., ONDERWIJS, EMIGRATIE
Ondertussen ging ook de verspreiding van de idee
van de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie een
groot deel van de tijd in beslag nemen.
In de Wetgevingscommissie van de Stichting voor
de Landbouw was de heer Kuylman de vertegen
woordiger van het Landbouwcomité. Het gevecht
over al dan niet opbouw op de bedrijfsgenoten heeft
'hij daar moeten leveren. Totdat het Landbouwcomité
een speciale kracht voor onderwijszaken in dienst
nam was de heer Kuylman ook op dit terrein bezig.
Geprobeerd moest worden de belangen van de maat
schappijen wat te coördineren, omdat de verdeling
van de lagere landbouwscholen niet altijd precies
goed viel en er soms repercussies waren over de pro
vincie-grenzen heen. Dat was niet altijd een eenvou
dige zaak. Ook de Stichting Huishoudelijke Voorlich
ting ten Plattelande, waarvan de heer Kuylman thans
voorzitter is, heeft nog al eens in de branding ge
staan. Vooral in de eerste helft van de 25 jaar vielen
ook de bemoeienissen met de emigratie, toen nog een
belangrijk onderdeel van de werkzaamheden van on
ze organisatie. De Algemene Emigratie Centrale
kwam in belangrijke mate mede door toedoen van
de heer Kuylman tot stand.
TAAKOPVATTING MET HUMOR
Wat de heer Kuylman bijzonder goed kan is af
stand nemen van datgene waar wij mee bezig zijn.
Dan komt men als het ware op een afstand tot een
kritische kijk op eigen werk en dat van de organisa
tie. Voor het goed funktioneren van de organisatie is
dat noodzakelijk. Wij allen die hem kennen zijn hem
daar zeer erkentelijk voor.
Over de organisatie van de werkzaamheden van
het eigenlijke apparaat van het K.N.L.C. hoeft de
voorzitter zich nooit zorgen te maken. Die is bij
Kuylman in uitstekende handen. Voor medewerkers
veel vrijheid, 'n ieder verantwoordelijk voor zijn
eigen afdeling, dat is zijn formule. Hierdoor is natuur
lijk zijn invloed op de verschillende deelgebieden van
de werkzaamheden niet altijd direct merkbaar maar
dat hoeft bij deze formule ook niet.
Vroeger schreef de heer Kuylman regelmatig" in de
Landbode. Wij herinneren ons de rubriek „Van de
tak op de hak". Later heeft hij dat schrijven meer
aan andere funktionarissen overgelaten.
Tot slot nog dit. Kuylman heeft ook over zijn eigen
positie als secretaris uitgesproken opvattingen: een
secretaris voert uit wat hem door het bestuur wordt
opgedragen. Als het bestuur iets anders wil, dan moet
het dat maar zeggen. Een gelijkmatig en opgewekt
humeur en daarnaast een gevatte, speelse en humo
ristische geest maken de heer Kuylman tot de man,
waarmee het K.N.L.C. het deze 25 jaren best heeft
kunnen vinden.
Ir. C. S. KNOTTNERUS.
FORMATEUR HAD ONDERHOUD MET
3 C.L.O.-VOORZITTERS
Op zaterdag 22 mei 1971 hebben de heren ir. C. S.
Knottnerus, C. G. A. Mertens en drs. R. Zijlstra een on
derhoud gehad met de kabinetsinformateur. De uitnodi
ging hiertoe was uitgegaan van professor Steenkamp en
had ten doel inzicht te krijgen in de situatie in land- en
tuinbouw en de opvattingen die bij de landbouworgani
saties leefden inzake de te voeren landbouwpolitiek voor
de komende kabinetsperiode.
Het gesprek vond plaats in een openhartige sfeer aan
de hand van een aantal vragen die door de informateur
werden gesteld en die met name betrekking hadden op:
de sociale en economische positie in onze bedrijfstak;
de eventuele wet op de arbeidsongeschiktheidsver
zekering;
die uitvoering van het rapport Van Soest;
de uitvoering van de ruilverkavelingen;
de imarkt- en prijspolitiek in het licht van de situatie
op de markt voor de verschillende produkten. De kos
ten hiervan en het perspectief mede in verband met
de eventuele toetreding van Engeland tot de EEG.
Ten slotte werden de consequenties van de recente
Brusselse besluiten en de financiering hiervan onder de
loupe genomen.
De voorzitters wezen bij hun uiteenzetting op de zeer
kwetsbare positie waarin met name de agrarische onder
nemers zijn komen te verkeren en de noodzaak om hun
positie te versterken, zoals ook in het schrijven van het
Landbouwschap aan de kabinetsinformateur was bepleit.
Ten einde dit doel te bereiken is een spoedige reali
sering van de voorstellen van de Commissie Van Soest
noodzakelijk die de investeringsproblemen kunnen ver
lichten, alsmede een snelle totstandkoming van de wet
telijke regeling voor de arbeidsongeschiktheid ook voor
zelfstandigen, waarbij de kosten hiervan niet alleen op
deze groep zullen mogen drukken. Ook de toepassing
van de in Brussel overeengekomen regelingen inzake
steun bij investeringen zal een snellere modernisering
kunnen bevorderen.
Nadrukkelijk beklemtoonden de 3 CLO-voorzitters het
belang van de ruilverkavelingen en wezen er hierbij op
ook aan de hand van duidelijke cijfers dat het
hierbij niet uitsluitend om landbouwbelangen in engere
zin gaat maar dat de ruilverkavelingen moderne stijl een
veel bredere doelstelling dienen.
De saneringsregeling werd als een noodzakelijk instru
ment voor structuurverbetering aangeduid, dat in de
huidige opzet op een redelijke wijze functioneert.
Samenvattend kan worden gezegd, dat dit gesprek
zeer nuttig is geweest en op veel punten voor de infor
mateur zeer verhelderend heeft gewerkt. Uiteraard wor
den in dergelijke gesprekken geen toezeggingen gedaan,
maar gehoopt mag worden dat bij de verdere politieke
consultaties en met name bij de eventuele formulering
van een regeringsprogram de vruchten van dit gesprek
zichtbaar zullen worden.
AFTREK MEEWERKENDE GEHUWDE VROUW
De vraag is gesteld of de regeUng voor de aftrek
op het inkomen voor de in het bedrijf meewerkende
echtgenote in 1971 en volgende jaren voor de onder
nemer nadeliger is geworden in vergelijking met de
vroegere. De vroegere is meestal niet zonder meer met
ja of nee te beantwoorden. In belastingzaken is het
dikwijls zo, dat wat voor de een nadelig is, voor de
ander een voordeel betekent naar gelang van de om
standigheden. Overigens is dat een verschijnsel dat
nifet tot belastingkwesties beperkt is. Wij kennen alle
maal het spreekwoord „De ene zijn dood is de ander
zijn brood".
Voor een aantal gevallen kunnen wij stellen dat ze
een uitzondering vormen op de regel, omdat daar n.l.
wel van kan worden gezegd dat er sprake is van ach
teruitgang. Het gaat hierbij om de gevallen waarbij
de echtgenote slechts een betrekkelijk klein aantal
uren in het bedrijf meewerkt, zeg b.v. 100 a 200 uur
per jaar. Voor deze gevallen was onder de oude rege
Ung aftrek mogelijk ook al lag die dikwijls op het
minimum bedrag van f 500,of later f 555,
Dat kan nu niet meer. Onder de nieuwe wet wordt
de eis gesteld dat de echtgenote IN BELANGRIJKE
MATE arbeid verricht in de door haar man gedreven
onderneming.
Direct rijst natuurlijk de vraag „Hoeveel uren moet
een vrouw in het bedrijf meewerken om te kunnen
zeggen dat ze IN BELANGRIJKE MATE meewerkt?
Het woord BELANGRIJK is wat vaag. Wat de een al
in belangrijke mate meewerken noemtzal voor de
ander dit niet zijn. Grensgevallen zullen er wel wat
optreden zoals altijd in dergelijke situaties.
In aansluiting in wat over een ander onderwerp n.l.
de vorming van een assurantiereserve waar dezelfde
uitdrukking voorkomt, door het Departement van
financiën is opgemerkt, zou men kunnen stellen dat
aan de eis is voldaan als de vrouw voor ongeveer 30
in het bedrijf meewerkt. Dit zou dan bij een totaal
van 2000 uren neerkomen op 600 uren per jaar.
Of dit zo'n beetje als norm zal kunnen dienen moe
ten vcrij afwachten. De rechter zal hierover ook nog
wel eens zijn oordeel moeten geven.
Móeten is het juiste ivoord hier, want rechters
mogen niet weigeren om recht te spreken, hoe vaag
een wetgever de wet ook maakt.
Als vaststaat dat in belangrijke mate is meegewerkt
dan moet de grootte van de arbeidsinkomsten van de
vrouw worden vastgesteld. Vroeger was het zo dat
dan berekend moest worden wat een redelijke be
loning voor de arbeid van de vrouw was. Dat was in
veel gevallen niet zo gemakkelijk en er zijn dan ook
heel wat geschillen geweest over de hoogte van de-
beloning en daarmee van de aftrek.
De regeling is nu zo geworden dat wij niet meer
moeten zoeken naar een redelijke beloning per uur,
dat, evenals vroeger, nog wel de gewerkte uren van
belang zijn, maar verder de arbeidsinkomsten een vast
bedrag zijn ofwel afhankelijk van de winst.
Er worden in de wet 3 gevallen ouderscheiden t.w
Geval 1. de beschikbare arbeidstijd van de vrouw
wordt geheel of nagenoeg geheel of voor ten
minste 2000 uur in beslag genomen door arbeid
in het bedrijf.
De beloning voor die arbeid wordt dan gesteld
op 35 van de bedrijfswinst, maar tenminste
op 3.000,
Geval 2. de vrouw besteedt de voor arbeid beschik
bare tijd grotendeels dan wel voor tenminste
1000 uur in het bedrijf.
De beloning bedraagt dan 22lh van de winst,
maar ook weer tenminste f 3.000,
Geval 3. Dat zijn alle andere gevallen, dus die niet
onder 1 of 2 te rubriceren zijn.
De beloning is dan gesteld op het vaste bedrag
van 3.000,
De aftrek voor de berekening van de belasting
wordt in principe gesteld op een gedeelte van de be
loning, n.l. op f 1.000,verhoogd met 20% van het
meerdere arbeidsinkomen, maar ten hoogste op
4.000,—.
Als de beloning van de vrouw dus gesteld wordt op
f 3.000,dan bedraagt de aftrek voor de berekening
van het belastingbedrag:
Eerste f 1.000,— 100% f 1.000,
Dan f2.000.— 20% 400,—
f3.000,Samen f 1.400,
Voor de maximum aftrek van f 4.000,moet de be
loning zijn f 16.000,zoals U hieronder kunt zien.
Eerst f 1.000,— f 1.000,
Verder 15.000,— d 20 f 3.000.—
f16.000,Samen f4.000,
Nu is de beloning afhankelijk van de winst, zoals
hierboven voor de gevallen 1 en 2 vermeld. In geval 1
is ze 35 in geval 2 22'A Het maximum wordt dan
in geval 1 bereikt bij een inkomen van ruim f 45.700,
en in geval 2 van f 71.000,Daar zullen niet veel
boeren van profiteren.
De winsten zullen veelal zo zijn dat niet meer dan
f 3.000,arbeidsinkomen voor de vrouw gerekend
zal worden. Dat betekent, dat voor veel gevallen de
nieuwe regeling slechter is dan de oude.
Vermeld wordt nog dat voor 1971 een overgangs
regeling geldt met een minimum aftrek van f 850,
en een maximum van f 2.500,PAAUWE.