Optimale combinaties
grond- arbeid en kapitaal
op akkerbouwbedrijven
W
8
De snelle economische en technische ontwikke
ling, waarmee ook de akkerbouwbedrijven worden
geconfronteerd, noodzaakt tot een zo doelmatig mo
gelijke aanwending en onderlinge afstemming van de
produktiefactoren grond, arbeid en kapitaal in het
produktieproces.
Door het beschikbaar komen van machines en
werktuigen met steeds grotere capaciteiten, wordt
het voor het individuele akkerbouwbedrijf steeds
moeilijker deze aanpassingen op economisch verant
woorde wijze binnen het eigen bedrijf te verwezen
lijken. De bestaande bedrijven zijn n.l. veelal te klein
om de investeringen in deze grote machines renda
bel te maken. Daarvoor is een intensieve onderlinge
samenwerking tussen de bedrijven en/of vergroting
var de bedrijfsoppervlakte noodzakelijk.
In L.E.I. publikatie 3-19 zijn de resultaten opgeno-
mer var een onderzoek naar de economisch opti
male combinaties van grond, arbeid en kapitaal op
akkerbouwbedrijven. Het onderzoek is gebaseerd op
de situatie in de Noordoostpolder, hetgeen betekent
dat van gunstige produktieomstandigheden is uitge
gaan (ruime gewassenkeuze, goede kg-opbrengsten,
goede verkaveling en ontsluiting). De uitkomsten zijn
daarom niet representatief voor die gebieden waar
de produktieomstandigheden minder gunstig zijn.
Uitgaande van bepaalde veronderstellingen ten
aanzien van opbrengsten, kosten en mechanisatie-
mogelijkheden, is nagegaan welke combinaties van
grond, arbeid en kapitaal een optimaal economisch
resultaat in de zin van een zo hoog mogelijk in
komen voor het bedrijf in zijn geheel beloven.
FN EINDE vast te kunnen stellen bij welke onder
linge verhoudingen dit optimum geheel of nage
noeg geheel gerealiseerd zou kunnen worden, zijn in'
eerste aanleg berekeningen uitgevoerd, uitgegaan
van de theoretische veronderstelling dat alle produk
tiemiddelen volkomen deelbaar zijn en in elke wille
keurige verhouding gecombineerd kunnen worden. De
uitkomsten van deze berekeningen geven aan welk re
sultaat bereikt zou kunnen worden indien men erin
zou slagen een zodanige bedrijfsopzet te realiseren,
dat de capaciteit van de produktiemiddelen (arbeid,
machines, gebouwen) optimaal benut wordt. Het
bleek dat voor het verkrijgen van een optimaal be
drijfsresultaat de teelt van hakvruchtgewassen (aard
appelen, bieten en uien) belangrijk is.
Onder de huidige omstandigheden (plan 1970) is
daarbij een arbeidsbezetting nodig van 1 man op on
geveer 30 ha en een kapitaalinvestering (nieuwwaar-
de werktuiginventaris en gebouwen) van ƒ3400,a
3500,per ha. Naar gelang van de gekozen mecha-
nisatievorm (kleine resp. grote mechanisatie) varieert
het netto-overschot hierbij van ongeveer 800,tot
900,per ha, wat neerkomt op een arbeidsinkomen
per man van 36.000 a 38.000,
Indien rekening wordt gehouden met voor de ko
mende jaren verwachte prijsontwikkelingen en me-
chanisatiemogelijkheden, zal de arbeidsbezetting kun
nen afnemen tot 50 ha per man (plan 1980), terwijl
door het duurder en groter worden van de machines
de kapitaalbehoefte toeneemt tot ongeveer 4500,
per ha. Daarbij is een netto-overschot te verwachten
van ongeveer ƒ1150,per ha, hetgeen overeenkomt
met een arbeidsinkomen per man van ongeveer
80.000,—.
OP BASIS VAN de uitkomsten bij volkomen deel
baarheid zijn vervolgens bedrijfsopzetten gecon
strueerd, waarbij de werktuigeninventaris en arbeids
bezetting in concrete eenheden zijn vastgelegd en
waarbij de bedrijfsoppervlakte variabel is gesteld.
Bijvoorbeeld 1 maaidorser, 1 aardappelrooier, 1 bie
tenrooier, 2 arbeidskrachten, 2080 ha enz. Een en
ander is berekend voor een twee-, drie-, vier-, vijf- en
zesmansakkerbouwbedrijf.
Gebleken is, dat onder de huidige omstandigheden
(plan 1970) een driemansakkerbouwbedrijf van 80
ha, uitgerust met werktuigen met naar verhouding een
kleine capaciteit (kleine mechanisatie), een eenheid
vormt waarbij de produktiefactoren zodanig kunnen
worden samengevoegd dat vrijwel een economisch op
timaal bedrijfsresultaat kan worden verkregen. Uit
gegaan van deze kleine mechanisatie zijn bij verdere
vergroting van de bedrijfsoppervlakte geen belang
rijke voordelen meer te behalen door een betere be
nutting van de vaste produktiemiddelen. Dit geldt
echter slechts bij toepassing van de kleine mechani
satie, waarbij men zich beperkt tot kleinere werktui
gen en werkmethodes, die indien nodig, met een per
soneelsbezetting van twee man zijn toe te passen.
EL is verbetering mogelijk indien men overscha
kelt op grotere werktuigen en doelmatiger
werkmethodes. In dat geval kan het netto-overschot
per ha nog met 100 gulden worden opgevoerd.
Voor een goede benutting van de grotere machine
capaciteit is het echter noodzakelijk de personeelsbe
zetting uit te breiden tot 5 a 6 man en ook de bedrijfs
oppervlakte te vergroten tot 160 a 180 ha.
Verdere vergroting van de bedrijfsoppervlakte is
ook gewenst indien rekening wordt gehouden met de
technische ontwikkelingen en prijsverwachtingen in
de komende jaren. Op basis van de in het programma
1980 aangehouden uitgangspunten is het bij een be-
drijfsgrootte van 240 a 300 ha en een personeelsbezet
ting van 5 a 6 man mogelijk de produktiefactoren zo
danig te combineren, dat vrijwel een maximaal haal
baar economisch bedrijfsresultaat kan worden ver
kregen.
Onder invloed van de technische ontwikkelingen
verschuift dus de bedrijfsgrootte, waarbij een akker
bouwbedrijf als zelfstandige eenheid doelmatig kan
worden gevoerd, steeds verder naar boven. Evenzo
stijgt de oppervlakte per man, die voor een optimaal
op de moderne technische mogelijkheden en de gelden
de prijsverhoudingen afgestemde bedrijfsvoering is
vereist.
IN de praktijk is vergroting van de bedrijfsopper
vlakte geen eenvoudige zaak en zeker niet oo kor
te termijn op grote schaal te verwezenlijken. De eco-
vlakte kunnen echter voor een groot deel ook worden
opgeheven door samenwerking of inschakeling van
de loonwerker. De berekeningen die hierover zijn ge
maakt tonen aan dat b.v. gezamenlijke exploitatie
nomische nadelen van een te kleine bedrijfsopper-
van de dure oogstmachines tussen 2 bedrijven van 30
a 40 ha leidt tot verbetering van het bedrijfsresultaat
met 200,a 250,per ha. Indien tevens wordt
samengewerkt bij de uitvoering van de werkzaam
heden, hetgeen voor deze bedrijven betekent dat met
1 arbeidskracht minder kan worden volstaan, beloopt
het financiële voordeel van samenwerking in totaal
10.000,a 15.000,per bedrijf.
Voor een eenmansbedrijf van 20 a 35 ha werd bij
inschakeling van loonwerkers ongeveer een gelijk be
drijfsresultaat berekend als bij een geïntegreerde
samenwerking met een ander bedrijf. Op bedrijven
kleiner dan 30 ha biedt inschakeling van loonwerkers
zelfs iets gunstiger vooruitzichten. Loonwerk is in
deze oppervlakteklasse dus een alternatief van ge-
integreerde samenwerking met een ander bedrijf. De
rentabiliteit zal echter achterblijven bij wat op grotere
bedrijven bereikbaar is. Wil men verder komen, dan
zullen meerdere bedrijven bij de samenwerking moe-
en worden betrokken.
BIJ iets grotere bedrijfsoppervlakten biedt het be
drijf, dat samenwerkt met een ander bedrijf, de
gunstigste vooruitzichten wat betreft het bedrijfsin-
komen. Zo kunnen b.v. 2 akkerbouwbedrijven van
40 ha, die opereren als een zelfstandige eenheid bij de
uitvoering van het werk en de exploitatie van de
werktuigen, resultaten behalen, die slechts weinig af
wijken van wat theoretisch maximaal haalbaar is bij
kleine mechanisatie.
De economische voordelen van samenwerking en of
bedrijfsvergroting liggen vooral bij een betere benut
ting van de capaciteit van de vaste produktiemidde
len, hetgeen leidt tot lagere bewerkingskosten, zowel
per ha als per bewerkingseenheid.
OP grond van de uitkomsten van programma 1980,
dient er echter rekening mee fe worden gehou
den, dat in de komende jaren verdere aanpassingen
aan de economische en technische ontwikkeling nodig
zijn. Het zal moeilijk zijn hiervoor bij de bestaande
bedrvijfsgroottestructuur via onderlinge samenwerking
of inschakeling van loonwerkers een oplossing te vin
den.
De oppervlakten, waarbij een economisch verant
woorde exploitatie en doelmatige benutting van de
diverse onderdelen van de uitrusting kunnen worden,
verkregen, zullen nog sterk toenemen. Bij de toekom
stige prijsverhoudingen en mechanisatiemogelijk-
heden is volgens het programma 1980 een optimale
bezetting van de capaciteit van de werktuigen en ar
beidskrachten pas mogelijk in eenheden van 260 a
300 ha; volgens programma 1970 werd dit nog be
cijferd op 80 tot 100 ha en 160 tot 180 ha bij resp. kleine
en grote mechanisatie. Bovendien bleek uit de be
rekeningen, dat de voor 1970 berekende optimale be
drijfsplannen onder de voor de toekomst te verwach
ten prijsverhoudingen en rentabiliteit sterk zullen
achterblijven bij die, welke volgens programma 1980
werden berekend. Dit betekent dat bij onderlinge
samenwerking hetzij een groter aantal bedrijven bij
de samenwerking moet worden betrokken, hetzij dat
slechts voor grotere bedrijven hierin nog reële moge
lijkheden zullen liggen.
De ontwikkeling schijnt bovendien te gaan in de
richting, dat ook voor grondbewerking, zaaien en ver
pleging steeds grotere werktuigen en zwaardere trek
kers nodig zijn om de vereiste arbeidsbesparing te rea
liseren. Ook voor de exploitatie van deze werktuigen
is een toenemende minimum oppervlakte vereist. Dit
houdt in, dat de onderlinge samenwerking of de in
schakeling van loonwerkers zich waarschijnlijk over
een steeds groter deel van de werkzaamheden zal
moeten uitstrekken.
VOORTS zal de oppervlakte per man moeten toe
nemen. Bij de programma's voor 1970 werd de
optimale oppervlakte/man becijferd op nog geen 30 ha
per man. Uit de berekeningen volgens programma
1980 resulteerde een oppervlakte van 50 ha per man
bij een zeer intensief bouwplan als optimaal. Onder
deze verhoudingen zal dus een bedrijf met een opper
vlakte van minder dan 50 ha, gesteld dat een oplossing
mogelijk zou zijn voor een economisch verantwoorde
exploitatie en doelmatige inzet van de uitrusting,
geen volledige werkgelegenheid bieden voor één man.
Bij het afstoten van werkzaamheden aan loonwerk-
bedrijven zal de noodzakelijke minimum oppervlakte
zelfs nog groter zijn, zeker indien blijkt, dat voor een
steeds groter deel van de werkzaamheden exploitatie
van eigen werktuigen niet langer economisch verant
woord is in verband met de sterke groei in de capaci
teit, die voor een rationele uitvoering van de werk
zaamheden nodig is.
1YE berekeningen leveren dus aanwijzingen, dat de
akkerbouwbedrijven in de Noordooostpolder in
toenemende mate in de knel zullen komen als gevolg
van de technische en economische ontwikkeling. Voor
de bedrijven van 12 ha en 24 ha heeft dit zich reeds
eerder gemanifesteerd, maar ook grotere bedrijven
zullen daarmede worden geconfroneerd. In de akker
bouw dringt een dergelijke ontwikkeling als gevolg
van de van jaar tot jaar sterk wisselende bedrijfsuit-
komst, moeilijk tot het bewustzijn door. Vooral in
de Noordoostpolder, met belangrijke arealen aard
appelen en uien, is dit het geval. Als gevolg van de
ook van bedrijf tot bedrijf sterk variërende opbreng
sten en opbrengstprijzen wordt ook iedere onder
nemer er niet even scherp mede geconfronteerd. Het
is des te meer zaak de ontwikkeling scherp in het oog
te houden.
lys mogelijkheden tot verweer zijn voor de indivi-
duele ondernemer echter beperkt, tenzij om
schakeling op tuinbouwteelten perspectief zou bieden.
Binnen de akkerbouw liggen de mogelijkheden van
verweer, uitgegaan van de bestaande bedrijfsgrootte
vooral in verdergaande onderlinge samenwerking,
gesteld wat betreft zowel de intensiviteit als de om
vang. Bovendien zal men worden geconfronteerd met
het feit dat de lonende werkgelegenheid op het eigen
bedrijf achteruit gaat en zelfs tekort kan schieten om
de ondernemer zelf voldoende emplooi te bieden.
Voor de verdere toekomst, vooral met het oog op
de perspectieven van de jonge ondernemers en de toe
komstige bedrijfsopvolgers, zal ook vermindering van
het aantal bedrijven en bedrijfsvergroting geboden
zijn. Vooral degenen, die opvolging in het ouderlijk
bedrijf overwegen, doen verstandig om zich een zo
duidelijk mogelijk inzicht te verwerven in de moge
lijkheden, die het bedrijf, op langere termijn geziep,
hen biedt.
IN het laatste hoofdstuk van deze studie is tenslotte
aandacht geschonken aan het vermogensrende
ment en de financiering van grote akkerbouwbedrij-
ven. Op erfpachtbasis was het becijferde vermogens
rendement bijzonder gunstig. Daarbij moet uiteraard
worden bedacht, dat de berekeningen zijn gebaseerd
op gunstige uitgangspunten ten aanzien van op
brengstniveaus, verkaveling en ontsluiting. Tevens is
uitgegaan van een bij de gestelde uitgangspunten op
timale bedrijfsomvang en bedrijfsopzet.
Op eigendomsbasis gerekend, waarbij ook de in
vestering in grond op basis van de verkoopprijs en de
vermogensopstelling is betrokken, was het ver
mogensrendement aanmerkelijk lager. Dit wordt
uiteraard veroorzaakt doordat het in de grond ge
stoken vermogen een kleinere vergopding geniet dan
het in de overige activa gestoken vermogen, waardoor
het rendement op het in totaal geïnvesteerde ver
mogen wordt gedrukt.
De beloning, die het eigen vermogen geniet is af
hankelijk van de rentevoet van het geleende geld, de
verhouding van eigen tot vreemd vermogen en de juri
dische vorm van de onderneming. In het geval van een
Naamloze Vennootschap b.v. wordt de gemaakte
winst ook met Vennootschapsbelasting belast.
Tabel 11. Het vermogensrendement bij verschillende
bedrijfsoppervlakten (vóór aftrek van
lastingen)
Erfpachtbasis Eigendomsbasis
Oppervl.
in ha 80 180 300 80 180 300
(1970) (1970) (1980) (1970) (1970) (1980)
Aantal
arbeids-
kr. 3 6 6 3 6 6
Ver-
mogens-
rende-
ment 20,25 26,75 32 6,75 7,75 11
GELET od de grote verscheidenheid in mogelijke
combinaties van omstandigheden kan aan de
hier verkregen uitkomsten natuurlijk geen algemene
geldigheid worden toegekend; een indruk geven ze
echter wel. Zo blijkt om enkele uitkomsten te noe
men bij het 80-ha bedrijf op basis van erfpacht de
uitgekeerde winst zowel voor de persoonlijke onder
neming als voor de N.V. ruimschoots voldoende te zijn
om tot oprichting over te gaan, n.l. 20 Ir en 8,75
Daarbij werd ook nog gereserveerd met het oog op de
versterking van de financiële positie en de financie
ring van verdere bedrijfsontwikkeling, zodat boven
dien het eigen vermogen toenam. In het geval van
eigendom echter kan de persoonlijke onderneming
slechts een rendement van 4 behalen over het eigen
vermogen mits dan alle winst wordt uitgekeerd. Dat
is met het oog op de verdere ontwikkeling geen aan
trekkelijke zaak. Men kan trachten mee te groeien
door winst in te houden, maar dan zal men weer niet
aan 4 kunnen komen. Bijzonder gunstig ziet het er
dus niet uit, tenzij men goede verwachtingen koestert
ten aanzien van de stijging van de waarde van de
grond. Voor de N.V. echter moet men wel stellen dat
deze nauwelijks enige kans maakt.
(Zie verder pag. 11)