Steekproef „Landbouwproduktie"
april 1971 van het
Centraal Bureau voor de Statistiek
Ontwikkelingen in
de landbouwmechanisatie
4
\DVEE
Opbouw rundveestapel
Melkgevende koeien
w.o. gedekt
Droogstaande drachtige koeien
Gedekt jongvee
Ander rundvee, bestemd voor de fokkerij
w.o. jonger dan 1 jaar
Mest vee
w.o. mestkalveren
Totaal
1 maart 1970 1 maart 1971
x 1000 stuks
1349
590
586
431
1212
818
558
318
4136
1347
610
581
423
1131
758
541
326
4013
De totale rundveestapel was op 1 maart 1971 bijna 125.000 stuks kleiner dan
op 1 maart 1970. Het aantal melkgevende koeien verschilde nauwelijks van het
aantal van vorig jaar. Ook het aantal droogstaand drachtige dieren gaf slechts
een minimaal verschil te zien (586.000 op 1 maart 1970 tegen 581.000 op 1 maart
1971). Het aantal melkgevende koeien dat reeds weer was gedekt op 1 maart
1971 lag 20.000 stuks hoger dan vorig jaar. Het gedekte jongvee daarentegen
was 8000 stuks kleiner dan op 1 maart 1970. Het totaal van de uitkomster. over
het aantal melk- en kalfkoeier, en het gedekte jongvee per 1 maart 1971 geven
een duidelijke aanwijzing dat de melkveestapel in. de loop van 1971 weinig zal
afwijken van die in 1970. Op langere termijn gezien is het onmogelijk dat de
melkveestapel iets zal inkrimpen; het aantal jonge dieren bestemd voor de fok
kerij. en wel met name de groep van 1 jaar en ouder (nog niet gedekt), was n.l.
op 1 maart 1971 belangrijk kleiner dan op 1 maart 1970 (363.000 tegen 394.000
stuks). Of deze mogelijke inkrimping van de melkveestapel zal worden gereali
seerd hangt mede af van de uitstoot van oudere koeien in de komende jaren.
De mestveestapel was op 1 maart 1971 17.000 stuks kleiner dan vorig jaar.
Deze vermindering werd veroorzaakt door een toeneming van het aantal mest
kalveren met 8000 stuks en een vermindering van het overige mestvee met
25.000 stuks.
VAKKENS
Optouw varkensstapel
Biggen bij de zeug
Overige biggen en jonge varkens tot 50 kg
Mestvarkens (incl. mestzeugen en -beren)
a) van 5080 kg
b) van 80—110 kg
c) van 110 kg en zwaarder
Fok varkens (50 kg en zwaarder)
a) dekberen (incl. opfokberen)
b) gedekte zeugen
1) voor de eerste maal gedekt
2) overige gedekte zeugen
c) overige fokzeugen
1) jonge zeugen nog niet gedekt
2) zeugen bij de biggen
3) overige zeugen
1 «aart
197 1 muit 1971
x 1000 stuks
1593
1740
1593
1918
1202
1310
450
510
17
20
25
27
130
117
298
330
141
111
173
191
50
63
5672
6337
Totaal
De totale varkensstapel was op 1 maart 1971 ruim 660.000 stuks groter dan
vorig jaar maart. Uit de opbouw van de varkensstapel valt af te leiden dat dit
voorjaar en a.s. zomer gerekend moet worden met een belangrijk groter aanbod
van slachtvarkens dan in de overeenkomstige maanden in 1970. Met ingang van
de herfstmaanden zal het aanbod nog wel groter zijn dan in dezelfde maanden
van 1970, maar de stijging zal beperkt blijven tot 6 a 8 Hoe de situatie zich
in 1972 zal ontwikkelen is nog wat onzeker; wel blijkt uit het aantal jonge, nog
niet gedekte, zeugen (141.000 in maart 1970 tegen 111.000 in maart 1971) dat er
dit voorjaar en a.s. zomer belangrijk minder jonge zeugen ter dekking zullen
worden aangeboden dan vorig jaar. Het meest waarschijnlijke is dgt er in het
voorjaar van 1972 een aanbod van slachtvarkens zal komen dat vrijwel overeen
komt met het aanbod in het voorjaar van 1971. Mede gezien het te verwachten
aanbod van slachtvarkens in de andere E.E.G.-landen lijkt een prijsherstel van
slachtvarkens, welke van enig belang is, uit te zullen blijven tot aan de herfst
van 1971.
Verwacht aanbod slachtvarkens 1971/1972
x 1000 stuks
april 1971 830 augustus
mei 780 september
juni 860 oktober
juli 820 november
LEGHENNEN
Opbcuw leghennenstapel
Legrijpe hennen, jonger dan 1 jaar
Hennen van 1 jaar en ouder
850
860
850
890
december 880*
januari '72 800*
voorlopig
1 maart
12,0
7,9
1970
x 1
1 maart
min
8,0
9,4
1971
Totaal
19,9
17,4
De totale leghennenstapel was op 1 maart 1971 bijna 13 kleiner dan vorig
jaar. Deze vérmindering werd veroorzaakt doordat enerzijds het aantal jonge
legdieren verminderde met 4,0 min stuks en - anderzijds het aantal oudere die
ren toenam met 1,5 min stuks.
Wanneer men er van uitgaat dat het aantal dieren van 1 jaar en ouder, op
1 maart 1971, voor een belangrijk gedeelte zal worden opgeruimd in de komende
zomermaanden, dan kan worden verwacht dat de leghennenstapel in de herfst
van 1971 nog kleiner zal zijn dan nu het geval is, omdat de toevoer van jonge
leghennen in het komende halfjaar achter zal blijven bij het aantal oude hennen
dat zal worden opgeruimd.
Ir. J. CRUCQ,
Rijkslandbouwconsulent
voor Landbouwwerktuigen.
DE VERKOOP VAN LANDBOUWMACHINES
Berichten over moeilijkheden bij de landbouwwerktui
genindustrie en in de leverancierswereld1 vestigen de in
druk dat het met de verkoop van trekkers en landbouw
werktuigen de laatste tijd slecht gaat. Deze indruk wordt
evenwel niet bevestigd door de importcijfers. De trekker
import is na de topjaren 1966 en 1967 weliswaar in 1968
teruggevallen, maar in 1969 en in 1970 is er weer een
stijging opgetreden, zoals uit onderstaande cijfers blijkt.
Import van drie- en vierwielige trekkers
Jaar
Aantal nieuwe
Aantal gebruikte
Totaal
1966
11.487
1.026
12.513
1967
11.427
1.082
12.509
1968
8.549
1.284
9.833
1969
9.012
1.428
10.440
1970
nog niet bekend
11.410
De import van landbouwwerktuigen (exclusief trek
kers), die zich sedert de regressie in 1967 had gestabili
seerd, is ook in 1970 op dit peil gebleven. Door prijsstij
gingen is de waarde van de geïmporteerde werktuigen
echter in 1970 met ca. 15 toegenomen.
Al met al kan er wat de import van trekkers en werk
tuigen betreft worden gesproken van een zekere stabili
sering met een lichte tendens om te stijgen. Nu is stabili
sering in èen tijd van sterk stijgende kosten onvoldoende
om alle leveranciers van landbouwmachines een goed
belegde boterham te verschaffen. Vandaar dan ook de
slechte gang van zaken in de landbouwmechanisatie-
wereld. Er bestaat om verschillende redenen ook weinig
uitzicht op verbetering. Die redenen zijn:
1. de markt is verzadigd.
Alle landbouwbedrijven die ervoor in aanmerking ko
men beschikken over één of meer trekkers, zodat er
alleen nog maar van vervanging sprake is. Alle graan
wordt met maaidorsers geoogst en bijna alle koeien
worden machinaal gemolken; een uitbreiding zit er
niet meer in.
2. de machines worden groter.
Zwaardere trekkers en grotere machines presteren
meer, zodat er minder van nodig zijn.
3. de becfrijfsgrootte vormt een rem.
De grotere en duurdere machines vragen grotere op
pervlakten om rendabel gebruikt te kunnen worden.
De groei van de landbouwbedrijven blijft hierbij
steeds meer achter.
4. er wordt meer samengewerkt.
Er wordt bij de mechanisatie meer samengewerkt en
meer gebruik gemaakt van loonwerk. Ook hierdoor
wordt ïïet aantal machines beperkt.
5. het bestedingspatroon verschuift.
In de veehouderijsector wordt meer geïnvesteerd in
de gebouwen, hetgeen ten koste gaat van de aankoop
van machines.
DE MECHANISATIE IS ECHTER NIET AFGESLOTEN!
De ontwikkeling van de techniek gaat verder en er
doen zich telkens weer nieuwe mogelijkheden voor. Een
actuele zaak is de uitbreiding van de maisteelt met alle
mechanisatie die daarvoor nodig is. Om welke bedragen
het hier gaat leert een kleine berekening.
De sniimaisteelt zal dit iaar met ca. 10.000 ha worden
uitgebreid. Voor de oogst daarvan zijn veldhakselaars no
dig. Bij een capaciteit van 40 ha per machine vragen deze
10.000 ha 250 veldhakselaars. Bij een gemiddelde prijs
van 13.000,betekent dat een omzet van drie en een
kwart miljoen gld. En dan praten we nog niet over de
speciale loswagens en de zware trekkers die erbij horen
en over de speciale maisprecisiezaaimachines.
Een ander onderwerp waarvoor een hernieuwde be
langstelling bestaat is de beregening. Door nieuwe ar
beidsbesparende systemen, waarbij slangen in plaats van
mogelijkheden, o.a. in de akkerbouw en in het bijzonder
buizen worden toegepast, komen er meer toepassings
bij de groenteteelt en de pootaardappelteelt.
De meeste produkten en grondstoffen worden nu los
verwerkt. Na het graan volgden al spoedig de aardappe
len. Krachtvoer wordt aangevoerd met bulkauto's en de
melk gaat in een tankauto van het bedrijf. De losse ver
werking van kunstmest is in enkele streken al aardig
ingeburgerd. De laatste ontwikkeling op dit gebied is
de losse verwerking van pootgoed, waarmee hier en daar
een begin is gemaakt. Op het. terrein van de aardappel-
pootmachines is er trouwens na vele jaren van rust ook
nogal wat nieuws. Een andere ontwikkeling is' de komst
van landbouwwagens met een zeer groot laadvermogen.
Men gaat hierbij al tot 10 ton en meer.
Van deze nieuwe ontwikkelingen was in Liempde heel
wat te zien. Bijzondere aandacht werd er besteed aan de
maisteelt: in de ring werden allerlei machines voor de
teelt van korrel- en snijmais voorgereden en besproken.
TE VERWACHTEN UITZAAI VAN
AKKERBOUWGEWASSEN
Het produktschap voor granen, zaden en peulvruchten
heeft onderstaande opgave gedaan van de uitzaai van
akkerbouwgewassen die in 1971 kan worden verwacht:
oppervlakte in ha 1971 in van
1970
1971
1970
groene erwten
9.500
8.800
92
schokkers
2.400
2.200
92
kapucijners
800
900
109
bruine bonen
4.000
4.400
109
totaal peulvruchten
16.700
16.300
98
koolzaad
7.500
9.000
120
kar wij zaad
1.700
1.600
96
blauwmaanzaad
600
600
100
vlas
5.200
6.200
118
totaal zaden
15.000
17.400
116
suikerbieten
104.500
104.600
100