De produktie van rundvlees
rt
Vlugschrift voor de landbouw nr. 173. Samenge
steld door de Rijkslandbouwvoorlichtingsdienst en
het Proefstation voor de Rundveehouderij.
Op de C.R. Waiboerhoeve te Millingen aan de Rijn worden kruisling-
stiertjes van Charolais x F.H. vergeleken met M.R.IJ.- en zwartbonte
stiertjes. Hier ziet U ze naast elkaar.
ONTWIKKELING VAN DE RUND- EN
KALFSVLEESPRODUKTIE IN
NEDERLAND
(Aantal slachtingen)
Jaar 1966
1969
1970
Runderen 783.000
800.000
925.000
Gras-
vette kalveren 649.000
875.000
994.000
Nuchtere kalveren 106.000
32.000
21.500
RUNDVLEES
Rundvlees is in ons land voornamelijk een bijpro-
dukt van de melkveehouderij. Van het totaal aantal
geslachte runderen bestaat 85 uit vrouwelijk vee
(1970). Het belangrijkste deel wordt geleverd door
de uitstoot van de melkveestapel. Verder zijn het
vooral vaarzen die aanvankelijk bestemd waren voor
de melkveehouderij. Het aantal dieren dat doelbewust
voor de rundvleesproduktie wordt aangehouden is
naar verhouding gering.
Aantal geslachte runderen in 1970
Koeien
Vaarzen
Ossen
Stieren
Totaal runderen
580.000
208.000
33.000
104.000
925.000
63
22
4
11
100
Voor een doelbewuste rundvleesproduktie worden
vooral stieren opgezet. Deze vorm van rundveemes-
terij komt vooral op akkerbouwbedrijven voor. Ook
op gemengde bedrijven komt de laatste tijd wat meer
belangstelling voor de stierenmesterij, wat mede een
gevolg is van de sterke uitbreiding van de snijmais-
teelt.
KALFSVLEES
De kalvermesterij neemt een belangrijke plaats in.
De produktie van kalfsvlees bereikte in 1970 een re
cordhoogte van ruim 100.000 ton. Meer dan 90 hier
van werd geëxporteerd naar Italië en West-Duits-
land. Door de sterke uitbreiding in deze bedrijfstak
Rij het M.R JJ.-vee zijn nog goede eigenschappen voor
vleesproduktie behouden gebleven.
zijn de prijzen van de nuchtere kalveren de laatste
jaren sterk gestegen. Verdere uitbreiding in de kal
vermesterij is niet meer mogelijk tenzij op grotere
schaal nuchtere kalveren worden geïmporteerd. De
vraag naar kalfsvlees neemt nog steeds toe. Ondanks
het grotere aanbod waren de opbrengstprijzen van
vette kalveren in 1970 gemiddeld hoger dan in 19»,.
g Zrkr> -'if -v iW.il ,75'I
VLEESPRODUKTIE
MET NEDERLANDSE VEERASSEN
Een moeilijkheid bij de rundvleesproduktie in ons
land is dat onze veerassen nogal sterk in de melk-
richting zijn gefokt. Dit geldt vooral voor onze zwart
bonten. Bij het M.R.IJ.-vee zijn nog wel goede eigen
schappen voor vleesproduktie behouden gebleven.
Door selectie binnen dit ras kan de geschiktheid voor
de vleesproduktie nog verbeterd worden. Onze zwart
bonten zijn in het algemeen minder geschikt voor
vleesproduktie. Ze kunnen echter voor dit doel ge
schiktere kalveren voortbrengen als ze gekruist wor
den met stieren van vleesrassen. Voor deze kruising
kan men koeien nemen waarvan de kalveren niet be
stemd zijn voor vervanging of aanvulling van de
melkveestapel. Kruising van onze zwartbonten met
voor dit doel geselecteerde stieren van het vleesras
Charolais lijkt in dit opzicht wel perspectie te bie
den. Het gaat daarbij vooral om de combinatie van
een goed groeivermogen, een hoog eindgewicht en
een goede slachtkwaliteit. Een betere geschiktheid
voor vleesproduktie bij de kalveren is niet alleen een
voordeel voor de mesterij, maar ook voor de melk
veehouderij omdat de te verkopen kalveren een ho
gere prijs zullen opbrengen. De kruislingkalveren van
Charolais x F.H. zijn bij de geboorte zwaarder dan
de zuivere zwartbonten. Bij bijna 3000 geboorten
bleek dit verschil bij de stiertjes gemiddeld 4 kg te
zijn en bij de vaarskalveren gemiddeld 3 kg. Door
deze kruising wordt de kans op moeilijkheden bij het
afkalveren dan ook vergroot. Het is daarom raadzaam
hiervoor alleen oudere koeien te gebruiken. De kruis
lingkalveren zijn duidelijk te herkennen aan de grijs
bruine kleur. Proeven in de kalver- en jongveemeste-
rij wijzen er op dat deze dieren sneller groeien en
een betere slachtkwaliteit leveren. Ook de vaara-
kalveren uit deze kruising leveren in de kalvermes
terij een beter eindprodukt dan de gewone zwart
bonten. Ze blijken ook goede eigenschappen te be
zitten voor de vaarzenmesterij en voor het gebruik
als zoogkoe. De kruislingvaarskalveren zijn evenwel
niet geschikt om aan te houden voor de melkproduk
tie.
MESTEN VAN STIEREN
Bij het mesten van stieren moeten de dieren op een
leeftijd van 15 a 18 maanden eer. eindgewicht berei
ken van ongeveer 500 kg. Het geslacht gewicht is
dan ongeveer 275 kg. Dit is een vrij intensieve vorm
van vleesproduktie. Meestal worden de dieren één
zomer geweid en daarna op stal afgemest. De winst
wordt behalve door de aan- en verkoopprijzen voor
een belangrijk deel bepaald voor de voederkosten
per kg groei.
Voeding. Goed ruwvoer verlaagt de krachtvoerkos
ten. In de afmestperiode zijn akkerbouwprodukten
als suikerbietenkoppen en -blad, aardappelen en snij-
mais bijzonder geschikte voedermiddelen. Van de
graslandprodukten komt alleen goede voordroogkuil
in aanmerking. Hooi is veel minder geschikt. De kwa
liteit van het ruwvoer moet zodanig zijn dat de die
ren hiervan grote hoeveelheden willen opnemen.
Mestveestallen. Mestvee kan worden gehuisvest in
verschillende staltypen: een roostervloerstal, een
grupstal of een ligboxenstal. De minste arbeid vraagt
een roostervloerstal. Deze stal heeft verder nog het
[voordeel dat de inrichting eenvoudig en de opper-
lakte per dier gering kan zijn. Ondanks de dure
rijfmestkelder zijn de kosten voor nieuwbouw bij
it staltype per dier lager dan bij de andere stallen.
Roostervloerstal. De roostervloerbalken zijn meestal
van beton. De mest wordt door de spleten in een on
der de balken gelegen kelder getrapt. Het voer wordt
verstrekt aan een eenvoudig Zweeds voerhek of aan
een vastzethek. Voor het bepalen van de grootte van
de stal zijn twee maten van belang. Per dier is 55
of 60 cm ruimte aan het voerhek nodig. De lengte
van de roosterbalken moet 3.00 m zijn. De breedte
van de voergang is afhankeb'k van het voedersys
teem. De kosten van een roostervloerstal zijn sterk
afhankelijk van, de uitvoering. Een doelmatig inge-
RENTABILITEIT
Van een tiental akkerbouwbedrijven heeft het L.E.I,
de resultaten van de stiermesterij over de laatste
vier jaar berekend. Het betreft hier 645 afgeleverde
stieren in de periode 1967 t/m 1970.
Gemiddelde resultaten van de stierenmesterij
op tien akkerbouwbedrijven
Afgeleverd in
Totaal aantal stieren
Aantal mestdagen
Levend eindgewicht (kg)
Geslacht gewicht (kg)
Prijs per kg gesl. gew. (ct p. kg)
Opbrengst per died (gld)
Aankoopkosten kalf (gld)
Netto-omzet per dier (gld)
Voerkosten per dier (gld)
Voederwinst per dier (gld)
Overige kosten
Arbeidsinkom-en per dier (gld)
Arbeidsinkomen per dier per
mestdag (gld)
1967
1968
1969
1970
137
127
156
225
492
484
505
500
476
471
493
520
265
265
278
289
419
446
512
492
1106
1180
1422
1425
210
189
249
297
896
991
1173
1128
734
679
726
764
162
312
447
364
186
173
177
196
—24
139
270
168
-0,05
0,25
0,54
0,34
Inbegrepen rente, gebouwenkosten, enz., maar
uitgezonderd arbeidskosten.
KWALITEIT WORDT BETAALD
Naarmate de welvaart toeneemt komt er een steeds
grotere vraag naar kwaliteitsvlees. De prijs van de
goede kwaliteitsdieren is 'hoger en vooral ook meer
stabiel dan van de mindere kwaliteiten. In de figuur
is dit duidelijk te zien. Voor de kwaliteit is de wijze
van afmesten erg belangrijk. Onvoldoende afmesten
geeft niet alleen een te laag eindgewicht, maar ook
een minder goede slaehtkwalitiet. Is een dier eenmaal
slachtrijp, dan veroorzaakt verder doormesten te veel
vetaanzet, waardoor de slachtkwaliteit ook vermin
dert. Bovendien vraagt vetaanzet veel voer. Voor de
mester is dit extra onvoordelig.
Waargenomen prijzen bij uiteenlopende diersoorten
en kwaliteiten op een bepaald moment in gulden per
kg geslacht gewicht
te vet
juiste
te mag
slacht-
rijpheid
Royaal
koeien
5,15
bevleesd
vaarzen
5,35
stieren
5,25
Gemiddeld
koeien
4,09
4,41
3,93
bevleesd
vaarzen
4,73
5,03
4,63
stieren
4,63
4,93
4,53
Matig
koeien
3,93
bevleesd
vaarzen
4,63
stieren
4,53
OPTIMALE COMBINATIES GROND, ARBEID
EN KAPITAAL OP AKKERBOUWBEDRIJVEN
(Vervolg van pag 8)
GUNSTIGER ligt de situatie bij het bedrijf van
180 ha. De uitgekeerde winst leidt bij erfpacht
tot een rendement van 44 bij de persoonlijke onder
neming en van 22 Vc bij de N.V.-vorm. Bij eigendom
kan de persoonlijke onderneming nog aan een rende
ment van 5 komen over het eigen vermogen, het
geen men voldoende zou kunnen achten; voor de N.V.
echter schiet er slechts een rendement van ruim 1,5
op over, hetgeen beslist onvoldoende is om de nodige
kapitalen bijeen te brengen.
Deze uitkomsten laten zien dat bij erfpacht de situa
tie zonder meer gunstig is; bij eigendom daarentegen
valt het niet mee om een behoorlijk rendement te
halen en toch mee te groeien; uigezonderd dan de per
soonlijke onderneming met het 180-ha bedrijf.
Tenslotte nog dit: is het vermogensrendement hoog
vergeleken bij de rentevoet van het geleende ver
mogen, dan zal men al met relatief weinig eigen ver
mogen een bedrijf kunnen beginnen; bij een relatief
laag rendement is dit echter uitgesloten.
(L.E.I.-publikatie 3.19, te bestellen
door overmaking van 5,50 op giro
41.22.35 onder vermelding No. publi-
katie)
-Si y-'-.VsS