AIMTHA
KUMA
Langs de melkweg
UW PRODUCT IN GOEDE HANDEN
ünr-
(XLIII)
Individueel onderzoek op melkbaarheid
Rijks Middelbare Land
en Tuinbouwschool
te Goes
10
Ventilatiesystemen
Ventilatoren
Aardappelkoeling
Uienventilatie
Graanventilatie
Hooiventilatie
Bloembollenventilatie
Ant.HuibertsN.V
J. H LANTINGA
Consulentschap voor de akkerbouw
en rundveehouderij Goes
V
Kwartieren-apparaat voor onderzoek op melkbaar-
heid.
Naast het onderzoek op melkbaarheid bij dochtergroepen van stieren is ook het
onderzoek bij individuele dieren van betekenis. De melkbaarheidsgegevens van de
dochtergroepen komen pas ter beschikking wanneer deze al ruim 3 jaar voor de dek-
dienst zijn gebruikt. De betreffende stier is dan al rond 5 jaar oud. Daarom is het
belangrijk deze gegevens van de ouders te kennen. Hieruit kunnen dan verwachtingen
worden afgeleid voor de te gebruiken dieren. Vooral m.b.t. jonge stieren is het ter
beschikking zijn van deze melkbaarheidsgegevens waardevol.
Het voorkomen van grote verschillen in melkbaarheid van de individuele dieren is
algemeen bekend Deze voorkomende uitersten zijn evenwel groter dan soms wordt
verondersteld. In een onderzoek van Dr. Ir. J. Keestra in 1962 bij het zwartbonte vee
i'n Friesland wordt dit duidelijk aangetoond. Deze vond bij 420 anelkvaarzen van ver
schillende vaderdieren een variatie in maximale melksneiheid van 0.65 tot 4,85 kg per
minuut. De variatie in gemiddelde melksneiheid (totale melkmachinetijd gedeeld door
kg melk van het melkmaal) bedroeg bij deze dieren 0,55 kg tot 4,27 kg melk per
minuut.
Gezien de hoge erfelijkheidsgraad is het vanwege de grote variatie in melksneiheid
vooral van belang de melkbaarheidseigenschappen van de stiermoeder te kennen.
Het is daarom dat de Landelijke Commissie van het Melkbaarheidsonderzoek ook
het onderzoek bij individuele dieren heeft ingesteld. De verzamelde gegevens waar
borgen een nauwkeurige weergave van de melkbaarheidseigenschappen van de be
treffende koe.
De te gebruiken apparatuur en werkmethoden zijn gelijk aan het dochtergroepen-
onderzoek. Tot 1969 werden per dier 4 melkingen verdeeld over de lactatieperiode
uitgevoerd echter steeds aansluitend een avond en de daarop volgende morgen. Er is
evenwel gebleken dat 2 melkingen reeds een nauwkeurig beeld geven. Daarom wordt
vanaf 1 januari 1969 volstaan met 2 melkingen, waarvan er één plaatsvindt tussen
de 3e en 12e week en één tussen de 12e en 21e week na het kalven. Hiervan is er één
avond- en één morgenmelktijd.
Voor individueel onderzoek komen naast vaarzen ook oudere koeien in aanmerking.
De gemiddelde melkgift van deze melkingen moet bij vaarzen tenminste 6 kg zijn en
voor 2e kalfs- en oudere koeien tenminste 8 kg. De uit de melkingen berekende ge
middelde maximale melksneiheid wordt hierbij niet gecorrigeerd naar een bepaalde
melkhoeveelheid. Daar de produktie toeneemt tot ongeveer de 5e lactatie is een cor
rectie op de melkhoeveelheid niet gemakkelijk exact weer te geven. Bovendien neemt
de maximale melksneiheid toe tot en met de 4e lactatie.
Door Prof. Dr. Ir. R. D. Politiek is evenwel een globale waardering aangegeven,
zoals die bij de ontwikkeling van,dit onderzoek is opgesteld (zie tabel).
Lactatie
Ie
2e
3e
4e en meer
Maximale melksneiheid
in kg/min.
lactatie
lactatie
lactatie
lactatie
hoog
hoger dan
2.65
2.95
3.25
3.55
normaal
gemiddeld
2.25
2.55
2.85
3.15
laag
lager dan
1.85
2.15
2.45
2.75
Bij een beoordeling van een raport kunnen deze gegevens als richtlijn worden ge
hanteerd. Ook wordt aantekening gemaakt van het gedrag van de dieren tijdens het
melken.
Het percentage melk uit de voorkwartieren neemt wat af met het toenemen van de
leeftijd. Bij vaarzen van het F.H.-veeras is dit percentage gemiddeld 44,5 Bij oudere
dieren loopt dit terug tot circa 41 De hoeveelheid namelijk neemt toe met de leef
tijd. Voor een goede beoordeling van de gevonden waarden bij het individueel onder
zoek moet met deze factoren rekening worden gehouden.
Van de onderzochte koeien wordt een door de Landelijke Commissie voor het Melk
baarheidsonderzoek gefiatteerd rapport aan de eigenaar verstrekt en wordt een
exemplaar naar het Nederlands Rundveestamboek verzonden. Het individuele onder
zoek op melkbaarheid ongeacht de leeftijd van de koeien dateert vanaf 1964.
Het aantal onderzochte dieren is sindsdien als volgt:
Nederland (alle rassen) w.v. F.H.-veeras
w.v. in Zeeland
1964
48
48
4
1965
176
131
17
1966
178
146
14
1967
315
252
12
1968
336
263
17
1969
433
332
27
1970
637
468
29
totaal
2123
1640
120
Uit deze gegevens blijkt dat de fokkers van het F.H.-veeras de meeste belangstel
ling tonen. Van de onderzochte dieren is 75 van dit ras. Van de totale rundvee
stapel is rond 70 van het F.H.-veeras. De Zeeuwse inbreng bij dit onderzoek is met
een percentage van rond 6 van het totaal aantal onderzochte dieren verhoudings
gewijs zeer gunstig.
De omvang van de Zeeuwse melkveestapel bedraagt immers slechts 1 van het
totaal aantal melk- en kalfkoeien in Nederland. Het individueel onderzoek heeft voor
al betekenis voor stiermoeders. Het onderzoek bij deze selectie groep van koeien is
waardevol. De gegevens moeten evenwel worden benut.
Bij de Verenigingen voor K.I. wordt voor het aankopen van jonge stieren veel aan
dacht besteed aan de melkbaarheidsgegevens van de ouders. Hiertoe worden minimum
eisen gehanteerd. Ook op de bedrijven waar natuurlijke dekking wordt toegepast
neemt de belangstelling voor deze gebruikseigenschappen toe. We menen dat bij het
aankopen van een stier ook gevraagd moet worden 'naar gegevens omtrent de melk
baarheid van de ouders. Deze mogelijkheden van selectie moeten niet worden onder
schat. Goed melkbare dieren geven de melk beter af. Dit leidt tot betere resultaten en
geeft bovendien de melkveehouder meer voldoening bij het melken.
„Gokken geeft vaak een misser
Kritisch zoeken is gewisser"
Aanmelding van nieuwe leerlingen kan geschieden,
het liefst zo spoedig mogelijk, bij de direkteur der
school. Ravelijn de Groene Jager 8, te Goes, tel.
01100-7203. Bij de aangifte dient vermeld te worden
of men de 2 jarige landbouwschool of de 2 jarige
tuinbouwschool, gericht op de fruitteelt en
groenteteelt, wil volgen.
T oelatingsvoorwaarden
a. diploma lagere land- of tuinbouwschool
b. diploma 4 jaar Ulo of M.A.V.O.
c. diploma 3 jaar M.A.V.O. met de keuzevakken
Wiskunde en ten minste een van de vakken biologie
en natuur/scheikunde
d. andere schoolopleidingen van overeenkomstig
niveau
Een programmaboekje zal op aanvraag gaarne
worden toegezonden.
LANDBOUW DE DUPE
„Het is niet fair en ook
onrechtvaardig slechts in
tijd van schaarste voor de
boer waardering te hebben
en in perioden van welvaart
zijn economische positie op
minimaal niveau te hand>-
haven", zei de voorzitter
van de Bond van Coöpera
tieve Zuivelfabrieken in
Friesland, de heer P. A.
Oosterhof, op de voorjaars
vergadering van deze bond
op 29 april in Leeuwarden.
„Omdat iedere groep er op
uit is om voor zichzelf de
grootste welvaartsvermeer
dering binnen te halen,
wordt de landbouw de
diupe", vond de heer Ooster
hof. „Daarbij ontstaat de
grootste verdeeldheid en
spanning, waardoor het op
den duur zeker is dat iedere
groep minder ontvangt dan
bij een redelijke samenwer
king en een open oog voor
het belang van allen moge
lijk zou zijn. De landbouw
wordt beschouwd als produ
cent van levensmiddelen en
de consument de klant
is koning, maar men ver
geet daarbij dat bok wij', in
ons bedrijf, consumenten
zijn van industriële goede
ren".
Vraagt inlichtingen:
Breezand-Holland
Landbouwtechnisch Bureau
Tel: 02232-314-516
b.g.g. 02233-516