Mogelijkheden en beperkingen verbouw kwaliteitstarwe in Nederland f)E lezing die eind oktober van het vorig jaar door de heer H. Brandenburger uit Kiel voor de Ver. v. Hoger Landbouwonderwijs te Groningen over de Verbouw van kwaliteitstarwe in Sleeswijk-Holstein is gehouden en waaraan wij in ons blad uitvoerig aan dacht hebben besteed heeft de discussie in de Neder landse landbouw over de mogelijkheden van de kwa- liteitstarweverbouw in Nederland hernieuwd leven in geblazen. Geruchten over opbrengstverhogingen en hogere prijzen die met dergelijke tarwes in andere EEG-landen zouden zijn verkregen, doen de ronde. Vele deskundigen zijn echter van mening dat deze ge ruchten, wanneer er althans geen duidelijke voorlich ting wordt verstrekt, bij de telers een overdreven opti misme zouden kunnen oproepen. De uitvoerige discussie hierover in de .Werkgroep Bakkwaliteit" van het Nederlands Graan-Centrum heb ben er toe geleid een aantal van zijn deskundigen te verzoeken hun gedachten over de mogelijkheden voor de teelt van ,,kwaliteits"-tarwe in Nederland op schrift te stellen. In deze werkgroep zijn alle groeperingen die belang hebben bij de teelt en verwerking, van in landse granen, vertegenwoordigd. De Stichting Neder- lands-Graancentrum te Wageningen heeft nu in een brochure een en ander gepubliceerd, waarin onder meer gewaarschuwd wordt tegen een overdreven op timisme t.a.v. geheel nieuwe ontwikkelingen bij de ,,kwaliteits"-tarweteelt die in financieel opzicht aan trekkelijk zou zijn. Aan een aantal gegevens uit deze brochure ontlenen wij het volgende. EFFECT STIKSTOFBEMESTING OP KORRELOPBRENGST EN EIWITGEHALTE AP het ogenblik wordt in Nederland aan tarwe een bemesting gegeven die dicht bij het optimum ligt. Een verhoging van dé stikstofgift in het vroege voorjaar zal daarom vrijwel geen invloed hebben op de uiteindelijke korrelopbrengsten per ha. Dat neemt niet weg, dat het door middel van een extra N-bemesting in vele gevallen mogelijk is de opbrengsten nog iets te verhogen. Belangrijk is dan, dat deze stikstof in een laat ontwikkelingsstadium (tijdens het schieten) wordt gegeven: van de extra N komt relatief veel in de korrels en weinig in het stro terecht. Een en ander resulteert in een (bescheiden) verhoging van de opbrengsten per ha. Een plezierige bijkomstigheid is dat door een late N-|ift de kans op legering niet sterk wordt bevorderd. Voor rassen die bij hoge stikstof bemesting niet voldoende stevig zijn, kan men gebruik maken van het halmverkortende middel chloormequat (C'CC). Er is nog een andere gunstige kant aan zo'n stik- stofoverbemesting, nl. een verhoging van het eiwit gehalte in de korrels. Een Verhoging van het eiwit gehalte gaat doorgaans gepaard met een verbetering van de kwaliteit. BAKKWALITEIT VAN TARWE De geschiktheid van tarwe als grondstof voor de broodbereiding is afhankelijk van (a) raseigenschap pen en (b) het eiwitgehalte. Raseigenschappen. Het is al lang bekend, dat er tussen de verschillende tarwerassen grote verschillen in bakwaarde bestaan. Goed-bakkende tarwes zijn meestal gekenmerkt door harde korrels en een goede eiwitkwaliteiit. Slecht-bakkende tarwes zijn veelal zacht van korrel en hebben een type eiwit, dat voor de broodbereiding veel te wensen overlaat. Zowel de korrelhardheid als de eiwitkwaliteit zijn erfelijk be paalde factoren, d.w.z. aan het ras gebonden eigen schappen die vrijwel niet door landbouwkundige maatregelen te beïnvloeden zijn. Eiwitgehalte. In het algemeen geldt, dat een ver hoging van het eiwitgehalte gepaard gaat met een verbetering van de bakkwaliteit. Het maakt echter een groot verschil uit met welk ras wij te doen heb ben. Een goed-bakkend tarweras reageert op een verhoging van het eiwitgehalte met een grote toena me in bakwaarde, terwijl een slecht-bakkend ras slechts weinig reageert. Het eiwitgehalte is in hoofd zaak afhankelijk van uitwendige factoren (o.a. N- bemesting). VERGELIJKING E.E.G-TARWE MET IMPORT-TARWE De Nederlandse meelfabrieken maken bij het sa menstellen van him broodtarwemelange gebruik van ca. 50 E.E.G.-tarwe, waaronder inlandse tarwe, en ca. 50 import-tarwe uit overzeese landen zoals Ca nada, Zuid-Amerika, Australië en ook uit Rusland. In de andere E.E.G.-landen is het bijgemengde per centage import-tarwe lager, in Frankrijk bv. ca. 5 Dit moet worden toegeschreven aan een minder ver doorgevoerde automatisering van de bakkerij, het gebruik van andere (vaak krokante) broodtypen en aan het feit dat de tarwe in die landen een wat bete re bakwaarde heeft dan in Nederland. Import-tarwe is voor de verwerker duurder dan E.E.G.-tarwe als gevolg van het prijzensysteem bin nen de Gemeenschap. Op import-tarwe wordt nl. een heffing gelegd, waardoor de prijs nogal stijgt bo ven die van de E.E.G.-tarwe. Import-tarwes zijn gekenmerkt door een hoog eiwit gehalte (13 tot 16 oo de droge stof), harde korrels en een zeer goede eiwitgeaardheid; zij zijn bij uitstek geschikt voor de bereiding van broodbloem. Daar staat tegenover dat de opbrengsten per ha ongeveer de helft zijn van die van de Nederlandse tarwe. Ver bouwt men dergelijke tarwes in Nedreland, dan be houden zij meestal hun goede kwaliteitseigenschap pen, maar de opbrengsten blijven ver achter bij die van onze tarwes. De in West-Europa verbouwde tarwerassen hebben een duidelijk lager eiwitgehalte (10 tot 12 op de droge stof) en zachte tot middelharde korrels; de meeste rassen hebben een matige bakaard, doch er zijn ook rassen met duidelijk betere bakeigenschap- pen. Dat de verbouw van „kwaliteitstarwe" in Slees wijk-Holstein mogelijk is geworden (waarbij wij de rentabiliteit in het midden laten), wordt mede ver oorzaakt door het feit, dat men daar over goed-bak kende tarwerassen beschikt. De in Nederland geteelde rassen hebben (op een enkele uitzondering na) zach te korrels, een laag eiwitgehalte en een onvoldoende eiwitkwaliteit: de bakwaarde is gering. Bij het streven in West-Europa om de bakwaarde te verhogen realiseren de kwekers zich, dat het niet mogelijk is het niveau van de import-tarwe te halen; men is al tevreden als een tarwekwaliteit wordt be reikt, die duidelijk boven het huidige peil uitsteekt. In West-Duitsland, maar ook in Frankrijk en Luxem burg, beschikt men over zulke rassen. Voor ons land zijn ze ongeschikt, omdat de opbrengsten lager zijn dan die van onze rassen. DE PRAKTIJKPROEVEN TE USQUERT |YE praktijkproeven die in 1969 en 1970 in Usquert door een aantal tarwetelers gezamenlijk zijn uit gevoerd, waren bedoeld om een uniforme partij Ma- nella-wintertarwe van redelijke grootte en behoor lijke kwaliteit samen te stellen en op de markt te brengen. Bij de opzet van de proef werd ernaar ge streefd, om zo nauw mogelijk bij de praktijk aan te sluiten en de kosten en risico's zo laag mogetijk te houden. De uitkomsten van deze proef geven ons een goed inzicht in de mogelijkheden en de moeilijkhe den van de teelt van tarwe met verbeterde bakkwa liteit onder Nederlandse omstandigheden. In 1969 namen aan de proef 11 bedrijven deel met een totale oppervlakte aan Manella-tarwe van 70 ha. Het ras Manella werd gekozen omdat dit een veel verboüwd ras is en omdat de landbouwkundige eigen schappen ervan goed zijn. De deelnemers kregen het advies naast de normale voorjaarsbemesting 40 kg N per ha extra te geven tijdens het schieten (stadium 78); bovendien werd in de meeste gevallen aange raden met chloormequat (CCC) te spuiten om het legeringsrisico te verminderen. Men hoopte de extra- kosten van de overbemesting uit een meer-opbrengst te bekostigen. Op 16 van de 20 percelen werden proef veld j es aangelegd, niet alleen om het effect van de geadviseerde overbemesting van 40 kg N na te gaan maar ook dat van een veel zwaardere overbemesting (80 en 120 kg extra N). Door de overbemesting bleek het gemiddelde op brengstniveau verhoogd te zijn van 5100 naar 5300 kg korrels per ha, d.i. een toename van ca. 4 Het eiwitgehalte van de korrel steeg van 12,0 naar 13,0 (berekend op de droge stof). Met 80 en 120 kg N werd geen verdere opbrengststijging verkregen, maar wel een verhoging van het eiwitgehalte tot 14,1 resp. 14,6 Door het optreden van schot was het in 1969 helaas niet mogelijk voor deze tarwe een betere prijs te bedingen bij de meelfabrieken. In 1970 werd de proef herhaald op 19 bedrijven met in totaal 160 ha Manella-tarwe. Nu werd een extra gift van 50 kg N per ha ongeveer 8 dagen voor het in aar komen beproefd. Er waren 23 proefveldjes om het effect van deze overbemesting na te gaan. Gemid deld werd de opbrengst verhoogd van 6100 tot 6300 kg korrel per ha, d.i. bijna 4,3 terwijl het eiwit gehalte steeg van 11,4 naar 12,7 berekend op droge stof). Dank zij het fiet, dat alle omstandigheden voor afrijping en oogst gunstig waren, kon een vrij grote partij tarwe, nl. 850 ton, worden ingezameld. Een groot gedeelte hiervan is door een van de maalindus- trieën voor de prijs van Franse tarwe gekocht, d.w.z. voor ongeveer 0,80 per 100 kg meer dan voor nor male partijen inlandse trawe. In principe is het ook in Nederland mogelijk om tarwe met een betere bakkwaliteit te verbouwen met een 1 a 2 hoger eiwitge halte. Daartoe is een extra stikstofgift van minstens 40 kg N. per ha nodig. De kosten hiervan zullen ongeveer goedgemaakt wor den door de hiermee gepaard gaande (be scheiden) opbrengstverhoging. De maalindustrie kan slechts bescheiden pre mies voor een verbeterde inlandse tarwe be talen. Een gedeelte hiervan zal nodig zijn voor de handel om de kosten voor het sepa raat opslaan, het bewerken en de afzet aan de meelfabrieken te dekken. De financiële voordelen voor de teler zullen gering zijn. Voor de tarwetelers blijft het daarom voor lopig van belang, om uitsluitend die rassen te verbouwen die de hoogste opbrengst per ha en de beste landbouwkundige eigenschap pen hebben, onafhankelijk van hun bak- eigenschappen. Toch heeft het zin te streven naar verbete ring van de kwaliteit, en wel (a) omdat hier door de afzetmogelijkheden van het produkt groter worden en (b) omdat dan ervaringen worden opgebouwd voor het geval, dat in de E.E.G. een graderingssysteem voor de kwa liteit van tarwe tot stand komt. DE KOSTEN VAN STIKSTOFOVERBEMESTING MET een aanvullende stikstofbemesting werd bij de praktijkproeven in Usquert een gemiddelde opbrengstverhoging van 200 kg per ha in 1969 en van 260 kg per ha in 1970 verkregen. Gaat men uit van een opbrengstprijs van ƒ35,per 100 kg tarwe en stelt men de kosten van 50 kg N op 50,en de strooikosten op ƒ30,per ha, dan blijkt dat in beide jaren de extra kosten vrijwel goed gemaakt zijn. De ervaring heeft echter geleerd, dat er niet altijd sprake is van opbrengstverhoging. VOORUITZICHTEN TARWETEELT MET VERBETERDE BAKKWALITEIT Deze hangen uiteraard af van de bereidheid van de maalindustrie om meer te betalen voor verbeterde inlandse tarwe; hierbij speelt ook de heersende markt situatie, zoals de prijsverhoudingen van de tarwes uit de verschillende importgebieden, een rol. Ook al zou de meerwaarde 1,a 2,per kg zijn, dan moet men bedenken, dat de handel deze voor een deel moet gebruiken voor het separaat op slaan, bewerken en afzetten aan de fabrieken. Voor de telers zal er dan niet veel overblijven. Overigens menen wij, dat een dergelijke extra betaling naar kwaliteit eerst mogelijk is, wanneer er beter-bakken- de tarwerassen ter beschikking komen die tegelijker tijd hoog-produktief zijn. Hieraan wordt door ver schillende kweekbedrijven hard gewerkt. Binnen en kele jaren kunnen beter-bakkende zomertarwerassen worden verwacht; bij de wintertarwe zal dit wat lan ger duren. Voor de tarwetelers blijft het daarom voorlopig van belang uitsluitend die rassen te verbouwen die de hoogste opbrengsten per ha en de beste landbouw kundige eigenschappen hebben. Toch heeft het streven naar verbetering van de bakkwaliteit van de Nederlandse tarwe o.i. wel dege lijk zin en wel om twee redenen: In de eerste plaats zal een dergelijke tarwe betere afzetmogelijkheden hebben. Een verbetering van de inlandse tarwe betekent nl. dat er door de Nederland se maalindustrie minder Franse en meer Nederlandse tarwe zal worden gekocht, m.a.w. dat het procen tuele aandeel van de inlandse tarwe in de broodtarwe melange stijgt. Het is zeer wel mogelijk, dat hier door de tarweprijzen over de gehele linie wat hoger worden, zonder dat er sprake hoeft te zijn van pre mies voor bepaalde partijen. Dat kan echter alleen als de handel deze tarwe in grote uniforme partijen van enkele honderden tonnen aan de maalindustrie kan aanbieden. Hiervoor zijn in samenwerking met collecterende handelsbedrijven produktiekernen no dig, die bepaalde voorschriften in acht nemen ten aanzien van het te telen ras, de stikstofbemesting enz. De betere concurrentiepositie gecombineerd met een mogelijk iets hogere prijs werkt direct in het voor deel van alle Nederlandse tarwetelers. De tweede reden is, dat men in de E.E.G. rekening houdt met de mogelijkheid van het invoeren van een graderingssysteem van de in de E.E.G. geproduceerde tarwe. GRADERING NAAR KWALITEIT VOOR een goede beoordeling van de verwerkings- waarde van tarwe is de waardering volgens bakproeven de aangewezen methode. Dit is immers een directe methode, die de praktijk van de dage lijkse verwerking het dichtst benadert. Om snel de handelswaarde van partijen te testen is deze metho de evenwel te duur en te omslachtig. De laatste jaren heeft een indirecte methode in gang gevonden, ook internationaal, nl. de beoordeling op grond van eiwitgehalte en sedimentatiewaarde. Beide bepalingen zijn zeer geschikt om in grote se ries te worden uitgevoerd. Het spreekt vanzelf, dat eiwitgehalte en sedimentatiewaarde niet de enige factoren zijn, die de verwerkingswaarde van tarwe bepalen; ook de eiwitgeaardheid en de vermaalbaar heid spelen hierbij een grote rol. (Zie verder pag. 11)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1971 | | pagina 9