Langs de melkweg
Melkkoeien in zomer
's nachts weiden of
opstallen
(XLI)
Melkbaarheid en -onderzoek bij melkvee
UIT deze gegevens wordt berekend:
15
Consulentschap Rundveehouderij
en Akkerbouw Eindhoven,
P. A. W. VELDMAN.
Bij de huidige ontwikkelingen in de
melkveehouderij neemt de belangstel
ling voor het 's nachts opstallen van
melkvee toe. Deze methode van melk
veehouderij geeft een arbeidsbespa
ring en enkele bedrijfstechnische voor
delen.
Door een regelmatige melkproduk-
tie bleek dat deze 1,2 kg melk per koe
hoger was dan bij alleen weiden.
De kosten van bijvoeding kunnen
ruimschoots worden gecompenseerd
mits men méér melkkoeien per ha
grasland gaat houden.
Middels 's nachts opstallen kan de
huiskavel optimaal worden benut voor
beweiding van melkvee. Per ha gras
land kan men zeker 4 melkkoeien
weiden. Op enkele bedrijven heeft men
zelfs 5 melkkoeien per ha grasland op
de huiskavel geweid.
Daar de grootte van de huiskavel
vaak een beperking is voor de omvang
van de melkveestapel kan men mid
dels 's nachts opstallen van melkvee
tot een betere rendabele omvang van
de veestapel komen. Omdat gras het
goedkoopste voer voor melkvee is.
dient dit optimaal te worden benut.
De economische perspectieven zullen
het gunstigste zijn bij: dag en nacht
weiden in de maanden mei en juni.
Hierna 's nachts opstallen zeker bij
regenrijk weer, met aanpassing van de
bijvoeding aan de kwaliteit en hoe
veelheid gras.
Mede door de nieuwe technische ontwikkelingen
en soms de economische noodzaak is op een aantal
bedrijven de melkveestapel sterk uitgebreid. In de
Brabantse Kempen waren vorig jaar 135 bedrijven
waar meer dan 30 stuks melkvee werd gehouden.
Door de opkomst van de ligboxenstal met doorloop-
melkstal annex melkleiding is de arbeidsbehoefte
voor de veeverzorging enorm verminderd. Nu de
melktank zijn intrede doet op de bedrijven neemt de
omvang van de veestapel weer toe. Een van de mo
gelijkheden om méér melkkoeien per bedrijf te hou
den is het 's nachts opstallen in de zomer. In de zo
mer van 1968 werd dit voor het eerst op ruime schaal
toegepast. In de zomer van 1970 hebben reeds 50
grotere melkveehouders hun melkvee 's nachts op
stal gehouden. Op deze bedrijven hebben wij de er
varingen van dit systeem eens nagegaan.
PERSPECTIEVEN 'S NACHTS OPSTALLEN
De bedrijfsomstandigheden vertonen een te grote va
riatie om deze vraag concreet te beantwoorden. Het is
echter wel mogelijk vanuit een drietal gezichtspunten de
vóór- en nadelen weer te geven:
De arbeidsbesparing noemde men het grote voordeel.
Voor het op stal melken hoeft men maar 1 keer per dag
de koeien naar huis te halen. Daarnaast is het gemakke
lijk dat 's morgens de koeien al op stal zijn en snel met
melken kan worden begonnen. Het minder vaak over
steken met melkkoeien over een openbare weg en geen
transport met melk noemde men een voordeel. Als na
deel kwam naar voren het extra werk of kosten van
mesttransport, alhoewel de mest een betere produktieve
aanwending kreeg. Bij navraag bleek dat 60 van de
geproduceerde mest in de grup of kelder terecht komt.
Als bedrijfstechnisch voordeel kwam naar voren dat
de bedrijfsweg minder te lijden heeft. Bij grotere koppels
melkvee is het erg moeilijk om een niet verharde be
drijfsweg redelijk begaanbaar te houden. Daarnaast kun
nen de mogelijkheden van een doorloopmelkstal en melk
tank beter worden benut.
Als nadeel noemde men een minder schone stal en
meer kans op speenbetrappen. Dit kwam echter voor op
grupstalbedrijven. In ligboxenstallen had men hiervan
geen hindier.
BEDRIJFSECONOMISCHE VOORDELEN
^E volgende bedrijfseconomische voordelen vond
men ook wel belangrijk:
a. Graslandbesparing: Doordat de koeien 's nachts op
stal zijn wordt er minder gras bevuild en vertrapt.
Deze grasbesparing raamt men op 7 a 10 Daar
naast wordt er nog 15 grasbesparing verkregen
omdat die koeien 's nachts geen gras opnemen en her
voor een aanvulling krijgen met krachtvoer. Het voor
deel van de totale grasbesparing is dat er méér koeien
op de huiskavel kunnen weiden. Op veel bedrijven is
die oppervlakte grasland aan huis een beperkende fac
tor voor de omvang van de melkveestapel. Het wei
den van jongvee en de ruwvoederwinning heeft vaak
plaats op percelen die op grotere afstand van de boer
derij zijn gelegen,
b. Constante melkgift: De melkgift is regelmatiger dan
bij alleen weiden omdat de bijvoeding makkelijker
kan worden aangepast aan de kwaliteit en de hoe
veelheid gras (hard gras of kale weidie). Sinds 1 juli
1970 wordt van de bij melkcontrole aangesloten be
drijven de melkproduktie per standaardkoe bepaald.
Om een inzicht te krijgen in het verloop van de melk
produktie is op een aantal bedrijven met méér dan 30
melkkoeien de standaardproduktie vergeleken.
Op stal In de weide Verschil
aantal bedrijven
45 st
39 st.
aantal melkkoeien
1967 st.
1432 st.
melkproduktie per gem.
standaardkoe
juli 1970
29,3
28,1
1,2
aug. 1970
29,1
26,8
2,3
sept. 1970
29,0
26,2
2,8
okt. 1970
26,5
24,4
2,1
nov. 1970
25,8
22,8
3,0
dec. 1970
25,9
24,7
1,2
gem. per st. koe
27,6
25,5
2,1
gem. st. koe per melkkoe
0,5815
0,5815
gem. melkprod. per
melkgevende koe
16,85 kg
14,83 kg
1,22 kg
1
Op de bedrijven die de melkkoeien 's nachts weiden
komen méér en grotere schommelingen in melkproduktie
voor. Vanaf augustus komt een grotere produktiedaling
naar voren dje zich doorzet tot in de stalperiode. Het is
moeilijk om deze produktiedaling weer op te heffen en
de melkproduktie weer op peil te krijgen.
Uit vergelijking van melkproduktiecijfers over voor
gaande jaren bleek dat in de maand mei de melkproduk
tie bij beweiden soms wat hoger was; in juni en juli bij
goed weer vrijwel gelijk doch in aug.,*sept., en okt. en
wel speciaal bij regenrijk weer kwamen grotere produk-
tieverschillen voor ten nadele van beweiden.
Speciaal in de herfst verdient bijvoeding met zetmeel-
rijke produkten meer aandacht, welke bij 's nachts op
stallen makkelijk is uit te voeren. Als bijvoeding' werd
ruim 1 kg krachtvoer per dier per dag meer verstrekt
dan bij beweiden. Uit onderzoekingen op proefbedrijven
is gebleken dat een bijvoeding van \x/i kg krachtvoer
extra gewenst is. Daarnaast bleek dat de weideperiode
gem. 15 dagen langer was en de veebezetting per ha 0,75
st. grootvee hoger bij 's nachts opstallen.
Tr-
J. H. LANTINGA
Consulentschap voor de akkerbouw
en rundveehouderij Goes
11E benodigde tijd voor het winnen van het melk-
maal vertoont per koe nogal wat variatie. Dit
verschil wordt voornamelijk bepaald door de melk
baarheid van de individuele dieren. De mate van
melkbaarheid wordt o.a. bepaald door:
het gedrag van de dieren
de reactie tot het geven van de melk
de uier- en speenvorm en speengrootte
de uier- en speenplaatsing
de sluitsterkte van het slotgat
Voor het verwijderen van de melk uit de uier moet
de weerstand van het slotgat worden overwonnen.
De sterkte van de kringspier is dan ook van grote in
vloed voor de benodigde melktijd. Bij een „slappe"
kringspier melken de dieren als regel gemakkelijk en
vlot. Te lichtmelks heeft evenwel het nadeel dat de
koeien vooral in het begin van de lactatie melk uitlig-
gen of laten lopen. Naast het verlies van de melk is
het onhygiënisch daar de melk op de stand gaat rotten.
Meestal zijn te lichtmelkse dieren gevoeliger voor
uierontstekingen daar bacteriën gemakkelijker door
het slotgat kunnen binnendringen.
Bij een zeer krachtige kringspier zijn de koeien taai-
melks. Deze dieren zijn minder gevoelig voor af
wijkingen in de uier. De benodigde melktijden kun
nen hierbij echter zeer lang zijn en daardoor storend
werken op een vlot verloop van het melken.
MET de komst van de melkmachine is de aandacht
voor de melkbaarheid bij koeien in toenemende
mate in de belangstelling gekomen. Hierbij kreeg ook
de uiervorm meer aandacht. Een gewenste uiervorm
voor het machinaal melken kan als volgt worden om
schreven:
een vierkant, goed aangesloten uier, in lengte- en
breedterichting best ontwikkeld en in verhouding on
diep, met slechts een gering produktieverschil tussen
de kwartieren. Niet te grote, stevige, verticale spenen
in vierkantsverband geplaatst met een vlotte melk-
afvoer zonder te lichtmelks te zijn.
Hierbij moeten we aantekenen dat gewoonlijk de
achterspenen wat dichter bij elkaar staan dan de
voorspenen.
Een goede speenlengte is 4 a 6 cm. De achterspenen
zijn als regel korter dan de voorspenen. Dit verschil
bedraagt omstreeks 1 cm. De speenlengte neemt iets
toe na de eerste lactatie. Voor het vlot en gemakkelijk
aansluiten van de tepelhouders moet de afstand
speenpunt tot de bodem ruim zijn. Bij de opvolgende
lactaties neemt de uierdiepte toe. Een afstand van
50 cm of meer bij vaarzen kan als een goede maat
worden gehanteerd. Bij vierde kalfskoeien dient dit
nog omstreeks 40 cm te zijn. Ook is de kans op speen
betrappen bij dergelijke uiers belangrijk minder.
PEN goede melkbaarheid van de koe wordt geken-
merkt in het zich snel, volledig en rustig laten
uitmelken met behoud van een gezond uier. De eigen
schappen van de melkbaarheid zijn sterk gebonden
aan erfelijke factoren. Hierin worden door selectie
langs foktechnische weg veel mogelijkheden geboden.
In landen waar het machinaal melken al lang ver
breid is kreeg de melkbaarheid dan ook spoedig aan
dacht. Reeds in 1928 was Matthews in de U.S.A. bezig
met studie rond de melksnelheid. In meerdere landen
met een belangrijke veehouderij kreeg dit onderdeel
veel aandacht.
Prof. Andreac te Kiel (West-Duitsland) ontwierp
in 1954 een apparaat voor melkbaarheidsonderzoek
dat veel bekendheid kreeg. De melk werd hierbij
apart per kwartier in afzonderlijke staande cylinders
verzameld, waarbij de toename gelijktijdig kon wor
den afgelezen.
Door prof. dr. ir. R. D. Politiek werd in 1959 een
dergelijk kwartierenapparaat in ons land geïntrodu
ceerd. Hiermee is men begonnen met onderzoek om
de gegevens van melkbaarheid nauwkeurig vast te
leggen. Sindsdien is men met dit onderzoek in ons
land begonnen en heeft dit nu reeds een vaste basis
gekregen waarop de fokkerij kan steunen. De melk
uit elk kwartier wordt afzonderlijk in een doorzich
tige cylinder verzameld. Bij elke cylinder is een
schaalverdeling in 0,95 kg aangegeven. Elke xk minuut
wordt van twee kwartieren (wisselend de voor- en
achterkwartieren) de hoeveelheid melk afgelezen en
genoteerd.
de totale melktijd per koe
de hoeveelheid melk per minuut
de maximale melksnelheid
de verdeling van de melk over de kwartieren
de hoeveelheid namelk gemeten per kwartier
De totale machinetijd van de koe wordt mede be-
invloed door de melktechniek. Hieronder wordt be
grepen het wennen van de individuele dieren aan kor
tere of langere melktijden. De gemiddelde melksnel
heid per minuut kan daarom moeilijk als norm worden
gebruikt. Gedurende de melktijd is de hoeveelheid ge
wonnen melk per minuut verschillend. De grootste
hoeveelheid die in een bepaalde minuut wordt afge
geven wordt aangeduid als maximale melksnelheid.
Deze maximale melksnelheid is minder afhankelijk
van de melktechniek en is een goede norm voor het
vaststellen voor de vlotheid van het melken. Voor ver
gelijkingen is het nodig dat het onderzoek landelijk
met een gelijke apparatuur en een zelfde techniek
wordt uitgevoerd. Het vacuum wordt daarom steeds
ingesteld op 35 cm en het melken gebeurt met 60 pul
satieslagen per minuut met een simultaan werkende
pulsator afgesteld met een zuig-rustverhouding van
2 1.
Melktechnisch gebeurt het melken onder gelijke
omstandigheden.
Het toezicht op het te gebruiken materiaal en uni
forme uitvoering van het onderzoek wordt uitge
oefend door de Landelijke Commissie voor het Melk
baarheidsonderzoek te Arnhem.