Het pompje 5 In een nummer van het perso neelsblad „Olie" van de Kon. Ned. Shellgroep van enige tijd geleden beschrijft de heer J. H. Kruger met humor een destijds meegemaakte ervaring op het platteland. In de rou tine van het dagelijks werk valt het de mensen van de seismische ploe gen vaak nauwelijks meer op dat hun werk voor de „buitenwereld" minder gewoon is dan voor henzelf. Het zelden voorkomende incident wordt vlot opgevangen en snel ver geten. Het korte verhaal hierover past, zo dachten wij, goed in ons Paasnummer. Red. LI ET is vroeg in de ochtend. Diep in de kragen ge doken leunen de boer en ik tegen de wand van de meetwagen, vol met seismische instrumenten. Een schrale wind boldert over het polderland. Wolkensta pels zeilen snel, maar daarom niet minder statig, langs het blauw van de voorjaarshemel. Ginds bij de dijk, op de plek waar aan zijn voet een boerderij schuilgaat, strijkt een sluierregen over het veld. Vlakbij tussen de stammen van een rijtje knot wilgen, die hun koppen boven de driftige golfjes van de poldersloot buigen, staat op de walkant het centri- fugaalpompje met gierende uithalen zijn best te doen. Het hart in het aluminiumlijf is een waaiertje van staal, dat razendsnel rondtolt. De dikke zuigslang slurpt gre tig het slootwater op. De plastic persslang wit kronkelt door het gras naar een groepje mannen. Het zijn breedgeschouderde kerels gehuld in regenkle ding de handen aan de stootstangen geslagen, waarmee ze al stampend de slang met spuitstuk de bo dem inwerken. Het is zwaar werk. Slechts nu en dan valt er een woord. De opdracht is: Een gat van vijftien meter diepte met op de bodem een staaf springstof, die straks tot explosie gebracht zal moeten worden, en waarvan de seismische gevolgen dan gemeten zul len worden. Met polsstokken plonzen twee mannen naast de zuig- kolk verwoed in het slootwater. Zo op het oog een nogal zinloze bezigheid, maar het maakt het water flink modderig en dat pleistert de wand van het gat voldoende af om de lading zonder veel moeite op zijn plaats te kunnen krijgen. ..Boloog" de kikker nog doende met de laatste restjes van zijn winterslaap werkt zich foeterend wat dieper weg in de modderbodem. Op het land drib- aan de overkant van de sloot. Hij rent met fladderende jaspanden op de spuitgasten af. Daar aangekomen, grijpt hij pardoes een paar in het gras liggende stan gen, brengt die hoog boven het hoofd om ze vervol gens neer te smijten. De mannen hebben hun bezig heden gestaakt. In een halve cirkel staan ze onthutst de verstoorder van de gang van zaken te bekijken. Iemand zet het pompje af. Er heerst stilte. Hoog boven de hoofden vliegt gakkerend een vlucht wilde gan zen. CFN beetje paniekerig en niet zonder schuldgevoe lens ben ik de man nagelopen en ik tik hem op de schouder. Bedremmeld kijkt hij om. Het smijtwerk van daarnet heeft een kalmerende invloed gehad. De robuuste figuren, zwijgend tegenover hem, doen de rest. Ik vraag hem mij te volgen, een verzoek waar graag aan wordt voldaan. We beginnen te ijsberen. De felle wind waait het gesprek aan brokken. „Waarom stoppen?" Bang voor welin de koestal ook één al jarengeeft niet veel water meer Ik krijg een idee: „Bron maken wij weer in orde tien minuten werkzo gebeurd kost niets als wij nu mogen doorgaan??" Gedurende een paar passen wordt er gewikt en ge wogen. De tijd dringt. Het bezoek kan nu elk ogenblik arriveren. Er wordt een tikkeltje in spanning af gewacht. „Goed", zegt de man eindelijk, .rnaar niet meer dan één gat, en met die directeur van je wil ik ook wel een woordje praten. Hij blijkt van de op komst zijnde visite af te weten. De betekenis van de laatste woorden negeer ik vorlopig. Er moet worden gehan deld. de landweg nadert deinend tussen de wilgen een rijtje voertuigen, zwart glanzendIn minder dan geen tijd zingt het pompje weer het hoog ste lied De voorstelling verloopt naar wens. Het spuitstuk is snel op de gewenste diepte. Zonder haperen kan de schietmeester de lading, met behulp van zijn laadstok ken, netjes op de bodem aanbrengen. De explosie dreunt indrukwekkend, maar niet alarmerend. Een fik se straal prut spuit een mooi eind omhoog. Een stel nieuwsgierige pinken zorgt voor de komische, noot door met dwaze sprongen weg te rennen. De seismi- A LS we de boerderij hebben berekit en de stal bin- nenstommelen, draaien de koeien hun koppen in onze richting. Een enkele kreunt klagelijk, bij wijze van groet. De warmte van de beestenlijven, de lucht van de mestgreppel, vermengd met die van stro, hooi en veekoeken, het gerinkel van een ketting, dat alles geeft de specifieke sfeer van de veilige beslotenheid van een koestal in de winter. „Kijk", zegt de boer, „dat is ie" en hij wijst naar een houten buis, die net iets boven de vloer uitsteekt. Hel der water vloeit nauwelijks in beweging over de rand. Alleen aan een mager stroompje in de goot naar de spoelbak is te zien dat de put nog water geeft. „Dat varkentje zullen we eens vlug wassen" ver klaart de voorman; zich daarmee in zijn terminologie aanpassend aan het wezen van een boerenplaats. In een oogwenk staan zijn spullen weer opgesteld. Het pompje blijft buiten jubelt nogmaals zijn lied tot grote schrik van het tripppelende gevogelte. De persslang wringt zich door een kier van de deur de stal binnen. Het spuitstuk zoekt voorzichtig geleid dor de spuit gasten zijn weg naar beneden, in de houten buis. Een hoop vuil en rommel komt met het spoelwater mee naar boven. Als na verloop van tijd geen vuil meer mee komt, wordt het pompje tot zwijgen gebracht en wordt de slang teruggetrokken. In de stilte die nu volgt, kijkt iedereen gespannen toe. Ook de boerin en haar struise dochter zijn binnengekomen. CR gebeurt niets. Het bronwater vloeit nog even L traag als voorheen. „Veul is 't niet" merkt de boer teleurgesteld op. Maar nauwelijks zijn deze woor den gezegd, of daar begint met stoten werking in de buis te komen en weldra spuit tot grote ontsteltenis belt de schietmeester bedrijvig om zijn jeep, die ge laden is met springstof. 7 VIJGEND slaan de boer en ik dit voor mij zo vertrouwde beeld gade. De boer mompelt iets onder de klep van zijn pet. Het dringt vaag tot mij door; mijn aandacht wordt afgeleid. Door de polder snelt een klad zonlicht, die het water van de sloten doet glinsteren en tenslotte achter een door ge boomte omgeven eendenkooi verdwijnt. Nog een goed half uur en het bezoek op directie niveau kan worden verwacht. Alles gaat gelukkig naar wens, en wat mij betreft kunnen de heren komen. De man naast me schraapt nadrukkelijk zijn keel, spuugt een straaltje tabakssap tussen het eendekroos en zegt nog eens, maar nu zeer nadrukkelijk: „Jullie moeten er toch maar mee ophouden!" „Zeker, zeker, we zijn zo klaar". Ik probeer iets ge ruststellends imrn'n stem te leggen. Zo op de toon van: „Het doet geen pijn, het is zó over Verstrooid schop ik met de punt van mijn laars een putje in de berm; een vertoon van geveinsd in gedach ten verzonken zijn, een afleidingsmanoeuvre. Helaas, het baat niet in het minst, want plotseling klinkt het luid: „En toch moeten jullie ermee stoppen!!" Zonder verder mijn eventuele commentaar af te wachten is hij met twee passen via de loopplank sche voelhorentjes, in rechte lijn over een afstand van honderden meters uitgezet, hebben nauwkeurig de echo's van de verzonken aardlagen in zich opgeno men en vervolgens langs elektrische kabels doorge zonden naar de meetwagen waar hun „verhaal" in co de op de magneetband is vastgelegd. Het monitor-seismogram toont bruikbare informatie. „Soaked with oil" zegt iemand. Er wordt gegrinnikt. De zaak is bekeken. Handen worden geschud; de baas kinkt goedkeurendFonkelende voertuigen ver dwijnen in de richting van de stad. f*\NDER keurende blik van de boer wordt droge ce- ment in het schotgat gegoten, waarna het met stokken naar beneden wordt gewerkt. Het water dat eerst nog tot aan de rand stond en neiging ver toonde over te lopen zakt plotseling gorgelend weg. Enige scheppen grond het gat in, een plag gras erop, en klaar is Kees. „En nu de koelwel in mijn stal!" roept bijna vro lijk de boer. De woorden „met die directeur" zijn blijkbaar vergeten. Plastic slangen, stootstangen, spuitstuk, zuigkolf, kortom de hele santenkraam is in een oogwenk opgenomen en met het pompje voorop zet de stoet zich in beweging. De boer en ik sluiten als hoogwaardigheidsbekleders de rij. van de omstanders een pilaar glashelder water wel een voet hoog. Oe afvoergoot kan dit geweld niet ver werken. De vloer van de stal begint blank te staan. De boer vloekt binnensmonds. Zijn dochter giechelt. De boerin slaakt uitroepen van wanhoop. „Dat zakt straks wel af..." begin ik met weinig over tuiging. Een koe slobbert genoeglijk uit het koele beek je dat langs haar poten voortkabbelt. „Binnen het kwar tier is alles weer normaal" zegt mijn voorman rustig en hij stelt daarmee tegelijkertijd een termijn. De minuten verstrijken. Niemand zegt wat. Alleen het gerinkel van de kettingen als de koeien hun koppen op en neer be wegen en het geluid van het buiten stationair sputte rend pompje, zijn te horen. Maar gelukkig loopt alles nog goed af, want binnen de, op goed geluk gestelde, termijn, begint de watervloed te minderen en hij zakt tenslotte terug tot een stroom, die door de goot kan worden verwerkt en de inhoud van de bak waar de melkbussen in komen te staan makkelijk koel zal kunnen houden. ledereen is opgelucht. De boer is tevreden en nodigt ons uit voor een kop koffie. In de grote keuken met blauwe tegels en open haard zitten we gezellig rondom de tafel. Voor de liefhebbers is er zelfs een glaasje cognac en buiten klettert een hagelbui tegen de ruiten.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1971 | | pagina 5