De inzaai van groenbemestings- gewassen in het voorjaar 9 J. KODDE C.A.R. - Goes Één van de belangrijkste voorwaarden voor een goed bedrijfsresultaat is het behalen van zo hoog mogelijke kg-opbrengsten van de geteelde gewassen. Diverse onder zoekingen hebben aangetoond dat de verschillen in winst per ha tussen de bedrijven onderling voor het grootste deel waren terug te voeren tot verschillen in niveau van kg-opbrengsten. Dit bleek vaker de oorzaak van onder linge verschillen dan bijvoorbeeld de prijzen en de kos ten. Één van de mogelijkheden om de jaarlijkse kosten stijgingen binnen het landbouwbedrijf te compenseren zou gelegen kunnen zijn in een regelmatige opbrengst stijging van de gewassen. Dit laatste is gemiddeld helaas niet het geval. Soms hoort men de klacht dat het op brengstniveau van de gewassen zelfs achteruit gaat. Dit opbrengstniveau wordt in sterke mate bepaald door de struktuur van de grond. Middelen, waarmee men de struktuur van de grond kan beïnvloeden, zijn: a. de ontwatering b. de kalkvoorziening c. tijd en wijze van grondbewerking d. de toevoer van organische stof. In dit artikel wordt alleen op dit laatste punt en dan speciaal de teelt van groenbemestingsgewassen iets die per ingegaan, OPPERVLAKTE GROENBEMESTERS IN oppervlakte en soort groenbemesters zien we van streek tot streek en ook van bedrijf tot be drijf vrij grote verschillen. De laatste jaren was de oppervlakte groenbemesters b.v. in Zeeuws-Vlaan- deren geringer dan in Noord-Zeeland. Bezuiden de Schelde worden vooral minder grasgroenbemesters verbouwd. De problemen met het goed onderploegen, die grassen vooral op de zwaardere gronden nogal eens geven, zijn hierbij mede van invloed. Wanneer dan bovendien zoals in 1970 door de droogte veel klavers mislukken blijft de totale oppervlakte ge slaagde groenbemesters gering. Ook de chemische onkruidbestrijding maakt het moeilijker om goede ondervruchten te telen. Toch zijn er door het toepassen van de juiste teeltmaat regelen, het kiezen van de goede soorten e.d. nog wel mogelijkheden. Aan de boer de taak om door het op timaal benutten van deze mogelijkheden de produk- tiviteit van zijn grond zo hoog mogelijk op te voeren. SOORT GROENBEMESTER Ï\E soorten die voor inzaai onder dekvrucht in aan- merking komen kunnen we in 2 hoofdgroepen indelen, n.l. de klavers en de grassen. Vergelijken we deze groepen onderling dan heeft gras t.o.v. kla ver enkele voor-, maar ook enkele nadelen. Aller eerst de voordelen: 1. De slagingskans van gras is gemiddeld groter dan van klaver. Dit komt o.a. doordat gras minder ge voelig is voor laat zaaien, minder hoge eisen stelt aan het zaaibed en beter bestand is tegen een zware dekvrucht en tegen berijden. 2. Meer mogelijkheden voor chemische onkruidbe strijding in de dekvrucht. (Zie verder onder on kruidbestrijding). 3. Minder gevaar van te hoog opgroeien in dé dek vrucht. Doordat klaver vroeg gezaaid moet wor den kan een te sterke ontwikkeling, b.v. in zomer- gerst of bij een te holle stand van de dekvrucht nog weieens problemen geven. 4. Op lichte gronden gaat gras de verslemping nog beter tegen dan klaver, terwijl het soms mogelijk is om nog een snee groenvoeder te winnen voor veevoeding. 5. Bij veel klein hoefblad kan de combinatie van chemische onkruidbestrijding en onderdrukking door een grasgroenbemester een effectiever be strijding geven dan wanneer geen groenbemester geteeld zou worden. ENKELE NADELEN VAN GRAS IN VERGELIJKING MET KLAVER ZIJN: 1. De teelt van gras is, doordat tevens een stikstof- bemesting moet worden gegeven, duurder dan van klaver. 2. Meer problemen met hergroei bij onvolledig on derploegen. Vooral op de zwaardere gronden met een minder goede aansluiting van de ploegsneden kan hergroei moeilijkheden geven. Door het kiezen van het juiste ristertype (voldoende lang) en een goede afstelling van ploeg en voorschaar zijn deze moeilijkheden meestal wel te beperken. Het gras doodspuiten is ook mogelijk maar dat maakt het geheel wel duur. 3. De opbrengstverhogende nawerking kan in een droge voorzomer, o.a. doordat gras niet direkt stikstof nalevert, wat minder zijn dan van klaver, (Zie verder pag. 11) KINDEREN DIE ELDERS BOEREN EN KINDEREN DIE MET EEN LANDBOUWER ZIJN GETROUWD |N de geënquêteerde gezinnen van dis oudere akkerbouwers zijn er in totaal 378 kinderen van hen zijn er 83 bedrijfsopvolgers, daarnaast zijn er 36 kinderen t.w. 7 jongens en 29 meisjes, die elders een landbouwbedrijf beheren. Van deze 36 kinderen zijn er 34 getrouwd. Over de bedirijfsgrootteklasse, waaruit deze kinderen afkomstig zijn geeft tabel II ons een indruk. TABEL II Aantal bedrijfshoofden naar bedrijfsgrootteklasse waarvan respect. 1, 2 of 3 kinderen elders een bedrijf exploiteren c.q. met een landbouwer zijn getrouwd. Grootte Eén Twee Drie Totaal Waarvan klasse kind kinderen kinderen aantal kinderen jongens meisjes 15—30 ha 3 1 5 2 3 30—40 ha 2 1 1 7 7 40—60 ha 4 1 1 9 2 7 60 ha en groteer 7 1 2 15 3 12 Totaal 16 4 4 36 7 29 Tabel II laat zien dat veel meisjes afkomstig zijn van grotere bedrijven. Er zijn 7 zoons die elders boeren. Het is dus niet bij voorbaat uitgesloten dat op de bedrijven met meer dan 1 opvolger er enkele zullen gaan trouwen met een dochter uit een gezin waar momenteel geen opvolger is. Ook is het denkbaar dat een bedrijf wordt over genomen van een familielid, die geen opvolger heeft. Dat één van de thuis meewer kende zoons elders een bedrijf t.z.t. kan overnemen is bij deze enquête éénmaal opge geven. Indien het hier gestelde niet mogelijk is, zal één van de twee opvolgers voor een bedrijf er verstandig aan doen elders een werkkring te zoeken. Immers bedrijfs- splitsing of werken in een te kleine maatschap biedt geen enkel reëel toekomst perspectief. Kortom: geen twee bedrijfsopvolgers op een éénmansbedrijfsopzet. OPLEIDING VAN DE OVERIGE 258 KINDEREN, DIE DE LANDBOUW VERLATEN |U|ET de vermindering van het aantal landarbeiders en thuis meewerkende zoons begon de trek uit de landbouw pas flink door te zetten. Steeds meer kinderen uit het boerengezin slagen er in buiten het ouderlijk bedrijf elders een bestaansmiddel te vinden. Zowel de ouders als de kinderen komen in toenemende mate tot de over tuiging dat zij dan het daartoe geëigende onderwijs oök dienen te volgen. De opleiding van de 258 kinderen 119 zoons en 139 dochters die de landbouw verlaten c.q. verlaten hebben is in tabel III weergegeven. TABEL III Opleiding van 119 zoons en 139 dochters, die van plan zijn de landbouw te verlaten of al hebben verlaten. Aantal zoons Aantal dochters Bezig met Opleiding* Vol tooid Bezig met Opleiding* Vol tooid 12 Lagere School 7 Technisch ondierwijs 15 9 Mulo 4 13 Middelbare school 15 2 Hogere beroepsschool 11 15 Universiteit 5 Lagere landbouwschool 4 1 Middelb. lamdib.school 4 Hogere agrarische school 2 14 7 13 21 7 1 Huishoudonderwijs 20 Mulo 23 Middelbare school 16 Hogere beroepsschool 8 Universiteit 1 63 Totaal 76 59 Totaal 60 Van de 139 dochters zijn er 34 getrouwd; van de 119 zoons zijn er 23 getrouwd. De betreffende kinderen, die meer scholen hebben doorlopen staan genoteerd bij het hoogste niveau van onderwijs dat zij hebben voltooid c.q. bezig zijn te volgen. Daar de „mammoetwet" op het moment van de enquête al enige tijd van kracht was, zijn sommige vormen van ondierwijs als volgt ingevoegd: mavo als mulo; havo, m.m.s. en kweekschool als middelbare school; hogere technische school en sociale academie als hoger beroepsonderwijs; hogeschool en leergangen m.o. studie als universiteit. Van de 59 zoons, die met hun opleiding bezig zijn, zijn er 15 op de universiteit en 12 op de lagere school, verder volgen er 32 ander onderwijs. Van de 60 zoons, die hun opleiding hebben voltooid, hebben er 8 een op de landbouwpraktijk gerichte opleiding 4 l.l.s. en 4 m.l.s. gevolgd en verder hebben er 5 een universitaire studie afge legd. Deze 8 zoons met 1 andbouwopleiding hebben eigenlijk een verkeerde studie richting gevolgd, daar ze in een beroep buiten de landbouw zijn gaan werken. Als we de studierichting van de 59 zoons in opleiding nagaan, is er maar één die landbouw onderwijs volgt. Gelukkig zien de ouders tegenwoordig in, dat hun kinderen een studie moeten volgen, die past bij het te kiezen beroep. Ze krijgen nu ook meer de mogelijkheid) onderwijs te volgen dat beter gericht en van hoger niveau is dan vroeger. Hetgeen gesteld is ten aanzien van de opleiding van de zoons geldt in grote lijnen ook voor de opleiding van de dochters. Nu de meisjes en ook de gehuwde vrouwen echter steeds meer een beroep gaan uitoefenen, dient voor de boerendochters meer aandacht te worden geschonken aan het volgen van universitair onderwijs. Zondag overdrijving mag geconstateerd; worden dat de school- en een duidelijke beroepskeuze met het daarbij behorende onderwijsniveau voor alle kinderen, die de landbouw verlaten, in de loop van de laatste tijd steeds beter tot hun recht komen. FINANCIËLE PROBLEMEN, DESKUNDIGE HULP NODIG |N een gezin met weinig kinderen zijn de studiekosten beduidend lager dan in een groter gezin en naarmate het aantal kinderen kleiner is, is de mogelijkheid groter dat er niemand meer overblijft om het ouderlijk bedrijf voort te zetten. Zo zijn er in de gezinnen met 1, 2 of 3 kinderen relatief veel meer bedrijven zonder opvolger dan in de gezinnen met meer kinderen. Voor de bedrijfsopvolger ook op een overigens rendabel bedrijf kan het fataal zijn als in een groot gezin het aanwezige kapitaal zodanig slinkt dat er later niet voldoende kapitaal is om het bedrijf over te nemen. Voor de banken is er een duidelijke grens aan het eigen vermogen, waar beneden zij geen crediet zullen verstrekken. Als een thuis of elders werkende zoon een ten gevolge van een te kleine oppervlakte niet rendabel te maken bedrijf toch denkt over te nemen dan is het van primair belang dat deze opvolger en zijn ouders tot het in zicht komen dat bedrijfsovername in zo'n geval voor de zoön funest is. Het besluit tot omscholing naar een ander voor hem passend beroep is bepaald niet eenvoudig maar is voor de betreffende opvolgers op dergelijke bedrijven Van het allergrootste belang voor hun toekomstig levensgeluk. Bij de voortzetting van een rendabel bedrijf door één van de kinderen is de bedrijfs overname in financieel opzichte meestal geen probleem wanneer er weinig kinderen zijn. De financiële problemen van de bedrijfsovername zijn bij meer kinderen uiter aard groter. De juiste gang van zaken is dan dat de niet opvolgende zoons (de doch ters zijn gemakshalve in het vervolg van deze tekst in de woorden zoons en broers als respectievelijk dochters en zusters mede inbegrepen verondersteld) na het ver laten van de lagere school een opleiding voor een hen passend beroep volgen. Zij zijn hiermee klaar op een leeftijd variërend van ruim 20 tot 27 jaar. Het te kiezen beroep kan al naar de capaciteiten van de kinderen variëren van een technisch tot een aca demisch beroep bijv. van geschoold bouwvakker tot advokaat. Vanaf een gemiddelde leeftijd van respectievelijk 22 en 27 jaar kunnen zij op eigen benen staan en hebben de ouders er voor gezorgd dat hun opleiding werd betaald. De bedrijfsopvolger in een dergelijk gezin is na zijn landbouwkundige opleiding en militaire dcenst, dus bijv. vanaf zijn 22ste jaar thuis op de boerderij gaan meewerken. Hij heeft dan evenals zijn andere broers ook recht om op eigen benen te gaan staan. Het is dan redelijk dat deze bedrijfsopvolger jaarlijks zijn arbeidsloon en de helft van de bedrijfswinst krijgt uitge keerd c.q. op zijn tegoed krijgt bijgeschreven. (De prestatie van de bedrijfsopvolger mag niet in de boedel terecht komen). Wanneer het een eigenaarsbedrijf is, valt te overwegen dat de zoon het bedrijf geheel of gedeeltelijk van zijn ouders pacht. Als deze zoon dan op 29-jarige leeftijd het bedrijf van zijn ouders overneemt en de andere kinderen hun eigen bestaan hebben opgebouwd, heeft hij op die manier in de vorm van eigen vermogen een voldoende basis gekregen voor het opnemen van het beno digde bankkrediet en kan hij met vertrouwen de toekomst tegemoet treden. Omdat de situatie van gezin tot gezin meer of minder sterk zal variëren, moet de beschreven situatie niet ail te absoluut worden gezien. Een algemeen geldend recept is uiteraard niet mogelijk. Om tot een verantwoorde oplossing te komen is het drin gend nodig die instanties, die hieromtrent bevoegd kunnen adviseren, tijdig in te schakelen. Het maatschappelijk bestel is dermate ingewikkeld dat het voor de ouders vrijwel onmogelijk is om zonder deskundige hulp een juiste beslissing te nemen voor de toekomst van elk van hun kinderen.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1971 | | pagina 9