Mansholt: begin erkenning
van problemen met
beschamende resultaten!
Vergadering Zeeuwse
Prov. Raad
bedrijfsontwikkeling
(Vervolg van pag. 1.)
Ik memoreer dit niet om het te veroordelen maar
vooral om hier nog eens de aandacht op te vestigen.
Vooral in een periode met verkiezingen voor de boeg is
het noodzakelijk dat alle boeren beseffen dat zij wel
degelijk belang hebben bij de verkiezingsuitslagen, dat
het niet lood om oud ijzer is door wie je wordt gere
geerd. Natuurlijk zullen er pessimisten zijn die zeg
gen dat politici zich van partijprogramma's niets aan
trekken. Maar er is toch bepaald verschil,, niet alleen
tussen partijprogramma's maar ook tussen candidaten
wat hun houding ten opzichte van de landbouw be
treft.
JUISTE STRUCTUURAANPASSING BEVORDEREN
De nu bekend gemaakte E.E.G.-Commissie voorstel
len blijken weer te bestaan uit prijsvoorstellen en
zogenaamde structuurvoorstellen. Door de heer Mans-
holt wordt vrijwel bij iedere gelegenheid beklemtoond,
dat deze twee als een eenheid moeten worden gezien.
M.a.w. wanneer de structuurvoorstellen worden ver
worpen dan ook geen prijsaanpassing. Het uitgangs
punt van deze redenering is dat op het ogenblik de
eerste behoefte "van de Europese landbouw is een
structuuraanpassing, omdat met de huidige structuur
de inkomenspositie van de werkers in de land- en
tuinbouw niet te verbeteren valt. Althans niet op die
hoogte kan worden gebracht als volgens het verdrag
van Rome noodzakelijk is, welke prijsverhoging men
ook zou willen toestaan.
Aangezien de structuuraanpassing die de Europese
landbouw moet doormaken inderdaad een noodzake
lijkheid is en een gevolg van de technische mogelijk
heden die de land- en tuinbouw op dit ogenblik ter
beschikking staan kan deze uitgangsstelling niet ont
kend worden. Iedere boer kan, als hij gebruik maakt
van de huidige technische mogelijkheden, meer pro
duceren dan enige jaren geleden. Zo ontstaat een te
grote produktie, grote overschotten en die gaan boven
de financiële draagkracht van Europa.
Een structurele aanpassing is dus onvermijdelijk.
Het gaat er nu maar om of de voorgestelde maatrege
len deze structurele aanpassing zullen bevorderen.
En of het aannemen van de structuur-maatregelen be
vorderd wordt door geen prijsverhogingen in het voor
uitzicht te stellen bij afwijking van de structuurmaat
regelen.
NATIONALE MAATREGELEN STUREN
In onze Nederlandse opvattingen blijkt het grootste
knelpunt voor structuurverbetering het niet beschik
baar komen van grond voor de bedrijfsvergroting. Dat
is vooral van betekenis voor de grondgebonden pro-
dukties akkerbouw en veehouderij waarbij wij
dan de vollegrondsgroenteteelt langzamerhand onder
de akkerbouw moeten rekenen. In onze partnerlanden
komt intensieve tuinbouw en intensieve dierlijke ver
edelingsindustrie in veel mindere mate voor dus daar
zal dat wel precies eender liggen. Een belangrijk ver
schil echter is dat voor een afvloeiende boer of tuin
der of land. of tuinarbeider in Nederland veel ar
beidsplaatsen aanwezig zijn op betrekkelijk geringe
afstand. Voor ons is daarom de afvloeiing een menta-
liteits. en een centen-kwestie. Voor vele gebieden in
Italië en Zuid-Frankrijk b.v. weet een afvloeier in
wijde omtrek vaak geen arbeid te vinden. In andere
gebieden zijn er weer andere moeilijkheden. Een af
vloeiingsregeling voor agrariërs zal dan ook moeten
passen in de algemene economische politiek van een
land en daarom zal het bijzonder moeilijk, zo niet uit
gesloten, zijn dat via Brussel algemene voor de ge
hele E.E.G. geldende regelingen worden gemaakt. Als
dit al geldt voor de afvloeiing dan moet men beden
ken dat dit ook invloed heeft op maatregelen ter sti
mulering van de bedrijfsgrootte want als de afvloeiing
moeilijk is dan zullen meer mensen geneigd zijn nog
maar weer te proberen van een andere structuur-
maatregel te profiteren b.v. inkomenstoeslagen bij be
ëindiging op termijn. Of de beëindiging dan werkelijk
plaatsvindt kan men altijd over enkele jaren nog wel
bekijken. Volgens mij moet een structuurpolitiek van
Brussel uit dan ook vooral een stimulering zijn, een
politiek die de lidstaten dwingt maatregelen op dit
terrein te teffen en dit dwingen kan men doen door
de financiering van nationale regelingen geheel of ge
deeltelijk over te nemen.
Alleen op deze wijze kan men er van uitgaan dat
de aan structuur bestede middelen goed zullen wor
den besteed d.w.z. ook tot de gewenste resultaten lei
den. Het is voor mij zeer de vraag of de nu voorge
stelde maatregelen voldoen aan dit criterium. Voor
Nederlaridse omstandigheden bepaald niet. Het is zelfs
de vraag of zij bij amendement zodanig kunnen wor
den veranderd dat ze in alle zes de lidstaten accep
tabel zijn. En wanneer dan de Commissie, met name
de heer Mansholt, meent dat de prijsvoorstellen moe
ten worden gekoppeld aan het aannemen van de struc
tuurvoorstellen dan is dat beslist niet in het belang
van de Europese landbouw. Men kan inderdaad door
deze koppeling enige druk op de ministers van land
bouw uitoefenen maar dit is m.i. alleen geoorloofd
als men er vast van overtuigd is dat datgene, wat aan
genomen moet worden ook in het belang van de Euro
pese landbouw is!
INFLATIE STERKER DAN PRIJSVERHOGING
Natuurlijk kan men met prijsverhogingen de nei
ging om de landbouw te verlaten afremmen. Er blij
ven altijd twijfelaars die menen dat zij het nog wel
kunnen redden en dat aantal zal bij iedere prijsver
hoging weer toenemen. Maar als wij de prijsvoorstel
len van de Commissie bekijken, dan mag men.dit
geen prijsverhogingen noemen, integendeel. Het blijft
allemaal beneden het cijfer waarmee de prijzen al
enkele jaren door de inflatie zijn verlaagd. Zelfs het
meest verstrekkende voorstel, n.l. dat voor rundvlees
waar 5 per jaar voor twee jaar in het vooruitzicht
wordt gesteld, kan de inflatie van de afgelopen jaren
niet bijhouden.
Men moet haast wel aannemen dat de laatste voor
stellen van de Commissie het resultaat zijn van de
rondgang die Dr. Mansholt bij de Europese regerin
gen heeft gemaakt en dat betekent dan dat ook de
regeringen van de zes lidstaten te weinig begrip heb
ben voor de invloed die de inflatie op de land. en tuin
bouwbedrijven heeft. Zeker, verhoging van landbouw
prijzen heeft enige invloed op de consumentenprijzen
van voedingsmiddelen en werkt dus de inflatie ook
weer in de hand. Maar het is toch ongehoord dat men
de mening zou zijn toegedaan dat men de inflatie zou
kunnen bestrijden door deze af te wentelen op land
en tuinbouw!
De tijd dat de boerenprijzen het hoofdbestanddeel
van de kosten van levensonderhoud waren en dus
belangrijk voor de inflatiebestrijding liggen toch al
lang achter ons. Het is merkwaardig dat zulke opvat
tingen een zo'n taai leven leiden en zelfs generatie
wisselingen overleven!
In de op 12 februari gehouden vergadering van c
Prov. Raad voor de Bedrijfsontwikkeling in de land
bouw voor Zeeland is uitvoerig van gedachten gewis
seld over de problematiek van de bedrijfsovername
al dan niet met bedrijfsaanpassing voor een akker-
bouwbedrijf. Dit aan de hand van o.m. het werkpro
gramma 1971 van de E.S.V.'s der N.C.B. en een nota
over het vraagstuk van de bedrijfsovername in de
akkerbouwsector.
Betreffende het Provinciaal veevoederbureau be
sloot de Raad een provinciale kommissie van overleg
voor de rundveehouderij in te stellen. Daarin zullen
het prov. veevoederbureau en de kommissie van melk-
winning worden geïntegreerd. Tevens ging de Raad
accooyd met de samenstelling van een vlaskern op
Noord-Beveland.
Voor de overbruggingsregeling fruitteelt 1970/1971
bedroeg per 12 februari het aantal aanvragen 29. Hier
van zijn er 3 toe- en één afgewezen. Van de resterende
25 nog in behandeling zijnde aanvragen zijn er na toe
wijzing door het Borgstellingsfonds 15 bij de gemeen
ten in behandeling en de resterende 10 nog bij het
Borgstellingsfonds.
In de kommissie voor borgstellingsaangelegenheden
werden 3 tuinbouwaanvragen goedgekeurd tot een
totaalbedrag van 62.000,
CTEEDS weer blijkt dat vaststelling van de waar-
de van een bepaald objekt een moeilijke zaak is.
Dit geldt voor waarderingen, waarbij tussen gezamen
lijke eigenaren moet worden afgerekend en de waarde
van roerende en onroerende goederen moet worden
vastgesteld, en ook bij de waardering voor belasting
aangiften. Waardering kan zeer belangrijk zijn b.v.
ten behoeve van de Successiewet, maar heeft ook een
jaarlijks terugkerend belang voor de Vermogensbelas
ting.
Zo b.v. bij onroerend goed of dit voor de eigenaar
gebruiker moet worden gewaardeerd als ware dit vrij
en onverpacht dan wel kan worden volstaan met aan
gifte op de waarde van verpachte of verhuurde goe
deren. Een recente uitspraak van het Gerechtshof te
Arnhem gaat nog eens op dit probleem in en met een
verheugend resultaat. Wij laten deze uitspraak nu
volgen:
dat belanghebbende, geboren in 1907, een land
bouwonderneming exploiteert ter grootte van onge
veer 6'/j ha; dat hij eigenaar is van de gebouwen en
gronden waarmede de landbouwonderneming wordt
uitgeoefend;
dat partijen de waarde van deze onroerende goede
ren stellen op f 46759,indien rekening gehouden
wordt met de omstandigheid dat belanghebbende bij
verkoop van deze onroerende goederen een pachtrecht
zou bedingen, en op 53759,indien aangenomen
wordt dat de onroerende goederen bij verkoop vrij van
pacht of gebruik worden opgeleverd;
/I VERWEGEN DE, dat de inspecteur de door be-
langhebbende aangegeven waarde van
46759,met f 7.000,heeft verhoogd tot het voor
genoemde bedrag van f 53759,
Overwegende dat belanghebbende hiertegen aan
voert dat bij de waardering van de onroerende goede
ren rekening gehouden moet worden met de depre
ciërende factor, dat de goederen bij de eigenaar in
gebruik zijn en waarschijnlijk in de toekomst niet aan
vreemden zullen worden verkocht, maar door erfop
volging of door overdracht zullen overgaan op belang-
hebbendes zoon, oud 23 jaar, die nu reeds in belang-
hebbendes landbouwonderneming werkzaam is; dat
belanghebbende zijn boerderij niet vrij kan leveren,
omdat hij dan zijn bestaan verliest en niet in staat is
door herscholing of anderszins een nieuw bestaan op
te bouwen;
Overwegende dat de inspecteur stelt, dat in na
volging van het arrest H.R. 26 juni 1968, BNB< 1968/181
onder waarde in het economisch verkeer van een
door de eigenaar geëxploiteerde boerderij moet wor
den verstaan de waarde in voor vrije oplevering ge
schikte toestand; dat genoemd arrest weliswaar be
trekking heeft op art. 70 I.B. '64, maar niet valt in te
zien dat het begrip waarde in het economische ver
keer in genoemd artikel een andere inhoud heeft dan
het met geheel dezelfde woorden omschreven begrip
uit art. 9 V.B. '64;
OVERWEGENDE omtrent het geschil:
dat de woorden, waarde welke in het econo
misch verkeer kan worden toegekend", zoals deze
voorkomen in een aantal artikelen van een aantal
belastingwetten niet een gelijke betekenis behoeven te
bezitten; dat het immers aanvaardbaar is het begrip
waarde te interpreteren binnen het kader van een
concrete wetsbepaling, zodat doel en strekking van de
wettelijke regeling optimaal gerealiseerd kunnen wor
den;
dat dus nagegaan moet worden welke betekenis
aan de genoemde woorden moet worden toegekend
voor de heffing van een jaarlijkse vermogensbe
lasting, waarmede beoogd wordt een belasting te
heffen op grond van de bestedingsmogelijkheden,
die aan het vermogen verbonden zijn voor de be
lastingplichtige;
dat het waardebegrip voor de vermogensbelasting
in deze bestedingsmogelijkheden een afspiegeling
zal moeten vinden; dat als regel de waarde in het
economisch verkeer voor de vermogensbelasting
kan worden gesteld op het bedrag dat bij normale
vrije verkoop voor de belastingplichtige beschik
baar komt voor besteding of eventuele herbeleg
ging;
dat op deze regel een uitzondering moet worden
gemaakt, indien de verkoop van een vermogens
bestanddeel voor de betrokkene de noodzaak op
roept terstond het gebruik van een soortgelijk ver
mogensbestanddeel te verwerven;
dat dit zich bij voortduring van de woning-
schaarste voordoet in het geval de eigenaar een
door hem zelf bewoond pand verkoopt, aangezien
terstond in de noodzaak van huisvesting moet wor
den voorzien;
dat dit zich eveneens voordoet in het geval een
eigenaar onroerende goederen verkoopt, welke een
essentiële functie vervullen bij de voorziening in
zijn levensonderhoud, aangezien verkoop eveneens
terstond de noodzaak oproept soortgelijke goede
ren te verwerven teneinde zijn broodwinning te
kunnen continueren;
dat in deze gevallen doel en strekking van de ver
mogensbelasting niet met zich mede brengen de
verkoopwaarde te stellen op het bedrag dat bij
vrije verkoop verkregen kan worden, maar reke
ning houdend met de noodzaak van continuering
van het gebruik van deze of soortgelijke goederen
de goederen te waarderen naar het bedrag dat
bij continuering van het gebruik door de verkoper
kan worden verkregen, omdat slechts dit bedrag
voor de betrokkene redelijkerwijs voor besteding
beschikbaar komt;
dat nu tussen partijen geen strijd bestaat om
trent de waarde die aan de goederen moet worden
toegekend bij handhaving van het gebruik door
belanghebbende de waarde gesteld moet worden
op f 46759,—;
Dit is de duidelijke bevestiging van: een eerder ge
uite stelling, waarmede wij tevreden kunnen zijn.
PAAUWE