KNLC
Grondbank
naast
andere
maatregelen
9
TOEKOMST MET WERKELIJKHEIDSZIN ZIEN
Er is, zoals te verwachten was, nogal wat discussiei
los gekomen naar aanleiding van het voorstal van
een gemengde commissie van overheid en georgani
seerde landbouw om de SBL (stichting tot het be
heren van landbouwgronden) om te vormen tot een
grondbank. Dat is toe te juichen want de zaak waar
het over gaat, is belangrijk genoeg.
Maar het zou jammer zijn, als in de gedachtenwis-
seling onzuivere elementen de overhand zouden krij
gen. Men kan immers hier en daar al weer horen
sóhermen met zwaar geladen begrippen als nationa
lisatie van de grond en dergelijke.
Het is noodzakelijk om met de nodige werkelijk
heidszin de toekomstige situatie van de zelfstandige
landbouwondernemers in beschouwing te nemen. We
betwijfelen overigens of de jongeren die hun toe
komst in land- en tuinbouw wensen erg vatbaar zul
len zijn voor zo'n emotionele benadering van een
vraagstuk dat voor hen van levensbelang is.
Het grote probleem is hoe het moderne landbouw
bedrijf nu en vooral in de toekomst te financieren zal
zijn. Er is ook wel degelijk praktisch gegronde kri
tiek te leveren op het voorstel van de zogenaamde
commissie-Wellen. Zo bijvoorbeeld tegen de nogal
fors aandoende minimale bedrijfsoppervlaktenormen.
Dat is de voornaamste reden, dat we even bij het
voorstel stil willen staan. Het grondbank-plan moet
dat is wat we willen betogen worden gezien in
het licht van zijn wordingsgeschiedenis en vooral ook
in het kader van een pakket van noodzakelijke voor
zieningen. Het lijkt verkeerd het op zichzelf te beoor
delen.
NAVOLG OP EEN ANDER PLAN
De gedachte van een grondbank verscheen voor
het eerst zwart op wit in een rapport van een werk
groep van het Landbouwschap en centrale boeren
leenbanken. Het ging over de financiering van land
bouwgronden. Die zag naast andera een ge
schikte mogelijkheid tot verlichting van het financie
ringsprobleem door een grondbank in te stellen als
nieuwe z.g. institutionele belegger, die bereid zou
zijn te kopen en veel later weer te verkopen van en
voor belangrijke, groepen bedreigde grondgebruikers:
jonge boeren die willen en pachters die moeten over
nemen, alsmede zij die hun bedrijfsoppervlakte aan
merkelijk vergroten. Die nieuwe belegger zou ver
trouwen kunnen hebben in een voortgaande geleide
lijke grondprijsstijging (althans geen daling). De gro
te moeilijkheid zou natuurlijk de aanloop zijn. De
financiers van de grondbank zouden de moed moeten
hebben er in het begin nogal een lieve cent in te ste
ken. Het optimisme van de werkgroep dat zulke fi
nanciële instellingen wel te vinden zouden zijn werd
niet bewaarheid. Het Landbouwschap zag er wel wat
in en begon met de centrale banken te vragen. Die
zeiden in beginsel graag deel te willen nemen, als de
overheid dan maar behoorlijke belastingsfaciliteiten
e.d. wilde toestaan. Het was eigenlijk een beleefde
afwijzing. Toen zodoende wel duidelijk werd dat de
overheid ingeschakeld moest worden, deed het Land
bouwschap dat. Minister Lardinois wilde eerst hele
maal niets horen van financiële deelname, maar ver
klaarde zich later bereid erover te laten praten in
een gemengde commissie.
ONDERDEEL IN STRUCTUURBELEID
De bedenkingen van o verheidszij de waren niet ge
heel ongemotiveerd. De voorgestelde grondbank zou
met overheidsgeld prijsopdrijvend kunnen werken
op de grondmarkt. Zou ze overigens wel passen in
het structuurbeleid, dat de overheid voerde? Moest
de georganiseerde landbouw in de commissie-Wellen,
toen van overheidszijde voorwaarden aan haar mede
werking werden gesteld, maar afzien van een brood
nodig nieuw financieringsmiddel? Terecht is het ant
woord neen geweest, toen die voorwaarden aanvaard
baar bleken. Als grondbank zou dan de SBL gaan
optreden. De SBL is een overheidsstichting, gefinan
cierd door de overheid, en bestuurd door de over
heid en landbouw gezamenlijk. Voor de grondgebrui
ker, die bij bedrijfsovername of oppervlaktevergroting
van de grondbank gebruik maakt betekent 't 26-jarig
erfpachtsrecht een tussenvorm tussen eigendom en
pacht. Hij betaalt een canon van 4 van de over-
drachtsprijs en daarnaast natuurlijk ook de eige-
naarslasten.
De verdere finesses laten we rusten om alleen in te
gaan op een paar punten. De commissie-Wellen heeft
zich de werkingssfeer van de grondbank nogal be
perkt gedacht, vooral de voorwaarde betreffende de
minimale bedrijfsoppervlakten voor het kunnen pro
fiteren van de grondbank hebben nogal de kritische
aandacht getrokken; bij akkerbouw zou 50 en bij
rundveehouderij zou 30 hectare bereikt moeten wor
den of zijn. Hieraan ligt vooral ook de constatering
ten grondslag dat vooral de financiering van grotere
grondoppervlakten een knelpunt vormt.
Hiermee zou de grondbank dan natuurlijk wel een
duidelijke kant van hulpmiddel bij de verbetering
van de bedrijfsgroottestructuur krijgen. Dat is geen
bezwaar, we weten wel waar het in de toekomst naar
toe gaat. Maar dit nieuwe middel mag geen oneven
wichtigheden bevorderen. Het moet onderdeel uit
maken van een pakket van noodzakelijke voorzie
ningen.
GERICHTE MAATREGELEN
De nieuwe financieringsmethode met behulp van
de grondbank is een gerichte maatregel. Hij werkt
selectief: er zijn uitverkorenen en anderen die door
de zeef vallen. Op zichzelf logenstraft dit al bewe
ringen als zou hier nationalisatie van grond in het
spel zijn. Zeker, er is niet een recht, alleen een mo
gelijkheid van terugkoop. Maar wie zal zeggen hoe
over 26 jaar dit recht en deze mogelijkheid worden
beoordeeld.
Maar wat die bedrijfsgroottenormen betreft, zjtten
we wel met de moeilijkheid, dat hele gebieden niet
of weinig gebruik kunnen maken van het nieuwe
financieringsmiddel. Met name geldt dit de streken
met het overwegend gemengd bedrijfstype. De als
suggestie genoemde minimale bedrijfsgrootten be
tekenen dat bedrijven met wat minder grond en
tevens beschikkend over een varkens- en/of pluim-
veetak niet gauw in aanmerking zullen komen. Het
is voor een evenwichtige aanpak noodzakelijk om
juist ook in deze gebieden bijzondere activiteit te
ontplooien.
Die kan van tweeërlei aard zijn. Men zal vooral in
het begin de gestelde normen met enige soepelheid
moeten toepassen. Eventueel kunnen aparte normen
voor het betreffende bedrijfstype worden gekozen.
Een tweede weg is een versterkte aktie tot net be
schikbaar krijgen van voldoende grond. Dat zou be
tekenen dat men de bedrijfsbeëindigingsregeling,
weliswaar pas herzien, toch neg eens weer kritisch
zou moeten bekijken, juist om in deze gebieden een
goede aansluiting te krijgen tussen het aanbod van
grond en de, ook via de grondbank, ontstaande vraag.
Dit veronderstelt eigenlijk ook, dat de SBL grond
bank straks zich aktief bezig gaat houden met de be
stemming van aangeboden grond en niet een afwach
tende houding aanneemt. En dat maakt weer iets
anders onontkoombaar, n.l. dat de gewestelijke land
bouworganisaties via adviescommissies e.d. een be
hoorlijke invloed krijgt op de gang van zaken bij de
grondbank.
OOK ALGEMENE MAATREGELEN
Er is reden om enkele in het algemeen noodzake
lijke voorzieningen ter verlichting van het financie
ringsprobleem niet uit het oog te verliezen. Dan ves
tigen we graag de aandacht op een punt, dat zowel
in het rapport van de commissie-Wellen als in het
vroegere rapport al ter sprake kwam, n.l. de funktie
van de pacht. De pacht is een oude en bekende
methode van financiering van onroerend goed. Het
gaat niet goed met die pacht; hij loopt achteruit, om
dat zijn aantrekkelijkheid voor de verpachter sterk
is gedaald. Deze ontwikkeling moet gekeerd worden
en dat zal dan wel vooral moeten gebeuren door een
verhoging van het pachtprijsniveau. Daarbij zal men
verder moeten gaan dan louter een verlate aanpas
sing aan de stijging van de eigenaarslasten. De be-
drijfsuitkomsten in de landbouw zijn er niet naar,
we weten het.
Het zal een kwestie zijn van het zwaarst laten we
gen wat het zwaarst is. Een zodanige pachtprijsver
hoging past wel in een pakket van betere financie
ringsmogelijkheden, waarvan ook de grondbank deel
uitmaakt.
Tenslotte moeten we in dit verband de diverse te
gemoetkomingen noemen die de goede zelfstandige
ondernemer in deze tijd en ook in de toekomst
zeker nodig heeft om overeind te blijven. Het
Landbouwschap heeft ze weer genoemd in zijn aktie-
programma, de pensioen reservering, de investerings
aftrek voor grond en andere.
Aldus, opgenomen in één pakket met andere maat
regelen van dezelfde strekking, is de grondbank een
nuttige en aanvaardbare zaak in een voor blijvende
boeren niet zo'n gemakkelijke toekomst.
STRUIKENKAMP.
In vele gezinnen leeft men bij bedrijfsopvolging nog te gemakkelijk langs de hier
geschetste problematiek heen. Als aan de zoon geen of onvoldoende beloning wordt
uitgekeerd voor het meewerken, dan achten de ouders het inkomen al gauw voldoende
hoog voor hun gezin. Zij menen dat dit ook wel zo zal zijn als hij het bedrijf heeft
overgenomen. Dit is echter struisvogelpolitiek. Verschillende jonge boeren die het
bedrijf van hun vader hebben overgenomen, zouden zich wel tweemaal bedacht heb
ben, wanneer zij een goed inzicht hadden gehad in de inkomensmogelijkheden van
het bedrijf.
MEER UIT HET BEDRIJF MOETEN HALEN
IJAT de oudere akkerbouwers nu minder „belast" boeren dan hun jongere collega's
is er mogelijk de oorzaak van dat in vele gezinnen de moeilijkheden die in de
nabije toekomst na de bedrijfsovername door de thuis meewerkende zoon zullen op
treden, onvoldoende worden onderkend. De voorlichtingsdiensten van standsorgani
saties en overheid zullen zich dus behalve met de vorming van die aanstaande
ondernemer effectief moeten bezighouden en waar nodig goed met elkaar samen
werken op het terrein van de bedrijfsovername, beroepsverandering (eventueel als
parttimer) beroeps- en schoolkeuze.
Aan degenen die op korte termijn het ouderlijk bedrijf overnemen, zullen nog hoge
re eisen worden gesteld aan ondernemerschap en financiële draagkracht dan aan de
jonge zelfstandige akkerbouwer. Als over enkele jaren de nu meewerkende zoon
zelfstandig op het bedrijf van zijn ouders gaat boeren, zal hij dus nog meer uit dat
bedrijf moeten halen dan de huidige jonge akkerbouwers op een overeenkomstig be
drijf. Als ouders en zoon tot het inzicht komen dat het bedrijf in de toekomst onvol
doende inkomen zal opleveren, dan kan nog veel leed voorkomen worden als deze
zoon alsnog naar andere bestaansmogelijkheden gaat zoeken. Dit is de enige weg,
want met aanvaarding van een in feite onrendabel bedrijf is niemand gediend. Voor
de betreffende bedrijfsopvolger is het katastrofaal.
FISCALE INKOMENSTOESLAG?
MET betrekking tot de bedrijfsovername moet het markt- en prijsbeleid niet in
strijd zijn met de eisen, die de structurele ontwikkeling o.a. bedrijfsvergroting
stelt. Hierbij valt dan ook te denken om aan oudere boeren op bedrijven met onvol
doende bestaansmogelijkheden een inkomenstoeslag te geven welke niet aan de pro-
duktie maar wel aan de fiscale aanslag van het bedrijfshoofd is gebonden. Het betreft
bedrijfshoofden, die te weinig inkomen hebben en die gezien hun leeftijd 50 jaar
en ouder niet meer voor omscholing in aanmerking komen. Op dergelijke bedrijven
krijgen de oudere boeren deze toeslag. Is er op zo'n bedrijf een opvolger aanwezig
dan moet deze eerst een werkkring buiten het ouderlijk bedrijf zoeken of zich hie»-
voor laten omscholen alvorens de inkomenstoeslag aan zijn ouders wordt uitgekeerd.
Het zijn immers bedrijven met onvoldoende bestaansperspectief. Thuis kan de mee
werkende zoon worden gemist omdat het inkomen van zijn ouders door de uit te
keren toeslag op peil wordt gehouden. Bij de toekenning van deze toeslag moet uit
drukkelijk worden bepaald dat wanneer de zoon te zijner tijd zo'n bedrijf toch mocht
overnemen of wanneer iemand anders zo'n bedrijf voortzet, de toeslag komt te ver
vallen.
De zittende boeren op rendabele landbouwbedrijven hebben dan de gelegenheid om
hun produktie- en teeltplan te richten naar de geldende prijzen. Daarbij zal de boven
geschetste maatregel een geleidelijk verlopende beëindiging van onrendabele land
bouwbedrijven tot gevolg hebben. De noodzakelijk geachte bedrijfsvergroting van de
nu rendabele bedrijven kan dan ook geleidelijk worden uitgebouwd.
In sociaal opzicht is deze toeslagregeling verre te verkiezen boven een algemene
prijsverhoging van landbouwprodukten, waardoor onrendabele bedrijven uit de moei
lijkheden zouden moeten worden geholpen. Een dergelijke prijsverhoging leidt prak
tisch altijd tot overproduktie met alle nare gevolgen van dien.